Boeken

 over musici

 

© Emanuel Overbeeke, juni 2017

 

 

Nigel Cliff : Moskouse nachten - Hoe een man en zijn piano de Koude Oorlog veranderden

Uitgeverij Unieboek/Het Spectrum (2017)

Gebonden, 542 pagina's

ISBN 978 90 00 3552 7

YouTube - Finale Tsjaikovski-concours Moskou, 1958 (audio)
Tsjaikovski: Pianoconcert nr. 1 in bes, op. 23
Van Cliburn (piano)
Moskous Staatsfilharmonisch Orkest
Kirill Kondrashin (dirigent)


De schrijver van dit boek is een universitair geschoold historicus, werkte voor diverse Engelse kranten als criticus en schreef diverse boeken. Dit is zijn jongste boek en zijn eerste over een twintigste-eeuws onderwerp, de Amerikaanse pianist Van Cliburn (eerdere boeken handelen over de kruistochten, Marco Polo, Vasco di Gama en Shakespeare als spiegel van de negentiende-eeuwse Amerikaanse identiteit). In al deze publicaties verenigt hij aldus het anonieme lemma op Wikipedia 'cultural history' met 'narrative nonfiction'. Cultural history betekent afgaande op het laatste boek een poging om een scala aan gelijktijdige verschijnselen op zeer verschillende terreinen met elkaar in verband te brengen. 'Narrative fiction' klinkt als een vertaling van 'literaire nonfictie', een Nederlandse poging de werkelijkheid te beschrijven met literaire middelen waarbij in naam de werkelijkheid het belangrijkste heet te zijn. De bekendste Nederlandse beoefenaar van dit genre is Jan Brokken met boeken over (om mij tot muziek te beperken) Youri Egorov (Het huis van de dichter), enkele Baltische musici (in Baltische zielen) en diverse Russische componisten (in De gloed van Sint-Petersburg). Het genre lijkt een poging een beschrijving van een werkelijkheid te combineren met literaire of journalistieke technieken (zowel Brokken als Cliff waren of zijn journalisten), maar het effect van de toenadering bij beide auteurs is vooral de overwinning van de journalistiek op de wetenschap. Dit boek toont de voor- en nadelen van het genre in optima forma.

Van Cliburn (1934-2013) groeide op in Texas. Tot zijn vroegste vormende muzikale gebeurtenissen behoorde een concert dat niet hij maar zijn moeder vlak voor zijn geboorte bijwoonde: een recital van Sergej Rachmaninov in haar toenmalige woonplaats Shreveport. Het recital was voor de componist-pianist geen succes (hij zou er niet terugkeren), maar het zou op haar een verpletterende indruk maken, net als jaren eerder een optreden van Arthur Friedheim, een voormalig leerling van eerst het conservatorium in Sint-Petersburg en daarna van Franz Liszt. Met die ervaringen was de carrière voor de zoon uitgestippeld, zeker nadat de jongen een groot muzikaal talent bleek. De concerten legden bij hem de kiem voor een grote fascinatie voor Russische muziek, met name Tsjaikovski en Rachmaninov. Kunst was voor hem als overgevoelige man een mooie droom waarmee hij uit de werkelijkheid kon vluchten; een van zijn favoriete stukken was het sentimentele Russische lied 'Moskouse Nachten'. Hij beschouwde zich als apolitiek, volgde de politiek nauwelijks en probeerde zich door 'het leven' zo min mogelijk te laten intimideren. Hij had niets van een krachtig figuur die de wereld meent aan te kunnen, liever vluchtte hij in zijn eigen fantasieën. Zijn privéleven hield hij zoveel mogelijk privé.

