Opera en operette Giuseppe Verdi: Otello (6)Vertolkers van de titelrol (4)© Paul Korenhof, december 2020
|
||||
De verschijning van de eerste nieuwe studio-opname sinds decennia heeft de discussie over de bezetting van de titelrol in Verdi's laatste opera weer doen opleven. Zowel aan dat probleem als aan die nieuwe opname - met de Duitse tenor Jonas Kaufmann - zal hier aandacht worden besteed. In dit deel aandacht voor de als toonaangevend beschouwde vertolking door Plácido Domingo. In de laatste decennia van de 20ste eeuw berustte het monopolie voor de vertolking van de titelrol in Verdi's Otello min of meer bij Plácido Domingo. Natuurlijk kreeg ook wel eens een andere tenor een kans, maar het leek of dat alleen kon als Domingo niet beschikbaar was, of te duur voor het betreffende theater. Daarnaast verschenen er vier officiële opnamen, een speelfilm en twee dvd-uitgaven met de Spaans-Mexicaanse tenor in de titelrol. En in het grijze circuit was ook een groot aantal live-opnamen te vinden waaronder alleen al vier onder Carlos Kleiber, de enige wiens aantrekkingskracht bij deze opera met die van Domingo kon wedijveren. Uit die overvloed heb ik een keuze moeten maken, waarbij ik mij liet leiden door het feit dat ik veel ervan natuurlijk al kende. Bovendien heb ik de ontwikkeling van Domingo's interpretatie bij meerdere gelegenheden in het theater kunnen volgen, zowel in zijn samenwerking met dirigenten als Kleiber en Solti als bij uitvoeringen onder leiding van mindere goden. Dat laatste leverde niet altijd memorabele voorstellingen op, maar wierp soms wel meer licht op de eigen visie van de tenor op Verdi's voorlaatste opera. Behalve van keihard werken lijkt de carrière van Domingo echter ook het resultaat van tomeloze ambities. Hij streefde ernaar in faam Caruso te overtreffen, in populariteit Pavarotti (wat hem tot zijn frustratie nooit lukte, ondanks het engageren van de duurste pr-managers) en ondertussen zorgde hij dat de feiten voor zich spraken. Toen ik hem ooit vroeg naar het grote verschil tussen hem en zijn collega's onder 'de drie tenoren', was zijn antwoord veelzeggend: "Ik neem per jaar minstens één nieuwe rol op mijn repertoire!" En toen zijn carrière als tenor ten einde liep, ging hij daarmee door als bariton . . . Hoeveel plezier hij zijn fans ook deed met het zingen van steeds weer nieuwe rollen, het werkte niet altijd positief. Veel rollen, niet alleen uit het Russische of Duitse repertoire, maar ook Italiaanse rollen die hij alleen voor plaat of cd opnam, getuigen wel van een enorme techniek, maar klinken soms alleen maar 'mooi' (of niet eens altijd). Meer dan eens verraden zij gebrek aan tekstbegrip, en meer nog dan aan stijlgevoel ontbreekt het bij zijn Wagner-rollen aan een idiomatische frasering. Dat alles is onvermijdelijk bij een zanger die het normaal vond 's ochtends in Londen een opname te maken, daarna naar Milaan te vliegen voor een bespreking om de dag af te sluiten met een optreden in Salzburg. Onvermijdelijk is dat daarbij compromissen gesloten werden en zo gebeurde het meer dan eens dat bij opnamen zijn stem achteraf in een reeds bestaande geluidband werd ingedubd. (Zijn minder geslaagde activiteiten als dirigent zullen we maar met de mantel der liefde bedekken.)
