CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juni 2023

Ravel: L'heure espagnole - Boléro

Isabelle Druet (Concepción), Julien Behr (Gonzalve), Loïc Félix (Torquemada), Thomas Dolié (Ramiro), Jean Teitgen (Don Iñigo Gomez), Les Siècles o.l.v. François-Xavier Roth
Harmonia Mundi HMM 905361 • 64' •
Opname: maart 2021, Studio RIFFX 1, La Seine Musicale, Boulogne-Billancourt (F)

 

Het door de Franse dirigent François-Xavier Roth opgerichte Les Siècles heeft zijn belangrijke status verworven door de niet alleen ‘authentieke' maar ook prachtige vertolkingen van de orkestmuziek uit zo ongeveer de periode 1850-1930. Veelal puur romantische muziek dus. Vooralsnog geen muziek van ná die periode, wat ongetwijfeld mede samenhangt met het toen in zwang zijnde instrumentarium. De typisch Franse waldhoorn met zijn pompventielen is, evenals de Franse fagot en tuba, uit het huidige klankbeeld al lang en breed verdwenen. De trombonist Kees van Hage wees mij erop dat vrijwel niemand meer de fagotsolo aan het begin van Le Sacre zo speelt zoals door de componist bedoeld en dat er vrijwel geen trombonist meer te vinden is die de juiste slanke toon produceert voor L'histoire du soldat. En het overmatig vibrato ten behoeve van de 'expressie'? Dat heeft een positieve kentering ondergaan en is geleidelijk aan het gebruik van darmsnaren sterk toegenomen. Maar hoe het ook zij, wat Les Siècles betreft gaat het altijd om instruments d'époque, zoals u hier kunt lezen.

Hoe interessant dat instrumentarium op papier ook mag zijn, de benadering van de partituur is uiteindelijk het meest belangrijk (dat is ook de voornaamste reden waarom uitvoeringen op 'moderne' instrumenten niet al bij voorbaat dienen te worden afgeserveerd). Want aan al dat ‘authentieke' hebben we niet zoveel als het de uitvoering zelf is die min of meer teleurstelt. Ik denk dat iedere muziekliefhebber het wel ermee eens zal zijn dat de artistieke kwaliteiten van een uitvoering voor de muziekbeleving als fenomeen doorslaggevend zijn. Het mooiste is uiteraard als beide aspecten het volle muzikale pond krijgen; en dat is wat dit nieuwe Ravel-album betreft onomstotelijk te bieden heeft.

Roth streeft, het is al zo vaak gebleken, en niet alleen in zijn Ravel-interpretaties, ook in deze beide werken naar pure klankschoonheid. Het is een geslaagd project geworden, want beter dan dit gaat het niet worden, ingegeven door een buitengewoon fijnzinnig gevoel voor ieder detail in de instrumentatie, de speltechnische en klankmatige eigenschappen van ieder instrument. Een uitvoering als deze doet alleen maar mijn toch al grote bewondering voor Ravels instrumentatie- en orkestratiekunst nog verder toenemen.

Maar hoe goed ook orkest en dirigent, als er tevens sprake is van een of meerdere matig presterende vocale solisten kan het positieve beeld daardoor wel ernstig vertroebeld raken. Hoe vaak heb ik het niet meegemaakt dat het vocale aandeel behoorlijk tegenvalt. Een berucht voorbeeld daarvan is Beethovens Negende symfonie: na drie sublieme uitsluitend orkestrale delen en dito introductie in de finale zorgen een matig presterend solistenteam en/of koor dan voor niet meer dan een ongeïnspireerd uitzitten.

Daarvan is in dit ‘Spaanse Uur' (1911) gelukkig geen enkele sprake. Deze knap geconstrueerde eenakter, een rijk afwisselende komedie vol kleurrijk Spaans coloriet, pakt uit als een waar klank- en luisterfeest dat Roth met zijn zorgvuldig gekozen ´troupe´ werkelijk grootmeesterlijk naar zijn hand heeft weten te zetten.

