CD-recensie Opera van het Empire
© Paul Korenhof, januari 2023 |
Bij de naam Cherubini denkt bijna iedere operaliefhebber meteen aan Medea, de omwerking voor het 19de-eeuwse Italiaanse theater van Médée, een opéra comique die in 1797 in het Parijse Théâtre Feydeau in première ging. Bovendien heeft dat werk zich vooral faam verworven dankzij de mogelijkheden die het biedt aan een vertolkster van formaat. Dat begon in 1953 met Maria Callas tijdens de Maggio Musicale Fiorentino, en het heeft geresulteerd in diverse navolgingen, vrijwel altijd op basis van die Italiaanse partituur. Pogingen de Franse versie te laten herleven hadden wewliswaar een redelijk succes, maar een echt repertoirewerk is Médée nog steeds niet. Andere opera's van Cherubini verschenen soms ook weer ten tonele, maar het is opvallend dat zijn meest gespeelde opera, Les Deux journées ou Le Porteur d'eau (1800), eveneens bekend is gebleven in een bewerking, en wel als Der Wasserträger. Historisch gezien werd dit zijn belangrijkste werk door de invloed op tijdgenoten als Beethoven, voor wie het vermoedelijk als vorbeeld diende voor Fidelio). Een feit is dat het in Duitsland lange tijd populair is geweest, vooral doordat Cherubini erin geslaagd was gewone mensen tot geloofwaardige operapersonages te maken. Of Cherubini bij het schrijven van Les Deux journées inderdaad Le nozze di Figaro voor ogen heeft gestaan, is onbekend. Wel zal sprake zijn van invloed vanuit het Franse theater, met voorop Beaumarchais' La folle journée, ou Le mariage de Figaro. Dat sluit bovendien aan bij de artistieke ontwikkeling van Cherubini, die na ruim een dozijn Italiaanse opera's in 1788 (nog vóór de Franse Revolutie) naar Parijs kwam en daar uitgroeide tot een van de invloedrijkste figuren in het Franse muziekleven uit de eerste helft van de 19de eeuw. Dat Cherubini in de Franse hoofdstad een groot gevoel ontplooid moet hebben voor de steeds veranderende politieke verhoudingen, spreekt voor zich, maar Cherubini overleefde alle machtswisselingen echter met glans en schreef ondertussen ook nog twee dozijn opera's die de composities uit zijn Italiaanse periode verre in belang overtroffen. Meteen al met Démophon (1788) ontwikkelde hij bovendien een stijl die hem tot grondlegger van de grand opéra zou maken, terwijl Lodoïska (1791) het prototype zou worden van de opéra comique. Van later datum is Les Abencérages, ou L'Étendard de Grenade (De Abencerragen of De standaard van Granada), een opera in drie bedrijven op een libretto van Étienne de Jouy, die op 6 april 1813 in Parijs in première ging. Met dit werk sloot Cherubini aan bij zowel de klassieke tragédie lyrique als de meer emotionele muziekdrama's van Gluck. Als uitgangspunt diende de historische roman Gonzalve de Cordoue van Jean-Pierre Claris de Florian, gesitueerd in het 15de-eeuwse Spanje, waarvan grote delen nog onder Moorse invloed stonden. De titel verwijst naar de Abencerragen (Abencerrajes), een Moors geslacht dat een grote rol speelde in het toenmalige koninkrijk Granada en bij de verdediging van Granada tegen de Spanjaarden in 1492. Hoofdpersoon is Almanzor, de aanvoerder van de Abencerrages, die zijn huwelijk met Noraïme moet uitstellen wegens nieuwe vijandelijkheden door Spaanse troepen. In de daarop volgende strijd behaalt hij de overwinning, maar hij wordt hij door jaloerse edelen ten val gebracht omdat hij de standaard van Granada in handen van de vijand zou hebben laten vallen. Hij wordt gered door de ridderlijke Spaanse legeraanvoerder Gonzalve, die aantoont dat Almansor's vijanden de standaard opzettelijk hebben laten verdwijnen. Enerzijds sluit het libretto daarmee aan bij de groeiende belangstelling voor historische verhalen in uitheemse sferen, maar anderzijds bevat het een problematiek die bepaald niet 'uitheems' is. Tegen de pittoreske decor en de Moorse sfeer van het 15de-eeuwse Granada (de opera speelt in en rond het