Zijn talent werd al vroeg onderkend. In 1953 won hij het Leventritt concours waarvan de toelatingseisen zo hoog waren dat velen er niet eens aan mochten beginnen. Juryleden kwamen pas opdraven als een kandidaat vooraf goed genoeg leek voor de eerste prijs. Cliburn won die prijs (in de jury zaten onder meer George Szell en Rudolf Serkin) en mocht optreden met het New York Philharmonic onder Mitropoulos (zijn spel was inderdaad verbluffend). Na de gebruikelijke strubbelingen van een beginnende carrière kwam de grote doorbraak in 1958 toen hij, op het hoogtepunt van de koude oorlog, de hoofdprijs won op het Tsjaikovski-concours in Moskou. De Sovjets hadden dit concours in het leven geroepen om hun suprematie op dit terrein aan de wereld te tonen en juryvoorzitter Emil Gilels vroeg voor de zekerheid toestemming aan partijleider Chroetsjov of de hoofdprijs wel mocht worden toegekend aan een representant van de vijand. De energieke, beschaafde Amerikaan ('Hij is veel beter dan Elvis') kreeg bij thuiskomst in New York een heldenontvangst (een tocht in een open auto waarop meer dan 100.000 mensen afkwamen) en hij werd ontvangen door president Eisenhower. Zijn plaatopname met Tsjaikovski's beroemdste concert, kort na het concours gemaakt met een Amerikaans orkest o.l.v. Kondrashin, werd een megahit. Daarna speelde hij voor alle Amerikaanse presidenten tot en met Obama, zeker als zij hun contacten met Russische staatshoofden muzikaal wilden opluisteren. Van Cliburn was niet slechts een geweldige pianist (kijk maar op youtube naar zijn optreden in de finale in 1958 met het Eerste concert van Tsjaikovski en het Derde van Rachmaninov, beide met een orkest o.l.v. Kondrashin), hij was vanaf het concours een pion in het politieke spel. Tegen zijn zin, want het liefst speelde hij piano (hij had weinig andere bezigheden) en trok hij zich terug. Die dubbele rol (behalve 'politicus' ook podiumfiguur) werd hem op den duur te veel. Zijn spel ging achteruit en midden jaren zeventig stopte hij met het geven van concerten. Hij trad incidenteel nog wel op, bijvoorbeeld voor bezoekende Russische leiders en kreeg een onderscheiding van Poetin, maar hij teerde vooral op oude glorie. Zijn repertoire bleef wat het al vroeg was en zijn spel ontwikkelde zich niet. Bij zijn dood werd hij vooral herinnerd als de Amerikaan die ooit in Rusland won. Behalve door zijn opnamen leeft hij nu vooral voort door het naar hem vernoemde concours in Texas.

'Cultural history' lijkt een poging om alles met alles te verbinden, maar fungeert hier als excuus om er alles bij te halen, ook als het niet relevant is. Het deel in het boek over de periode tot 1958 bestaat uit twee verhaallijnen die pas samenkomen in het concours. Cliff schildert in geuren en kleuren de willekeur en ongekende wreedheden van het Sovjet-regime, maar Van Cliburn hield zich daar verre van. Zijn Russische medekandidaten in 1958 hadden er natuurlijk mee te maken (de verhalen hierover zijn hemeltergend), maar hem leek dit niet te deren. Of hij wist wat zijn concurrenten overkwam en of hij zich voor hen heeft ingezet, laat Cliff in het midden. Als politiek en kunst samenkomen, voelt Van Cliburn zich uiterst ongemakkelijk. De festiviteiten in Amerika na zijn overwinning waren voor hem een beproeving. Zijn overwinning maakte hem ook tot een held in de Sovjet-Unie en keerde er vaak terug. Bij één terugreis zat in hetzelfde vliegtuig ook de vrouw van de Amerikaanse piloot Powers wiens spionagetoestel door de Sovjets naar beneden was gehaald waarna de communisten hem veroordeelden tot vele jaren cel. Of er contact was tussen de twee passagiers, laat Cliff in het midden.

Dit voorval is representatief voor het gehele boek. Cliff wil op elke pagina, of liever nog elke zin of elk zinsdeel een dramatische wending, ongeacht de aard, en ongeacht of die relevant is, als die maar een onderbuik raakt, eerder een journalistieke dan een literaire en wetenschappelijke neiging. (Een voorbeeld. Tijdens Cliburns bezoek aan Moskou in 1960 vond de begrafenis plaats van Boris Pasternak, een geplaagd schrijver met wie Van Cliburn geen contact had. Bij die begrafenis speelde Richter bij de open kist muziek van Skrjabin. Richters leraar Neuhaus 'had hem de muziek uit het hoofd laten leren nadat Pasternak ervandoor gegaan was met Neuhaus' vrouw Zinaida.' Had Richter iets anders gedaan als Zinaida niet was gezwicht voor de schrijver? En waarom vertelt Cliff niet dat Pasternaks composities lijken op die van Skrjabin?) Het maakt het boek uiterst vermoeiend en soms zeer irritant, totdat men opleeft bij iets dat echt verrast of choqueert, ook al is dat lang niet altijd van belang. Dat Cliburn in Moskou werd omringd door zwermen jonge bewonderaarsters (zie de prachtige beelden op youtube, Cliff noemt sommige groupies bij naam) terwijl de overgevoelige, ietwat wereldvreemde Amerikaan heimelijk homo was, is voor een op drama beluste journalist natuurlijk te mooi om te missen.

Die journalistieke houding (ik heb nog de illusie dat wetenschappers zich meer kunnen en willen matigen in het tonen van zijstraten) in meer journalistieke dan literaire taal lijkt te worden gecombineerd met de wetenschap doordat Cliff achterin het boek een uitvoerige lijst geeft van geraadpleegde boeken, artikelen en archieven en doordat achterin bij veel mededelingen in de tekst een bron staat. Leest men echter heen en weer tussen tekst en noten, dan blijkt dat bij veel informatie geen bron staat, iets dat bij voetnoten in de tekst meteen zou zijn opgevallen, een feit dat allerlei vragen en vermoedens oproept. Bijvoorbeeld de vraag hoe belangrijk de schrijver onderbouwing acht en of hij de zucht naar drama uiteindelijk toch belangrijker vindt, ook getuige de permanente opeenstapeling van spannende terzijdes, inhoudelijk en taalkundig.