Een komedie? Jawel, al zijn er hier en daar wat bijtende aspecten te horen. Ravel en librettist Franc-Nohain (pseudoniem van Maurice Legrand) voeren ons terug naar het achttiende-eeuwse Toledo, waar Concepción, de echtgenote van klokkenmaker Torquemada (het mechanische getik van de klokken heeft Ravel op onnavolgbare wijze een plekje gegeven in de partituur), zich bij diens afwezigheid in allerlei wilde liefdesavonturen stort. Ze is het prototype van de op vluchtige en veelvuldige bevrediging ingestelde nymfomane die er een gewoonte van heeft gemaakt om haar man te bedriegen, een verschijningsvorm waarvan er volgens het cd-boekje ‘shedloads' (zeg maar: wagonladingen) bestaan (en wie ben ik om dat tegen te spreken?)

Aan het slot van de opera is er het vocale kwintet dat alle denkbare clichés uit de Italiaanse opera uit de kast haalt om er een regelrechte karikatuur van te maken, met tevens de niet mis te verstane verwijzing naar de man die we allemaal kennen, de verleider Giovanni Boccaccio: C'est la morale de Boccace:

Entre tous les amants, seul amant efficace,
Il arrive un moment, dans les déduits d'amour,
Où le muletier a son tour.

Een karikatuur overigens die Ravel later in zijn schrijnende orkestwerk La valse (1920) tot dan ongekende hoogte zou voeren. Alsof daarin het einde van een tijdperk wordt aangekondigd, met het eind van de Grote Oorlog nog vers in het geheugen.

Het verhaal(tje) waarop L'heure espagnole rust is op zich niet bijzonder, laat staan spectaculair, maar de manier waarop Ravel het muzikaal heeft verwerkt is dat wel, en dat geldt dan niet alleen voor de manier waarop hij het heeft getoonzet en de werkelijk duizelingwekkende inventie die eruit spreekt. Het stuk munt uit in – ik noemde het reeds – fenomenale instrumentatie- en orkestratiekunst, maar ook de ‘behandeling' van de stemmen mag bijzonder heten, direct herinnerend aan de Franse ‘opéra bouffe', met de sopraan (of, zoals hier, een mezzo) in de rol van Concepción, de 'basse bouffe' van de bankier Don Iñigo Gomez, een lyrische tenor als de student Gonzalve, de ‘trial' tenor als de klokkenmaker (‘trial' staat voor de dunne, ietwat nasale tenorstem in komische episodes, eigenlijk analoog aan die van de zanger en acteur Antoine Trial [1737-1795], die veel succes oogstte in met name de lichte komedies van zijn tijdgenoten in zijn rollen van veelal eenvoudige handwerklieden en boeren), en dan ten slotte een ‘baryton-Martin' in de rol van Ramiro, het stemtype dat wordt geassocieerd met dat van de zanger Jean-Blaise Martin (1768-1837), met zijn grote bereik (tweeënhalf octaaf plus falsetto-octaaf). Het is, zoals in het boekje vermeld, dit stemtype dat herinnert aan Jean-Périer, die niet alleen in het werk van Ravel, maar ook de rol van Pelléas in de première Debussy's Pelléas et Melisande zong.

Met deze keuze zien we dus tevens dat Roth het oorspronkelijke karakter van de instrumenten van Les Siècles in een rechte lijn heeft doorgetrokken naar die van de vijf stemmen, wat het geheel een fascinerende in de historie verankerde glans verleent.

Natuurlijk is het niet zo dat andere dirigenten van naam niet of onvoldoende de weg zouden hebben weten te vinden in deze muziek, waarbij ik met name – in alfabetische volgorde – Ernest Ansermet, Asher Fisch (Julien Behr vertolkte bij hem, evenals in de nieuwe opname, de rol van Gonzalve), Armin Jordan, Lorin Maazel, Bruno Maderna (hier besproken door Emanuel Overbeeke), André Previn en Simon Rattle wil noemen.

Dat brengt me tot de vraag hoe 'authentiek' deze spetterende voorstelling wel is, maar ook in hoeverre dit relevant is. De oudste uitvoering dateert uit 1929 onder Georges Truc (klik hier), waarvan bovendien wordt gezegd dat Ravel erbij aanwezig was, maar niet of en zo ja welke invloed hij daarop heeft uitgeoefend. Wat in deze uitvoering wel opvalt is enerzijds de strakke ritmiek en anderzijds de behoorlijk vrije frasering. Afgezien van enige mankementen (van enigerlei nabewerking was in die tijd geen sprake) is het algehele beeld verrassend goed. Vanuit historisch perspectief is dit zeker een belangrijke toetssteen, al mag het in mijn optiek nooit meer zijn dan dat.

