|

DVD-recensie
Royal Opera - The Collection (2)
© Paul Korenhof, december 2017
|
Wagner: Parsifal
Simon O'Neill (Parsifal), René Pape (Gurnemanz), Angela Denoke
(Kundry, Stimme aus der Höhe), Gerald Finley (Amfortas), Willard
White (Klingsor), Robert Lloyd (Titurel) e.a.
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: Stephen Langridge
Opname: 5, 11 & 18 december 2013
Mascagni: Cavalleria rusticana
Leoncavallo: Pagliacci
Aleksandrs Antonenko (Turiddu, Canio), Eva-Maria Westbroek (Santuzza),
Dmitri Platanias (Alfio, Tonio), Carmen Giannattasio (Nedda), Dionysios
Sourbis (Silvio) e.a.
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: Damiano Michieletto
Opname: 10 december 2015
Puccini: La Bohème
Teodor Ilincai (Rodolfo), Hibla Gerzmava (Mimì), Gabriele Viviani
(Marcello), Inna Dukach (Musetta), Kostas Smoriginas (Colline), Jacques
Imbrailo (Schaunard) e.a.
Dirigent: Andris Nelsons
Regie: John Copley
Opname: 19, 21 december 2009
Puccini: Il trittico
Eva Maria Westbroek (Giorgetta), Ermonela Jaho (Suor Angelica), Ekaterina
Siurina (Lauretta), Anna Larsson (La Principessa), Aleksandrs Antonenko
(Luigi), Francesco Demoro (Rinuccio), Lucio Gallo (Michele, Gianni Schicchi)
e.a.
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: Richard Jones
Opname: 19, 23 september 2011
Puccini: Turandot
Lise Lindstrom (Turandot), Eri Nakamura (Liù), Marco Berti (Calaf),
Raymond Aceto (Timur) e.a.
Dirigent: Hnerik Nánási
Regie: Andrei Serban
Opname: september 2013
Klik hier voor de bespreking
van:
Mozart: Le nozze di Figaro o.l.v. Antonio Pappano
Mozart: Don Giovanni o.l.v. Nicola Luisotti
Mozart: Die Zauberflöte o.l.v. Colin Davis
Verdi: Macbeth o.l.v. Antonio Pappano
Verdi: La traviata o.l.v. Antonio Pappano
Bizet: Carmen o.l.v. Antonio Pappano
Klik hier voor de bespreking
van:
R. Strauss: Salome o.l.v. Philippe Jordan
Szymanowski: Król Roger o.l.v. Antonio Pappano
Britten: Gloriana o.l.v. Paul Daniel
Benjamin: Written on skin o.l.v. George Benjamin
Vijftien van de videoregistraties die de afgelopen vijftien jaar in Covent
Garden gemaakt zijn, werden samengebracht in een leuk geprijsde verzamelbox.
In een eerdere bespreking kwamen enkele opera's van Mozart, Verdi en Bizet
aan bod, hieronder volgen naast Parsifal werken uit het veristische
repertoire. Voor meer algemene opmerkingen verwijs ik naar mijn eerste
bespreking.
Parsifal
De op zich intrigerende enscenering van Wagner's Bühnenweihfestspiel
door Stephen Langridge uit 2013 riep indertijd meer vraagtekens op dan
de regie beantwoordde (klik hier
voor een uitgebreide bespreking). Mijn grote bezwaar was dat de modernistische
benadering het werk niet alleen ontdeed van veel van zijn mystiek, maar
dat het leek of de verzakelijking ook de vertolkingen van met name Kundry,
Amfortas en Gurnemanz beïnvloedde. Het is nu eenmaal moeilijk voor
zangers om een andere interpretatie te zingen dan zij op moeten uitbeelden.
Ook Pappano's directie kon zich er trouwens niet aan onttrekken, waardoor
de lange, mystiek suggererende spanningsbogen iets van hun zeggingskracht
verloren.
