Tsintsadze: Miniatures.
Beethoven: Vioolconcert in D, op. 61.
Lisa Batiashvili (viool), Deutsche Kammerphilharmonie Bremen (Beethoven),
Georgisch Kamerorkest o.l.v. de solist.
Sony Classical 88697334002Opname: november 2007 en april 2008
Beethoven: Vioolconcert in D, op. 61.
Britten: Vioolconcert op. 15.
Janine Jansen (viool), Deutsche Kammerphilharmonie Bremen (Beethoven),
London Symphony Orchestra (Britten) o.l.v. Paavo Järvi.
Decca 478 1530
Opname: juli-augustus 2009
Dvorák: Vioolconcert in a, op. 53 -
Romance in f, op. 11.
Szymanowski: Vioolconcert nr 1 op. 35.
Arabella Steinbacher (viool),
Rundfunk-Sinfonieorchester Berlin
o.l.v. Marek Janowski.
Pentatone PTC 5186 353 (sacd)
Opname: mei 2009
Tien, twintig jaren geleden werd weleens snerend opgemerkt dat je als
jonge violist al een halve carrière gemaakt had, als je beschikte
over een mooie joodse achternaam. maar tegenwoordig zou zoiets gesteld
kunnen worden van een jeugdig, vrouwelijk uiterlijk. In het voetspoor
van de al wat oudere Anne-Sophie Mutter en 'onze eigen' Isabelle van Keulen
volgde de Amerikaanse Hilary Hahn, zelfverzekerd, en een en al glamour,
en daarna kwam in hoog tempo een reeks Europese virtuoses. Een opvallend
talent was de Duitse Julia Fischer, die vooral snel naam maakte door haar
samenwerking met dirigent Yakov Kreizberg, het NedPhO en het label PentaTone,
en parallel daaraan bleek Nederland opeens een ware kraamkamer met coryfeeën
als Janine Jansen, Liza Ferschtman en vervolgens de mede dankzij Jaap
van Zweden als een komeet omhoog schietende Simone Lamsma. Allemaal jong
en fotogeniek en barstend van talent - al vraag je je soms af hoeveel
jonge vioolvirtuozen in dit sterk visueel (en commercieel...) gerichte
tijdperk misschien niet doorbreken, alleen maar omdat ze minder fotogeniek
of misschien zelfs van het mannelijk geslacht zijn...
Georgische verrassingen
Het afgelopen jaar verschenen drie opnamen van jonge violistes
die behalve door de uitvoeringen vooral ook de aandacht trokken door de
combinatie van een bekend concert met een minder bekend of zelfs totaal
onbekend werk. Twee ervan boden elk op zijn eigen manier spraakmakende
uitvoering van het onverwoestbare Beethoven-concert en de eerste werd
gepresenteerd door de Georgische violiste Lisa Batiashvili. Zet de cd
onvoorbereid op en de verrassing is groot, want het begin van de cd lijkt
niet op Beethoven: wat uit de luidsprekers komt is niets meer of minder
dan een licht gecultiveerde weergave van een dansfeest op de Balkan. Ik
wist niet wat ik hoorde en de eerste zes tracks heb ik op een zonnige
zondagochtend diverse malen achter elkaar gedraaid voordat ik aan de oude
Ludwig toekwam.
Onder de titels Miniatures vergast Batiashvili ons hier op de bewerking
voor viool en strijkers van zes korte composities voor strijkkwartet van
de Georgische componist Sulkhan Tsintsadze (1925-1991). Geen 'grote' muziek,
maar dansante stukjes waar het muzikantenplezier vanaf spettert en die
door de vader van de violiste op haar verzoek voor een groter ensemble
werden bewerkt. En als we het dan toch over muzikantenplezier hebben:
Batiashvili en het Georgisch Kamerorkest spelen met een aanstekelijkheid
die bruist, vonkt en spettert. In haar eigen toelichting verdedigt zij
haar beslissing de muziek van Tsintsadze aan die van Beethoven te laten
voorafgaan en zij heeft volkomen gelijk. Sterker nog: de combinatie werkt
onweerstaanbaar, terwijl de omgekeerde volgorde de zes Georgische miniatuurtjes
misschien toch van een deel van hun charme zou hebben beroofd.