En Roth? Hij dirigeert de opera met veel joie de vivre, het plezier spat er vanaf, waardoor hij met 'zijn' orkest en de vijf solisten prompt in het topsegment is beland. Hij mag dan zijn visie op deze kostelijke partituur vanuit de historie hebben opgebouwd, ‘oud' klinkt het onder zijn handen allerminst; eerder modern, eigentijds, maar - het kan niet genoeg worden benadrukt - verre van nuchter. Er is daarbij geen keerzijde, de samenhang is onmiskenbaar, ieder segment valt tot in het kleinste detail fenomenaal op zijn plaats, waarbij het hoogste lied wordt gezongen door - en dat is dan misschien het echt schrijnende element - de geketende moraal en de zeker in die tijd heersende, grote verschillen in rangen en standen (de bankier!). Het komt in deze overrompelende uitvoering met evenveel overtuiging uit de verf.

Ravel en de sopraan Nina Koshetz in januari 1928

Het was een belevenis die zich naadloos voortzette in het sluitstuk en wat ongetwijfeld Ravels meest populaire orkestwerk, maar feitelijk pure balletmuziek is: de Boléro (1928); waarover hij zelf placht te zeggen: “het stuk bevat geen muziek!” Er vindt inderdaad geen thematische en ritmische ontwikkeling plaats, het in twee delen opgesplitste thema blijft onverbiddelijk op zijn plaats liggen, het is aan de instrumentatie en de dynamiek om het voortouw te nemen.

Wie gedurende de gehele looptijd van het stuk (zo'n vijftien minuten) goed bij zijn positieven blijft, hoort maar liefst achtendertig maal de zestien maten lange melodie die aan een herhalingsproces wordt onderworpen, de beide themadelen gebonden aan een simpel ritornello. Een van de meest ingenieuze aspecten van het werk is de manier waarop Ravel de dynamiek heeft uitgewerkt: in iedere herhaling neemt de luidheid geleidelijk aan zo geraffineerd toe dat de luisteraar zich er nauwelijks van bewust wordt. En dan is er de uitdrukkingskracht die dor de wisselende instrumentatie voortdurend aan kracht wint. Als het slot in zicht komt is er de fenomenale, o zo verrassende wending van C naar E die onheil lijkt te suggereren en zijn uitwerking op de toehoorder niet mist. De uit het niets opspringende, scherpe dissonanten lijken als voorbodes te fungeren van een naderende catastrofe, al was in 1928 de nieuwe wereldbrand nog lang niet in zicht.

Van het stuk bestaat een op 9 januari 1930 gemaakte live-opname met het Orchestre Lamoureux onder leiding van de componist zelf, door het Britse Dutton Laboratories digitaal stevig opgeknapt, een knap stukje restauratiewerk. De cd, met daarop ook historische opnamen van werk van andere componisten (Dutton CDBP 9789) is hier besproken door Aarnout Coster. Het is wat de kwaliteit van het orkestspel betreft bepaald geen toetssteen, maar boeiend is het vanuit interpretatief oogpunt wel degelijk. Menige dirigent zal er ongetwijfeld zijn licht over hebben opgestoken.

Er zijn in de loop der tijd, met vele decennia al achter ons, talloze opnamen verschenen, maar die door Les Siècles onder Roth kan zich met gemak onder de beste scharen dankzij het puur technisch vernuft, de scherp geprofileerde ritmiek, de fijnmazige klankontwikkeling, de geproportioneerd uitgelichte details en - last but not least - de overtuigende tempokeuze. Geen spoortje routine, geen moment van vervlakking, de focussering voortdurend scherp gehouden, in de progessie gedecideerd en soepel tegelijkertijd.

En niet minder belangrijk: Jiri Heger en Alice Ragon tekenden in beide werken voor een prachtige omlijsting: helder, sonoor, gedetailleerd en met als kers op de taart een stereotoneel dat recht doet aan het begrip 'voorstelling'. Er is geen poging gedaan om de vijf vocalisten in beweging te zetten, een soort 'sonic stage' te creëren. De gezongen teksten zijn keurig in het boekje afgedrukt (Frans/Engels).


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links