DVD-recensie

Don Carlos in de (derde) Parijse versie

 

© Paul Korenhof, maart 2014

 

Verdi: Don Carlos

Roberto Alagna (Don Carlos), Karita Mattila (Elisabeth de Valois), Thomas Hampson (Rodrigue), José van Dam (Philippe II), Waltraud Meier (La Princesse Eboli), Erc Halfvarson Le Grand Inquisiteur), Csaba Airizer (Un Moine), Anat Efraty (Thibault), Scot Weir (Le Comte de Lerme), Donna Brown (Une Voix d'en haut) e.a., Choeur du Théâtre du Châtelet, Orchestre de Paris
Dirigent: Antonio Pappano
Regie: Luc Bondy

Warner Classics 2564-63478-0 (Blu-ray)

Opname: Parijs, maart 1996

 

Een evenement van de eerste orde was op 27 februari 1996 de première in het Parijse Théâtre Châtelet van de vrijwel complete 'eerste versie' van Don Carlos (alleen het ballet ontbrak) zoals die op 11 maart 1867 even verderop in de Opéra in première was gegaan. In dit geval ging het dus niet om een in het Franse gezongen combinatie van deze 'Parijse versie' met de latere 'Milanese versie', wat meestal het geval is als er sprake is van een 'Franse versie' van deze opera. In werkelijkheid was het echter ook niet de eerste versie maar de derde. Een redelijk betrouwbare reconstructie van de 'echte' oerversie, waaruit Verdi al vóór de première het nodige had geschrapt, was in oktober 2004 te horen in de Weense Staatsopera en verscheen kort daarop bij Orfeo op vier cd's (C 648 054 L).

Italiaanse versie bestaat niet
De ontstaansgeschiedenis van Don Carlos blijft ingewikkeld en naar aanleiding van eerdere besprekingen ben ik al enkele malen ingegaan op de diverse 'Franse' versies en op het feit dat wat dikwijls de 'Italiaanse versie' wordt genoemd, niet meer is dan het Franse origineel met een in het Italiaans vertaald libretto (klik hier en hier). Van essentieel belang voor de hele problematiek blijft het feit dat er zelfs helemaal géén 'Italiaanse versie' bestaat en de aanduiding 'French version' is in feite onzinnig. Afgezien van een aantal paar maten die hij in 1872 voor Napels componeerde, heeft Verdi uitsluitend met originele Franse teksten gewerkt, zelfs voor de Milanese versie van 1884. Als we enkele tussentijdse wijzigingen buiten beschouwing laten, kennen we maar liefst zes verschillende en zonder uitzondering 'Franse' versies:
- de 'oerversie' die in 1866 aan de Parijs Opéra zes maanden lang gerepeteerd werd;
- de bekorte, licht gewijzigde versie die op 24 februari 1867 een generale repetitie beleefde;
- de verder bekorte en gewijzigde versie die op 11 maart 1867 in première ging;
- de door Verdi nog verder ingekorte versie van de tweede voorstelling op 13 maart 1867;
- een aangepaste versie in vijf bedrijven voor de Italiaanse première in Napels in 1872 (dit is de enige versie waarvoor Verdi een aantal maten - in het duet Filips-Posa - op een Italiaanse tekst schreef);
- de grondig herziene Milanese versie in vier bedrijven van 10 januari 1884.
Tot slot stelden vrienden en bewonderaars met instemming van de componist in 1886 de 'Modena-versie' in vijf bedrijven samen, waarbij de Milanese versie - onder verplaatsing van de tenor-aria - werd voorafgegaan door de verkorte Fontainebleau-akte uit de derde Parijse versie. Aangezien Verdi in dit geval zelf geen noot wijzigde, mogen we hier echter niet van een officiële 'versie' spreken.

De Parijse versie
Natuurlijk zal menigeen betogen dat de Milanese versie de voorkeur verdient, al was het maar op basis van de stelling dat latere versies door de componist zelf gewilde herzieningen en dus verbeteringen zijn, maar dat neemt niet weg dat op veel punten ook sprake is van compromissen die Verdi waren afgedwongen door de operadirecties - en in het geval van het duet Elisabeth-Eboli in IV.1 ook door de onderlinge rivaliteit van twee zangeressen. Dat Verdi bij het uitwerken van die compromissen ook verbeteringen aanbracht, is echter boven iedere twijfel verheven, en dat maakt iedere keuze onvermijdelijk ook weer tot een compromis. Aan de andere kant staat als een paal boven water dat bij de diverse bewerkingen veel schitterende muziek verloren is gegaan, maar ook dat de 'oer-versie' muzikaal homogener is dramaturgisch beter in elkaar zit.