Een directe vergelijking van de Blu-ray discs met de dvd's maakte het
verschil tussen beide media weer duidelijk. Niet alleen leek het beeld
nu scherper met ook een sterkere dieptewerking, maar het geluid was zelfs
wezenlijk beter. Bij de dvd bezat het DTS-spoor met 754Kbps al aanzienlijk
meer helderheid en spreiding dan het PCM-kaneel dat niet alleen met slechts
192 Kbps werkte, maar ook luider en daardoor mogelijk compacter was. Met
een variabele van 3 tot 4Mbps steekt de nieuwe uitgave daar nog verder
bovenuit. De lichte vervorming die ik indertijd op sommige momenten constateerde,
bleek daarmee parallel te lopen: het sterkste bij het standaard stereogeluid
en vrijwel onbespeurbaar bij Blu-ray discs.
Cavalleria rusticana & Pagliacci
De twee jaar geleden gemaakte opname van de befaamde veristische tweeling
CavPag heb ik nog niet zo lang geleden gesignaleerd, ook toen op
Blu-ray Discs, dus kan ik volstaan met een verwijzing naar die bespreking
(klik hier). De discs zijn inhoudelijk
identiek en het enige wat nu ontbreekt is het toen afgedrukte, redelijk
gedetailleerde artikel over de geschiedenis van beide werken.
La Bohème
Met de productie van John Copley uit 1974, die pas onlangs is vervangen
door een nieuwe van Richard Jones, heb ik onvergetelijke avonden beleefd
waarvan er een paar mij bijzonder zijn bijgebleven. Zo hoorde ik Mirella
Freni en Peter Dvorsky als een ontroerend liefdespaar met de onlangs overleden
Carol Neblett als de meest complete Musetta die ik ooit in het theater
heb meegemaakt. Andere dierbare herinneringen koester ik aan Eugenia Moldoveanu
en de nog heel jonge José Carreras, en aan Angela Gheorghiu met
tegenover haar een nog totaal onbekende, vocaal schitterende maar als
Rodolfo niet erg overtuigende Johan Botha.
Ik was er niet bij toen in 1982 een video-opname werd gemaakt die in
1997 door Warner op dvd werd uitgebracht. Met een Mimì van Ileana
Cotrubas, een Musetta van Marilyn Zschau en bohémiens van Neil
Shicoff, Thomas Allen, John Rawnsley en Gwynne Howell was toen een vrijwel
ideale bezetting bijeen. Dat die cast overwegend bestond uit 'huisartiesten'
die elkaar door en door kenden, leidde tot verrukkelijk uitgelaten taferelen
met een ensemblespel dat tegenwoordig ondenkbaar is. Daarbinnen zetten
Thomas Allen en John Rawnsley als Marcello en Schaunard sterke individuele
vertolkingen neer, terwijl het tweede bedrijf zelden overtroffen zal zijn
in levendigheid.
Ook Cotrubas en Shicoff waren trouwens kind aan huis bij de Royal Opera
en gingen daardoor organisch in het ensemble op. Resultaat: een onweerstaanbaar
samenspel met twee hoofdrolsolisten die voor dit werk tot de internationale
top behoorden. En dat alles onder leiding van een dirigent, Lamberto Gardelli,
die de Puccini-stijl met de paplepel ingegoten had gekregen, en die de
partituur benaderde met een perfect gevoel voor theatrale romantiek. Een
registratie die meer recht doet aan Puccini's populairste opera, en die
daarbij in gelijke mate weet te ontroeren, ben ik nog niet tegengekomen.
In de opname die in december 2009 gemaakt werd (dus veel helderder van
beeld), zien we een bezetting met minder bekende solisten, minder ervaren
ook, maar vooral met solisten die lang niet zo'n hecht ensemble vormen.
Iedereen speelt zijn rol met overgave, maar met de nadruk op 'speelt'.
Ieder van de solisten vereenzelvigt zich zo goed mogelijk met Puccini's
personage, dat zeker, maar ik heb zelden het gevoel dat uitvoerende en
karakter één worden. In de oudere uitvoering reageerden
de personages op elkaar en elkaars emoties, hier lijken zij vooral te
reageren op elkaars tekst - als zij al echt reageren en niet alleen maar
doen wat hun rol van hen vraagt.