De grote uitdaging Toch was Domingo vocaal geen geboren Otello en analyseren we zijn zang, dan stuiten we op een gedifferentieerd geheel. Allereerst is daar een unieke stem, een krachtige tenore lirico spinto, helder in timbre, sterk geprojecteerd, schijnbaar onverslijtbaar en met een zinderende viriele uitstraling waaraan geen publiek zich kon onttrekken. Een echte squillo bezat hij echter niet en boven de passagio werd de ruimte snel minder, waardoor een 'hoge c' nooit zijn sterke punt is geweest. Dat laatste gaf hij overigens grif toe, zoals hij ook eerlijk was over het feit dat die topnoot bij opnamen vaak werd ingedubd. (Op dat punt spreek ik uit ervaring: ik ben er enkele malen bij geweest en zelfs heb ik ooit op zijn verzoek naast hem gestaan toen dat gebeurde; een ervaring om nooit te vergeten!) Otello eist een grote vaardigheid op het punt van dynamiek, kleuring en frasering, zeker van een tenor die geboren is als spinto, en die boven de passaggio en aan de onderkant van zijn stem alle zeilen moet bijzetten. Bij Domingo is een eerste probleem dat zijn vocale kwaliteiten en zijn muzikaliteit samengaan met een frasering en een tekstbehandeling die daarmee niet altijd gelijke tred houden. Zijn Otello klinkt indrukwekkend, maar als vertolking overtuigt hij minder. Een nog groter probleem zijn de voor Otello vereiste dynamische schakeringen. In een opera waarin lyrische lijnen overheersen, bijvoorbeeld bij Puccini, gaan piano en pianissimo Domingo nog wel goed af, maar de ppp's van Otello liggen hem minder, zeker waar Verdi ze combineert met korte frases. Overgaan op mezza voce is daarbij zeker niet zijn sterke punt, een messa di voce heb ik nooit van hem gehoord, en crescendo gaat hem veel makkelijker af dan diminuendo, om van morendo maar te zwijgen. Omdat Verdi de rol schreef voor een krachtige squillo, vormen de dynamische schakeringen in deze partituur het zout in de pap. De gevolgen liggen voor de hand. Domingo's in klank stralend 'Esultate' mist de nuances die van die halve minuut meer maken dan alleen maar wat vocaal klaroengeschal, en een vergelijking laat horen dat de acciaccatura op 'l'uragano' een lang gevecht is geweest. In de opname onder Levine (1977) maakt hij gemakshalve van de voorslag en de daarop volgende a" twee gelijkwaardige noten. Wel gaat het hem in de jaren daarna steeds beter af en in 1993 bereikt hij onder Chung het beste resultaat, al laat zijn muzikale articulatie daar te wensen over - zoals vaker bij deze drukbezette workaholic.
Bij zijn tweede optreden met 'Abasso le spade' valt op dat hij vanaf het eerste moment moeite heeft het woord 'spade' te zingen zoals Verdi het geschreven heeft (1/1 g"- 1/4 g'). Nu eens voorziet hij de eerste lettergreep van emotionele trillingen, dan weer maakt hij van de orkestrale rust gebruik om de noot flink te verlengen, maar slechts zelden horen we hem exact zingen wat er staat. Het liefdesduet klinkt steeds bijzonder fraai, maar doordat hij het technisch moet afleggen tegen Zenatello, Martinelli en Vickers, mis ik al in de openingsmaten de nodige tederheid. Aan het slot suggereert zijn 'Vien, Venere splende' door het ontbreken van een ppp en door een hooguit rudimentair diminuendo een held met gespreide armen die zijn geliefde op zich toe laat snellen. Het klinkt echter wel beheerst en beschaafd, en dat kunnen we niet van iedere Otello zeggen. In de eerste helft van het derde bedrijf gaat het echter mis, stilistisch en dramatisch. Ook hier weer een stemklank waaraan zijn fans zich naar hartelust kunnen laven, maar interpretatief kan hij niet in de schaduw staan van Martinelli en Vickers. Zelf gaf hij in een interview uiting aan zijn bewondering voor Vinay, maar al in de opening van het duet 'Dio ti giocondi', met weinig 'dolce' en zeker geen 'dolcissimo', overtreft hij de Chileen door de heftigheid van zijn voordracht. Een centraal moment in dit duet is Desdemona's ietwat naïeve poging alles weer in goede banen te leiden met de woorden 'Tu di me ti fai gioco' ('Je maakt grapjes met mij'). Op dat moment is Domingo's Otello echter al zeventig maten lang (zeven pagina's klavieruittreksel) dusdanig van leer getrokken, dat haar woorden volkomen onlogisch lijken. Een Desdemona moet echt stokdoof zijn om niet te merken dat Otello dermate agressief, bijna uitzinnig tegen haar te keer is gegaan, dat er gewoon geen normaal gesprek meer mogelijk is! Het wekt geen verbazing dat deze Otello vervolgens in 'Dio mi potevi' overgaat tot het goedkope gesnotter van een provinciale Canio in Pagliacci (wat heerlijk om die rol af en toe van Björling of Bergonzi te horen!). Domingo gaat zelfs nog een stap verder: zijn eerste snikken horen we al tijdens de orkestrale overgang naar die monoloog, en niet alleen in live-opnamen. Ze zijn zelfs hoorbaar onder Levine, maar later onder Chung was hij wel zover geëvolueerd dat zijn Otello toen niet meer in zijn tranen leek te wentelen. Hierna klinkt Otello's sterfscène relatief sober, zeker in de commerciële opnamen, waarbij de opname onder Chung weer het meest beheerst overkomt. Heftig in zijn expressie is hij echter ook daar en zijn woorden tot Desdemona zijn een en al opgekropte woede en wraakzucht. Uit niets blijkt wat deze scène zo aangrijpend maakt: dat hij de vrouw gaat wurgen van wie hij in feite nog steeds houdt. In 'Niun mi tema' houdt hij zich beter in en als hij onder Chung afbreekt na een laatste 'un altro bac...', klinkt dat zo integer dat een paar lichte zuchten nog net natuurlijk overkomen. Conclusie index |
||||