Fontainebleau
Ook na alle vooraf door Verdi aangebrachte bekortingen is de originele partituur een flinke zit, al blijf ik betreuren dat dirigent Antonio Pappano en regisseur Luc Bondy niet ook enkele bladzijden uit de oerversie aan hun partituur hadden toegevoegd. Toen ik in 1986 zelf betrokken was bij de uitvoeringen van De Nederlandse Opera (de Modena-versie in vijf bedrijven in de befaamde Visconti-enscenering, maar wel in het Frans), heb ik vanaf het eerste moment aangedrongen op het inlassen van de beginscène van Elisabeth met de smekende houtvesters die Verdi al in 1866 geschrapt had. Zelf hoorde ik dat fragment voor het eerst tijdens de Münchner Opernfestspiele 1975 en was mij er meteen van bewust dat het hier ging om een dramaturgische sleutelscène die ook muzikaal de kiem bevat voor het hele handelen van Elisabeth. Het verklaart niet alleen waarom zij een kwartier later van het ene moment op het andere haar liefde voor Carlos opgeeft om toe te stemmen in een huwelijk met diens vader, maar ook alles wat haar daarna zal bewegen. En laten we eerlijk zijn: op een totaal van ruim vijf uur is een verschil van acht minuten toch te verwaarlozen!

Als we uitgaan van de meestal uitgevoerde Milanese versie, komt het erop neer dat in de versie die Pappano in overleg met de Britse Don Carlos-specialist Andrew Porter heeft samengesteld, op tenminste zeven belangrijke punten daarvan afwijkt:
I - driekwart van de Fontainebleau-akte;
II.1 - een uitgebreidere versie van het duet Carlos-Posa;
II.2 - de eerste versie van het duet Posa-Philips;
III.1 - de maskerscène en de oorspronkelijke versie van het terzet Eboli-Carlos-Posa;
IV.1 - vanaf opkomst Elisabeth geheel volgens Parijse versie;
IV.2 - oorspronkelijke finale met 'Lacrymosa-duet' en opkomst Eboli;
V - Parijse versie duet Elisabeth-Carlos; beknopte finale volgens gebruikelijke versie.

Daarnaast zijn er natuurlijk kleinere verschillen, maar veel momenten die gehoormatig 'anders' klonken, zijn vooral een gevolg van het verschil tussen de Italiaanse vertaling en de Franse tekst waarvoor Verdi zijn muziek geschreven heeft. Zo heeft in de kamerscène de monoloog van Philips veel meer het bedoelde, introverte aspect bij 'Elle ne m'aime pas' dan bij 'Ella giammai m'amo', terwijl Eboli aan het begin van 'O don fatal' makkelijker naar haar eerste topnoot glijdt op 'Présent du ciel en sa colère' dan op 'Che in suo furor mi fece il cielo!'. Belangrijker is dat de Franse tekst genuanceerder werkt op de karaktertekening, in het bijzonder bij de karaktertekening en de twijfels van Filips II in datzelfde vierde bedrijf. Bovendien verandert het Frans in zekere zin ook de stemkarakters: Filips II is hier meer een basse-chantante en Eboli is veel minder een Italiaanse mezzosopraan dan een lichtere Franse 'Falcon' (naar de zangeres die zowel Rachel in La Juive als Valentine in Les Huguenots creëerde).