De beste vocale bijdrage komt van Hibla Gerzmava die met haar warme sopraan
Mimì's muziek prachtig weergeeft, met een fraaie zangcultuur in
Puccini's melodische lijnen, maar in haar spel ontbreekt iets van het
meisjesachtige en lieftallige waardoor iedere operaliefhebber door de
knieën gaat. De meest overtuigende in spel is Jacques Imbrailo, minder
rond van timbre dan Rawnsley, maar wel een speelse, jeugdige Schaunard.
Zoiets geldt ook voor Gabriele Viviani (Marcello) en Kostas Smoriginas
(Colline): goede zang en overtuigend spel, maar het klinkt allemaal iets
lichter, en dat geldt voor veel moderne baritons en bassen. Het is alsof
stemmen minder diepte en minder 'brons' ontwikkelen, waarschijnlijk doordat
zij zich te vroeg in te grote theaters moeten waarmaken, zodat hun bariton-
en bastimbres onvoldoende kunnen rijpen.
Ook Teodor Ilincai klinkt lichter dan ik zou willen, minder romantisch
ook. Hij heeft een fraaie lyrische tenor, maar Puccini's muziek vraagt
om meer en een zuiver lyrische tenor als Alfredo Kraus heeft daarom bewust
maar twee maal in zijn leven Rodolfo gezongen. Verder is er een verrukkelijke
Alcindoro van Donald Maxwell, maar de Musetta van Inna Dukach kon mij
niet bekoren. Zij heeft een fraai klinkende sopraan, bijna meer een Mimì
dan een Musetta, maar nog afgezien van een licht tremolo en slechte verstaanbaarheid
stoorde mij een vertolking die te veel het theatrale effect leek na te
streven.
Dirigent Andris Nelsons gaat er met energie tegenaan, al had iets meer
rust en romantiek wellicht gunstig kunnen uitwerken op de solistische
prestaties. Nu hoor ik te duidelijk zangers die missen wat Italianen als
Freni en Pavarotti van nature wisten en wat ervaren zangers ook langzaam
in hun bloed kregen: hoe je je in zo'n partituur vrij van de noten kunt
voelen zonder er vrij mee om te gaan. Het moet niet klinken als muziek
die je zorgvuldig geleerd en bestudeerd hebt, maar als muziek die spontaan
bij je opkomt.
Il trittico
Voor een goede opname van Puccini's drieluik waren we tot voor kort aangewezen
op twee Scala-opnamen, die onder Gavazzeni uit 1983 en die onder Chailly
uit 2008. Daarbij voegde zich een paar jaar geleden de opname uit Covent
Garden onder Pappano, die zich in opera's van Puccini altijd als een vis
in het water lijkt te voelen. Hooguit zou ik hier kunnen opmerken dat
hij vooral in Il tabarro en Gianni Schicchi iets te veel
klank uit zijn orkest wil halen. Het kan allemaal iets subtieler. Voor
zijn regie koos Richard Jones voor elk van de drie operaatjes een ander
uitgangspunt wat een afwisselend geheel creëert. Een eenheid wordt
de productie daardoor echter niet. Dat hoeft ook niet, maar als het gebeurt,
heeft het wel zijn charme.
Il tabarro
Het grand-guignoldrama Il tabarro zien wij in een rauwe, realistische
weergave die ten opzichte van de letter van de tekst alleen in tijd verplaatst
is. Bovendien presenteert Jones het stuk zonder een greintje romantiek.
Giorgetta, krachtig neergezet door Westbroek, zij het niet helemaal Italiaans
van klank, wordt hier een ietwat ordinaire volksvrouw, ontdaan van iedere
glamour en er in feite alleen maar op uit zich nog een keer jong en aantrekkelijk
te voelen. Als haar minnaar produceert Aleksandrs Antonenko een passende
vocalistiek, rauw-veristisch van karakter en hooguit iets te volumineus.
Ik mis bij beiden wel iets van weemoed in de scène waarin zij herinneringen
ophalen aan Belleville, en waarin zij nostalgisch terugdenken aan hun
jeugd.
De kleinere rollen zijn voortreffelijk bezet (Covent Garden beschikt
nog steeds over een groep merendeels Britse zangers die samen een hecht
enseble vormen), maar Lucio Gallo mist naar mijn gevoel de stem voor Michele.