Alcázar) wordt het drama meer bepaald door een middeleeuws (christelijk) eergevoel dan door de normen van de islam. Van een conflict tussen islam en christendom is zelfs even weinig te merken als van de politieke en culturele verdeeldheid van wat wij nu Spanje noemen, waarbij het emiraat Granada het laatste Moorse bolwerk was in een opgesplitst Iberisch schiereiland. De première van Les Abencérages in het bijzijn van Napoleon en diens echtgenote bezorgde Cherubini een van de grootste successen uit zijn carrière. Het geluk lachte hem echter niet toe, want na de val van de keizer, enkele maanden later, ging ook de machtswisseling gepaard met het verdringen van alles wat aan het vorige bewind herinnerde. Daarmee verdween ook deze opera van het toneel, ondanks een reeks succesvolle voorstellingen. En het Théâtre Français in Den Haag heeft het werk zelfs nooit bereikt. Voor de componist daagde nieuwe hoop toen Gasparo Spontini, op dat moment directeur van de Berlijnse Hofopera, zich in 1828 over het werk ontfermde. Hij verzorgde een nieuwe versie, ten dele met nieuwe muziek waarvan niet zeker is of die door Cherubini zelf dan wel door Spontini is geschreven, en wederom was het succes groot, zoals nog in 1839 zou blijken uit een brief van Mendelssohn. Ook in Berlijn sloeg het noodlot echter toe. Wegens ziekte van een van de belangrijkste solisten moest het werk van het repertoire worden genomen, maar het uitstel resulteerde in afstel en ook Die Abencerragen oder Das Feldpanier von Granada verdween in de vergetelheid. Kenmerkend voor de geringe belangstelling voor de opera's van Cherubini in zijn eigen vaderland, is het feit dat de eerste voorstelling van Gli Abenceragi waarschijnlijk pas plaats vond tijdens de Maggio Musicale Fiorentino 1956. Ook die, sterk bekorte, uitvoering leidde niet tot een herleefde belangstelling, en hetzelfde geldt voor een in het Frans gezongen maar eveneens flink bekorte opname van de RAI onder leiding van Peter Maag. De door Bru Zane uitgebrachte opname is naar alle waarschijnlijkheid zelfs de eerste vrijwel complete uitvoering van de originele partituur sinds de val van Napoleon. Die partituur is overigens met veel moeite gereconstrueerd aan de hand van het manuscript van Cherubini, dat zich overigens in Berlijn bevindt, en wat er in Parijs aan materiaal kon worden teruggevonden. Daarbij moet wel worden aangetekend dat het Parijse materiaal het werk was kopiisten en dat daarin na de première nog hier en daar coupures en wijzigingen waren aangebracht. Absoluut compleet is de nieuwe opname trouwens evenmin, maar de coupures betreffen uitsluitend balletmuziek zonder dramatische functie die kennelijk vooral bedoeld was om de sterdansers van de Opéra te gerieven. Dat laatste is begrijpelijk, maar bij een cd-uitgave eigenlijk niet nodig. De toelichting vermeldt echter met trots dat de vocale muziek wel compleet is opgenomen. Aan de andere kant kan ik mij voorstellen dat in het theater meer coupures moeten worden gemaakt. Dat geldt vooral het lange eerste bedrijf, waarin het bericht dat de vijandelijkheden tussen Moren en Spanjaarden weer zijn opgelaaid, wordt voorafgegaan door een feestscène vol zang en dans van ruim twintig minuten. Muzikaal heel fraai voor de huiskamer, maar in het theater moet de dramatische boog toch strakker gespannen zijn. Kennelijk stond na die feestscène de boog bij librettist en componist ook niet meer strak. Het nieuws van de oorlog drijft namelijk een onvermijdelijke wig tussen de feestende Moren en hun Spaanse gasten, die zich vervolgens keurig in twee groepen tegenover elkaar opstellen. Dat beide partijen te wellevend zijn om elkaar ter plekke te lijf te gaan, is nog tot daar aan toe, maar het opgewekte 'Marchons, marchons' waarmee de Spanjaarden zich vervolgens naar het slagveld begeven, doet eerder denken aan Engelsen die op weg zijn naar een cricketwedstrijd. De achtergebleven Moren besluiten