|
CD-recensie
© Paul Korenhof, maart 2022
|
Saint-Saëns: La Princesse jaune
Judith van Wanroij (Léna), Mathias Vidal (Kornélis), Anaïs Constans (Une Voix)
Saint-Saëns: Mélodies persanes (La Brise - La Splendeur vide - La Solitaire - Sabre en main - Au cimetière - Tournoiement)
Anaïs Constans, Axelle Fanyo (sopraan), Éléonore Pancrazi (mezzosopraan), Artavazd Sargsyan (tenor), Philippe Estèphe, Jérôme Boutillier (bariton)
Orchestre national du Capitole de Toulouse
Dirigent: Leo Hussain
Bru Zane BZ1045 (boek met cd)
Opname: Toulouse, 11-13 februari 2021
* * *
Saint-Saëns: Phryné
Florie Valiquette (Phryné), Cyrille Dubois (Nicias), Thomas Dolié (Dicéphile), Anaïs Constans (Lampito), François Rougier (Cynalopex), Patrick Bolleire (Agoragine, Un Héraut)
Choeur du Concert Spirituel
Orchestre de l'Opéra de Rouen Normandie
Dirigent: Hervé Niquet
Bru Zane BZ 1047 (boek met cd)
Opname: Rouen, 3 maart - 2 april 2021
|
|
|
In het streven het on- en minder bekende werk uit het Franse muziektheater nieuw leven in te blazen, lag het voor de hand dat Palazzetto Bru Zane aandacht zou besteden aan de honderdste sterfdag van Camille Saint-Saëns (1835-1921). Corona gooide echter roet in het eten en diverse grondig voorbereide projecten moesten worden uitgesteld, verschoven of onder andere omstandigheden worden gerealiseerd. Dat gebeurde dus ook met de eenakter La Princesse jaune en de opéra-comique Phryné, inmiddels beide uitgebracht op één cd in combinatie met de van Bru Zane bekende, luxueus uitgevoerde Frans-Engelse boekwerken.
Zoals met nadruk wordt betoogd in diverse toelichtingen van Bru Zane, mogen we deze 'kleinere' werken niet onderschatten door ze als 'tussendoortjes' of kwalitatief minder te beschouwen. Vooral in de Opéra Comique behoorden zij in de 19de eeuw tot het standaardrepertoire en hoewel we nu geneigd het genre te associëren met een componist als Jacques Offenbach, hebben vrijwel alle grote componisten het beoefend, meestal ook heel serieus. En hoewel tot in de 20ste eeuw een luchtige toon de voorkeur had (o.a. nog bij Ravel), hebben diverse componisten (met name Massenet) zich ook met succes toegelegd op serieuze onderwerpen.
Waar het Saint-Saëns betreft verraste Bru Zane vier jaar geleden al met Proserpine, een lyrisch drama in vier bedrijven uit 1887 met een fraaie titelrol van Véronique Gens, dat ik toen helaas niet op deze site heb besproken (ES1027). Dat deed ik gelukkig wel met een sublieme uitgave van Le Timbre d'argent, eveneens een lyrisch drama in vier bedrijven dat de componist reeds in 1865 voltooide, maar dat tot 1877 moest wachten op de eerste uitvoering (klik hier). Datzelfde jaar bracht Liszt in Weimar de première van Samson et Dalila, Saint-Saëns' tweede en bekendste opera die toen overigens ook al negen jaar oud was.
La Princesse jaune
De korte opéra-comique La princesse jaune, een eenakter van nog geen uur uit 1872 en de derde opera die Saint-Saëns voltooide, ging nog datzelfde jaar in première en was daarmee zijn eerste muziekdrama dat op het toneel kwam. Ik ben trouwens best wel benieuwd hoe die eerste voorstelling eruit heeft gezien.
Niet alleen is La Princesse jaune - om de term van Van Gogh te gebruiken - een 'Japonaiserie' naar de mode van die tijd, maar bovendien speelt het operaatje zich af in 'Un intérieur hollandais'. Hoe 'Hollands' dat geweest is, kan men zich afvragen, waarschijnlijk even Hollands als de namen van de beide hoofdpersonen, die niet Lena en Cornelis heten, maar Léna en Kornélis.
Het libretto van Louis Gallet heeft dramatisch weinig om het lijf. Léna probeert vergeefs om ook als vrouw de aandacht trekken van haar neef Kornélis, maar deze is helemaal bezeten van een afbeelsing op een Japanse prent. Een recept voor een toverdrank die dromen tot leven brengt, blijkt een narcoticum (het loopt tegen het fin de siècle!) en in zijn hallucinaties ziet Kornélis Léna voor zijn droombeeld aan. Zij reageert verheugd op zijn avances, maar als zij begrijpt hoe de vork in de steel zit, wil zij hem teleurgesteld verlaten. Kornélis heeft echter in haar ogen een gloed gezien die hem bij zijn ontwaken doet beseffen dat de ware liefde van een echte vrouw meer waard is dan een geïdealiseerd droombeeld.
Van de delicate ouverture tot het zowel van blijdschap als ironie vervulde slotduet doen dirigent Leo Hussain en het orkest uit Toulouse het werkje alle recht wedervaren in een verzorgde opname. Wel valt soms op dat de gesproken dialogen in volume niet altijd bij de zang aansluiten. Als Nederlandse sopraan die vergroeid lijkt met het Franse idioom speelt Judith van Wanroij hier een bij voorbaat gewonnen thuiswedstrijd. De tenor Mathias Vidal geeft haar prima partij, maar over het geheel is zijn zang mij iets te 'dramatisch' en zeker op zulke momenten kan zijn vibrato storend werken.