Hij blijft een van huis uit slanke, lyrische bariton die hier een rol
zingt die om een donkerder timbre en een duister getinte vocalsitiek vraagt.
Daarvoor moet hij zich te veel forceren zonder dat hij ergens in de buurt
van Tito Gobbi, Giuseppe Taddei, Robert Merrill of Juan Pons komt.
Suor Angelica
Om het verhaal van Suor Angelica acceptabeler te maken voor
een ontkerkelijkte samenleving verplaatste Jones de handeling naar een
hospitaal voor kinderen in de eerste helft van de vorige eeuw. Van Puccini's
17de-eeuwse kloosterzusters maakte hij verpleegsters, maar wel nog leden
van een duidelijk conservatieve religieuze orde waarin onderdanigheid
een eerste vereiste is.
Dat bleek een goede oplossing, ook omdat de aanwezigheid van een ziekenzaal
met kinderen de mogelijkheid bood bij de 'verschijning' van het kind van
Angelica in de slotscène realiteit en hallucinatie in elkaar te
laten overlopen. Tegelijk mis ik toch Puccini's in talloze imaginatieve
details geschilderde, Italiaanse kloostertuin met een fontijn, bloemen
en binnenvallende zonnestralen, elementen waarover ook nadrukkelijk gezongen
wordt. Meer nog mis ik echter de associatie met nonnen die zich vrijwillig
hebben afgezonderd achter kloosterdeuren, wat toch een andere levenssfeer
uitstraalt dan de wereld van een relatief open en meer 'zakelijk' ingesteld
ziekenhuis waar de buitenwereld makkelijker binnenkomt.
Muzikaal in het centrum staat een sterke, van Pucciniaans sentiment doortrokken
hoofdrol van Ermonela Jaho bij wie ik hooguit de broze lyriek van Victoria
de los Angeles mis. Om haar heen plaatste de Royal Opera een ensemble
met enkele markante karakterrolletjes en de alt Anna Larsson sluit daar
uitstekend bij aan, al ontbreekt bij haar iets van hautaine en autoritaire
Principessa.
Gianni Schicchi
Opmerkelijk bij Gianni Schicchi is de parallel met de productie
die onlangs bij DNO te zien was. Ook hier soms hilarisch ensemblespel
met (iets minder) moderne mensen in een eigentijds decor. Wel had ik moeite
met de benauwde, geheel vensterloze kamers van ontwerper John Macfarlane
waarvan Jones kennelijk zo houdt. Zij zijn mij iets te kleinburgerlijk.
Bij de enscenering van Der Rosenkavalier in Glyndebourne geloofde
ik door het decor niet in de sociale status van de Marschallin en Octavian,
hier verhindert het toneelbeeld de suggestie dat we te doen hebben met
een welgestelde Florentijn. Daarbij is de muziek van Puccini zo beeldend
dat de stralende Toscaanse zon erin doorklinkt, en dat wringt een beetje
met een benauwde ruimte waar zelfs geen miniem straaltje zonneschijn zou
kunnen binnendringen.
Muzikaal is Puccini's komedie een feest. Gallo is hier beduidend beter
op zijn plaats dan in Il tabarro, al is hij ook hier geen grootmeester
op het punt van vocale kleuring, Ekaterina Siurina zingt een Lauretta
die naar meer doet verlangen en Francesco Demuro is een capabele, jeugdige
Rinuccio. Uitblinkers onder de familieleden zijn Elena Zilio als een nu
eens niet chargerende Zita en de kennelijk onverwoestbare Gwynne Howell,
die na een carrière van veertig jaar nog altijd een vocaal imposante
Simone neerzet.
Turandot
Voor de vier jaar geleden opgenomen Turandot werd gebruik gemaakt
van een productie van Andrei Serban uit 1984, waaraan ik uitgebreid aandacht
besteedde bij mijn oorspronkelijke recensie (klik hier).
Het blijft een kleurrijke, visueel indrukwekkende voorstelling, modern
in stijl maar zonder het verhaal nodeloos op te schudden. Geheel eigentijds
is wel de bezetting die niet helemaal het niveau bereikt waarop vorige
generaties het werk regelmatig konden beluisteren.
|
|