het bedrijf in een iets grotere staat van opwinding, maar eigenlijk blijkt dat duidelijker uit de orkestpartij dan uit hun zang. Dat slot van het eerste bedrijf illustreert dat nationalistische en politieke conflicten in Les Abencérages een ondergeschikte rol spelen. Het is op de eerste plaats een opera over de jonge Moorse aanvoerder Almanzor die door gekonkel van zijn vijanden zijn eer en zijn bruid dreigt te verliezen. Dat dit niet gebeurt, dankt hij aan de edelmoedigheid van de Spaanse aanvoerder Gonzalve, titelheld van de roman die tot de opera inspireerde. Hoewel deze op het slagveld verslagen is, is hij degene die daarna zorgt dat zijn tegenstander in zijn eer hersteld wordt en zijn bruid weer in de armen mag sluiten. Een dramaturgisch opwindende opera is het beslist niet, maar dat wordt ruimschoots vergoed door fraaie muziek met meeslepende aria's en duetten. Cherubini's muzikale stijl is daarbij door en door Frans, meer gericht op verstaanbare 'scènes' dan op met coloraturen doorweven bel canto met aria's en duetten die duidelijk bedoeld zijn als 'showstoppers'. Mede door een opbouw die melodieuze soli en ensembles afwisselt met kleurrijke koren en balletten, bekleedt het werk daarbij een sleutelpositie in de overgang van de 18de-eeuwse tragédie lyrique naar de 19de-eeuwse grandopéra. Een groot pluspunt bij deze uitgave is de medewerking van het Orfeo Orchestra uit Boedapest. Cherubini's muziek, geworteld in die van Rameau en Gluck vráágt gewoon om een authentiek instrumentarium en de opname maakte mij weer eens duidelijk waarom traditionele uitvoeringen van Medea mij nooit helemaal overtuigden. Bij de Callas-opname en andere met een 'normaal' orkest heb ik Cherubini hogelijk bewonderd om zijn vocale muziek, maar zijn orkestpartijen waren mij vaak te monochroom en soms bijna saai. Niets daarvan bij deze uitvoering, die onder de kundige leiding van György Vashegyi drie uur lang een klankwereld creëert in de sfeer van het Empire. Met een helder, 'fruitig' timbre en precies die kern in haar stem die kenmerkend is voor Franse sopranen, past Anaïs Constans perfect in dit klankbeeld. Haar lyrische Noraïme beheerst vooral de openingsscènes van het tweede en derde bedrijf, en het is jammer dat het libretto haar geen grotere rol toebedeelde in de finales. De Litouwse tenor Edgaras Montvidas, die onder meer van zich deed spreken in Le Tribut de Zamora van Gounod (klik hier) en Le Timbre d'argent van Saint-Saëns (klik hier) blijkt geknipt voor dit vroeg-romantische repertoire. Stilistisch moet hij echter - zij het met gering verschil - zijn meerdere erkennen in Artavazd Sargsyan die zich ook al in Saint-Saëns' La Princesse jaune (klik hier) presenteerde als een opkomende specialist voor het Franse repertoire. Wel krijg ik de indruk dat de tenor voor wie Cherubini de rol van Gonzalve geschreven heeft, over een forsere stem beschikte, waardoor ook het vocale contrast met Almanzor groter zal zijn geweest. Sterk bezet zijn de schurken in dit drama met voorop de soliede bariton (bijna een basse-chantante) van Thomas Olié als een vastbesloten en onbuigzame vizier Alémar. Zijn al even markante helpers in het kwaad zijn de bariton Philippe-Nicolas Martin als de officier Kaled en de basbariton Tomislav Lavoie als zijn vertrouweling Alamir. Bijzonder fraai zijn ook de bijdragen van het Purcell Choir met vooral een opmerkelijke damessectie. De drie cd's maken deel uit van het wederom fraaie, bij Bru Zane gebruikelijke tweetalige boekwerk met leeslinten, toelichtingen en het complete libretto. Een synopsis ontbreekt evenmin, maar vraagt ditmaal om een woord van kritiek. Bij een met alle zorg omgeven boek van 140 bladzijden zou het toch echt mogelijk moeten zijn om een uitgebreidere beschrijving van de inhoud op te nemen. De nu afgedrukte synopsis is zo summier dat sommige belangrijke personages en scènes er niet eens in terug te vinden zijn. index |
|