Muzikaal is het een klein juweeltje, helemaal in de stijl van een componist met grote kennis van de exotische klankwereld zoals we dat ook kennen van Samson et Dalila en andere composities. Knap is ook hoe hij de beide aria's van Kornélis meer exotische kleuren meegeeft dan die van Léna, waarin hij wel soms heel subtiel verwijst naar de door haar neef aanbeden Japanse prent. In sfeer tekening blijft Saint-Saëns een grootmeester die op knappe wijze de Franse muziekwereld wist te verbinden met de hang naar exotiek die in de tweede helft van de 19de eeuw in Frankrijk sterk in de mode kwam.
Mélodies persanes
Dezelfde sfeer vinden we terug in de Mélodies persanes, zes liederen voor zangstem en piano uit 1870 op teksten van Armand Renaud uit zijn in datzelfde jaar verschenen Nuits persanes. Die bundel van Renaud (door Bru Zane overigens doodgezwegen) stamt duidelijk uit de opkomende decadentie die veertien jaar later Huysmans' A Rebours voortbracht.
De teksten bleken ideaal voor de exotisch georiënteerde Saint-Saëns, die de liederen later in geïnstrumenteerde vorm zou opnemen in een 'symfonische ode' voor solisten, koor, orkest en spreekstem, waaruit Bru Zane weer een achtdelige cyclus samenstelde, bestaande uit een Prélude, zes liederen en een Interlude.
De hoop van Bru Zane dat deze cyclus in de concertzaal levensvatbaar gaat worden, wordt ondersteund door een uitstekende en sfeerrijke vertolking. Voor deze cd werd een beroep gedaan op zes verschillende solisten, van wie met name de bariton Jérôme Boutillier (La Splendeur vide), de mezzosopraan Éléonore Pancrazi (La Solitaire) en de sopraan Anaïs Constans (Au cimetière) vertolkingen geven die naar meer doen verlangen. De noot van Bru Zane dat het met transposities heel goed mogelijk is deze cyclus ook door één solist(e) te laten zingen laat echter de vraag onbeantwoord of voor deze opname uitsluitend originele toonsoorten of ook al transposities zijn gebruikt.
Phryné
In 1893 maakte het publiek in het Théâtre Lyrique (de Opéra Comique was na de brand van 25 mei 1887 nog in wederopbouw) kennis met Phryné van Saint-Saëns gecomponeerd in het jaar daarvoor op een klassiek gegeven. Evenals La Princesse jaune biedt het subtiel muziektheater, mogelijk te subtiel voor Saint-Saëns' tijdgenoten, al is de handeling in dit geval wel iets complexer en kleurrijker. Het werkje ging op 24 mei 1893 in première met gesproken dialogen, maar de onvolprezen André Messager, toen chefdirigent van de Opéra Comique, voorzag het werk in 1896 van recitatieven en in die vorm werd het vorig jaar door Bru Zane ook opgenomen.
De Phryné uit de titel, een speelse Atheense collega van Massenet's Thaïs, telt onder haar bewonderaars de jonge Nicias die echter financieel kort wordt gehouden door zijn voogd, de ijdele Dicéphile. Als de laatste zijn neef wil straffen voor een kwajongenstreek die vrijwel ieders lachlust heeft opgeroepen, springt Phryné voor Nicias in de bres. Zonder veel moeite brengt zij de zelfingenomen magistraat het hoofd op hol, zodat deze even al zijn ethische principes vergeet. Als hij echter beseft dat hij zich daarmee de risée heeft gemaakt, kan hij niets anders doen dan zijn neef het erfdeel schenken waarop deze recht heeft.
Op een libretto van Lucien Augé de Lassus schreef Saint-Saëns ook voor dit operaatje muziek die vooral door welluidende zangpartijen, fijnzinnige melodieën en een subtiele instrumentatie uitmunt in sfeer. Daarmee is ook dit geen werk dat moderne regisseurs het hoofd op hol zal brengen, maar met de juiste zangers en in een intiem theater kan het heerlijk muzikaal amusement opleveren. Ook hier vormt natuurlijk de tijdsduur (net iets meer dan een uur) een praktisch bezwaar, maar een combinatie met La Princesse jaune zou helemaal geen gek idee zijn.
Dat voor een goede uitvoering niet altijd grote namen nodig zijn, bewijst deze cd. Juist voor het Franse repertoire gaat het vooral om de combinatie van stijlgevoel meteen 'Franse' vocalistiek waarin de tekst op de eerste plaats staat. Op dat punt laat deze opname weer geen wens onvervuld. Dirigent Hervé Niquet blijkt hier wederom een inspirator van hoog niveau die aan het orkest uit Rouen een mooi kamermuzikale benadering ontlokt.
Centraal in de handeling van beide bedrijven staan de leuk lichtvoetige Phryné van de sopraan Florie Valiquette en de nergens gechargeerde Dicéphile van de in timbre iets te jeugdige bariton Thomas Dolié. De slank getimbreerde tenor Cyrille Dubois, een zanger die geboren lijkt voor het lichtere Franse repertoire, overtuigt ten volle als een nu eens lyrische, dan weer hartstochtelijke Nicias.
Bru Zane
Liefhebbers van dit repertoire weten inmiddels dat Palazzetto Bru Zane zijn pleidooi voor het Franse repertoire uit in fraaie opnamen en vooral in stijlbewuste uitvoeringen waarin (dus) de tekst centraal staat. Die tekst krijgt ook alle aandacht in de volledig tweetalige boekwerken, gebonden en met leeslinten, die een ereplaats in de kast verdienen. Merkwaardig is alleen dat ondanks alle zorg die er weer aan besteed is, nauwelijks wordt ingegaan op de Mélodies persanes.
|
|