Sterbezetting
Mede met het oog op de door het toenmalige EMI geplande live-opname (cd en video/dvd) was een bezetting bijeengebracht waarvan veel theaters toen hooguit konden dromen. De titelrol was toevertrouwd aan een idiomatische en stilistisch overtuigende Roberto Alagna die misschien iets te gepassioneerd overkwam voor de dromerige aspecten, maar wiens benadering geknipt was voor het onevenwichtige en licht ontvlambare in het karakter. Thomas Hampson bleek een vocaal al even geloofwaardige, als personage uiterst geloofwaardige Posa, een rol die Verdi geschreven had voor dezelfde bariton die een jaar later ook een andere 'Hampson-rol' zou creëren: de titelrol in Hamlet. Vreemd echter dat twee zo muzikale zangers in hun duetten zo zelden exact gelijk zijn.
In het centrum van het drama staan de beide bassen: Eric Halfvarson als een imponerende Grootinquisiteur (door Bondy bijna karikaturaal, maar niet blind ten tonele gevoerd) en José van Dam als een licht introverte Filips II. De stem van de Belgische zanger mag aan kern en volume hebben ingeboet sinds hij in 1981 dezelfde rol in de Munt zong, maar zijn autoriteit is nog onaangetast en hij gaf alle anderen een lesje in Franse grand-opéra-stilistiek om niet snel te vergeten. Misschien nog belangrijker is echter dat Filips II hier eindelijk weer eens gezongen wordt door een basse-chantante en niet door een zwarte bas, wat niet alleen muzikaal-stilistisch belangrijk is, maar wat ook de balans ten goede komt, zeker in de scène met de Grootinquisiteur.
In deze voorstelling, die Pappano vijf uur lang goed in zijn muzikale greep had, kwamen de verrassingen echter van de beide dames. Waltraud Meier leek een vreemde keuze voor Eboli (hier zonder ooglapje) en miste in II de lichtvoetigheid en virtuositeit die Verdi daar verlangt, maar haar hartstochten in de tuinscène waren verschroeiend en haar grote scène in IV bouwde zij uit met zo'n enorme intensiteit, dat zij de door mij bezochte voorstelling tijdelijk tot stilstand bracht. Nog opvallender was de Elisabeth van Karita Mattila, toen in de overgang van lyrische rollen als Fiordiligi en Evchen naar iets dramatischer partijen. Haar timbre was inmiddels iets minder romig geworden, maar in uitstraling bleek zij gegroeid en zowel in de door mij bezochte voorstellingen in Parijs en Londen als op de cd en de video/dvd bleek zij een Elisabeth die deze voorstelling waardig was.

Anders dan anders
Helaas ging het belang van de productie niet hand in hand met de enscenering van Luc Bondy in decors (Gilles Aillaud) en kostuums (Moidele Bickel). Het is leuk om met traditionele middelen 'modern' theater te willen creëren, maar de poging daarbij alles 'anders dan anders' in te vullen, lijkt daarmee in tegenstrijd. Niet dat ik de reumastok van Philips onontbeerlijk acht, maar het te jeugdige spel dat Bondy van hem verlangt, is soms in tegenspraak met het innerlijk conflict van de vorst en Eboli heeft echt te veel allure om constant in brieven van Elisabeth te spieken - leuk voor een keer of twee, maar dan moet het wel afgelopen zijn. Bovendien begrijp ik nog steeds niet waarom bijna iedereen eruitzag als een aanvaardbaar 'historisch personage', terwijl Posa een kruising leek tussen een Christus-figuur, Athanaël in Thaïs en een excentriekeling uit een stuk van Molière.
Hoewel Bondy voor verrassende momenten zorgde, leek het alledaagse van zijn enscenering soms in strijd met zowel Verdi's muziek als het karakter van een grand-opéra. Problemen had ik vooral met de semi-Moorse sfeer in II die niet past bij de streng-katholieke atmosfeer in het Escurial, en de nietszeggende aankleding van de derde akte. In een kale ruimte met een blank houten geraamte lopen daar vrouwen met kaarsjes over een verlicht toneel om aan te geven dat het nacht is (een oude truc van Felsenstein), de personenregie in het terzet roept weinig spanning op en het auto-da-fè heeft visueel weinig van een indrukwekkende operafinale. Aan de andere kant: ik zou willen dat menige hedendaagse regisseur tekst en muziek zo serieus nam als Bondy twintig jaar geleden nog deed!

De heruitgave op blu-ray-disc (in een stevig klaphoesje) is technisch een grote vooruitgang op de oude dvd, die de breedbeeldopname in het oude formaat 4:3 had ingebed. Daardoor kon de opname probleemloos op iedere installatie worden afgespeeld, maar opgeblazen tot 16:9 trad er toch verlies aan diepte en scherpte op. De BD volgt hetzelfde principe (de aanduiding 'NTSC 4:3' op de achterzijde van het klaphoesje is verwarrend: het betreft echt een opname in 16:9), maar door de grotere hoeveelheid informatie is nu geen sprake van kwaliteitsverlies. De geluidsweergave is bovendien veruit superieur: 1.9 Mbps nu tegenover 448 Kbps van de dvd. Een klein boekje bevat naast alle gegeven sen de trackindeling een uitgebreide synopsis in vier talen. Het moet me echter van het hart dat de bijna twee keer zo uitgebreide trackindeling van de oude dvd (46 tegenover 26) in het gebruik prettiger was.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links