Dat vermoeden wordt versterkt door de uiterst selectieve wijze waarop Cliff omgaat met 'cultural history'. Ten eerste zijn clichés en overdrijving constant gehanteerde strategieën. Daarnaast is Cliff duidelijk meer thuis in en meer geïnteresseerd in geschiedenis en privézaken dan in muziek. Zelden lezen we over Cliburns repertoire, zijn manier van spelen en de vraag in hoeverre hij zich daarmee onderscheidde van anderen. Een uitzondering is de lijst van pianoconcerten die hij op zijn repertoire had - een korte en zeer conventionele, iets wat Cliff er niet bij zegt. Een andere uitzondering is deze mededeling. 'De [Amerikaanse] sterren die doorbraken [begin jaren vijftig] - bijna allemaal mannen, vrouwen waren nog een zeldzaamheid in het vak - waren vrijwel zonder uitzondering New Yorkse Joden met een Russische of Oost-Europese achtergrond. Dat was niet zo vreemd.' Vervolgens geeft Cliff historische en politieke motieven. Of 'New Yorkse Joden' (Cliff noemt geen namen. Istomin? Graffman? Rosen? Janis?) anders, beter of andere muziek speelden dan Van Cliburn, blijft onvermeld, alsof kunst primair politiek is en niet mag overtuigen als kunst - niet alleen een modieus maar ook een onartistiek standpunt. 'Het idee dat een blonde Southern met de naam Van een ster zou kunnen worden, was op zijn minst ongewoon. Hij was te inheems.' (p. 56) Vans carrière is nu juist een ondermijning van deze clichés. Cliff maakt de fout door het succes of het falen van een carrière in beslissende mate te willen verklaren vanuit culturele motieven, alsof de kwaliteit van Cliburns spel voor 1970 geen rol speelde. Pas als Van Cliburns spel achteruit gaat, is dat de voornaamste reden - en niet zoals Cliff beweert de veranderde verhouding tussen Amerika en de VS of Amerika's nieuwe rol in de wereld.

De weinige opmerkingen over muziek maken ook duidelijk dat Cliff niet de grootste muziekkenner is. Als Van Cliburn in Moskou speelt, zeggen sommige Russen dat Van Cliburn net zo ontroerend speelde als Rachmaninov. Cliff neemt dat kritiekloos over (de Russen bedoelden het natuurlijk als een compliment), terwijl men zo kan horen dat Van Cliburn wezenlijk anders speelde dan zijn grote held. Wat vele Russische toeschouwers vermoed ik in hem destijds zo bewonderden, was het enthousiasme van een buitenlander voor de Russische cultuur van voor 1917, precies zoals Glenn Gould, toen hij in 1957 een lezing hield in het Moskouse conservatorium, het hardste applaus kreeg toen hij verklaarde dat de muziek van Bach gebaseerd is op eeuwenoude principes.

Het boek is ondanks deze minpunten zeer informatief als geschiedenisboek en als biografie van een kunstenaar. Niet eerder is zo uitvoerig geschreven over deze onderwerpen voor een breed publiek. Minder uitweidingen en meer beschouwingen over muziek hadden niet misstaan. De sensationele toon is niet nodig, want de inhoud is dat uit zichzelf al in overstelpende mate. Vlot leesbaar is ook mogelijk zonder de permanente hyperbool. Het boek wordt alom aangekondigd als een ontmoeting van muziek en politiek op een spannend moment in de wereldgeschiedenis, maar beide partijen gingen zoveel mogelijk hun eigen gang. Het boek gaat meer over geschiedenis dan over muziek. Ook al is de aanduiding 'narrative nonfiction' bij dit boek grotendeels terecht, het toont toch vooral het wereldbeeld van een op sensatie beluste journalist. Door eerder journalistieke dan literaire middelen te hanteren is het wereldbeeld bovendien eerder duidelijk en eenduidig dan rijk en gecompliceerd.

Er zijn denk ik veel meer en misschien ook wel interessantere voorbeelden te geven van beïnvloeding van de kunst door de politiek en andersom buiten de voor de hand liggende zoals de dictatuur (die sluipwegen kent, bijvoorbeeld een concours) en de mode (die voor buitenstaanders zeer hinderlijk kan zijn, zoals een Texaan te midden van New Yorkers). Graag zou ik een goed boek willen lezen over de sluimerende invloed van cultuurpausen. Ze krijgen geen parade waar 100.000 mensen op afkomen, maar na één, twee generaties is een andere kunstopvatting en een ander idee over de plaats van de kunst in de samenleving bon ton.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links