Het vioolconcert van Beethoven speelt zij - zonder dirigent - met de Deutsche
Kammerphilharmonie Bremen en ook hier is het resultaat meer dan verrassend,
en niet alleen door het perfecte samenspel en de flitsende dialoog die
onder haar eigen leiding ontstaat. Zo brutaal en geladen heb ik Beethovens
concert zelden gehoord. Al in de orkestrale inleiding spat de hars ervan
af, doorwerkingen frapperen door hun helderheid en stemmen worden op elkaar
gelegd met een klankbalans die soms aan Carlos Kleiber doet denken. Heel
subtiel is daarbij de opname met een lichtelijk prominent gehouden vioolpartij
die de brutaliteit van de uitvoering nog eens extra accentueert. De fameuze
Kreisler-cadens in het eerste deel wordt daarbij behalve een weergaloze
tour-de-force een meesterstukje van nuanceringskunst en detailfrasering,
maar tevens de opmaat naar een larghetto dat ik zelden met het slotdeel
in zo'n opwindende climax heb gehoord. Ik dacht dat ik dit concert kende,
soms dacht ik zelfs dat ik het zo goed kende, dat ik geen behoefte meer
had aan een nieuwe uitvoering. Ietwat kortzichtig natuurlijk ("Je
wordt geborneerd," zou mijn vrouw zeggen), maar wakker geschud worden
door Lisa Batiashvili is een ervaring die ik iedereen kan toewensen.
Beethoven en Britten
Een totaal andere benadering biedt een cd van Janine Jansen,
die mij min of meer terugvoerde naar de Beethoven-wereld van mijn jeugd,
die helemaal bepaald werd door Bruno Walter en Zino Francescatti (en Robert
Casadesus op de piano, maar dat is een ander verhaal). In een meer romantisch
getinte benadering horen we hetzelfde orkest onder leiding van Paavo Järvi
optreden als begeleider van Janine Jansen, die eveneens opteerde voor
de cadensen van Kreisler. Hier is het effect minder uitgesproken en fluweliger,
in de benadering van Järvi soms zelfs enigszins naar het gezapige
neigend, waarbij ik tot mijn verrassing constateerde dat in alle drie
de delen zijn tempi juist hoger lagen dan bij Batiashvili.
Dezelfde musici die bij Batiashvili op de punt van hun stoelen leken te
zitten, klinken hier soms alsof ze de neiging hebben om achterover te
leunen en maar op de automatische piloot te vertrouwen. Gelukkig duurt
dat steeds maar kort en lijkt er voldoende inspiratie uit te gaan van
de Stradivarius (de 'Barrere') van Janine Jansen, minder brutaal dan die
van haar Georgische collega die de 'Engleman' bespeelt, maar wel bespeeld
met een karakter dat inspirerende lijkt te werken dan de directie van
Järvi. Haar toon is iets vloeiender, ik zou bijna zeggen 'vrouwelijker',
en de klank is iets meer ingebed, in overeenstemming met de iets romantischer
benadering van het geheel. Op haar spel is echter niet af te dingen en
haar persoonlijkheid zorgt voor een vertolking die staat als een huis
en die zich moeiteloos kan handhaven in de 'top-tien' van de Beethoven-vertolkingen.
Prachtig in haar spel vind ik altijd weer haar weergaloze spel met de
dynamiek, waarbij zij zelfs op losse nootjes de subtielste nuances in
crescendo en decrescendo kan aanbrengen op een manier die doet denken
aan de grootste belcantisten uit de vocale wereld.
Wat deze cd ver boven de meeste concurrenten uit heft, is de combinatie
met het veel te weinig gespeelde vioolconcert van Britten, toevallig het
eerste concert dat ik Jansen ooit 'live' hoorde spelen en waarin zij toen
al grote indruk op mij maakte. Haar interpretatie heeft zich sindsdien
aanmerkelijk verdiept. Het concert laat ons een nog betrekkelijk jonge
Britten horen (de componist was 37 toen het werk in 1949 in première
ging), maar ook een Britten die op dat moment een cruciale fase in zijn
leven doormaakte. Het was de tijd waarin hij een tijdelijk toevlucht had
gezocht in de VS, omdat zijn geliefde Engeland even niet de beste plaats
was om te vertoeven. Enerzijds zat hij met het probleem dat zijn relatie
met Peter Pears steeds meer in de openbaarheid kwam, anderzijds bestond
de mogelijkheid dat zijn sterk pacifistische instelling tot een conflictsituatie
kon leiden in zijn eigen land, aangezien kort daarvoor in Europa de oorlog
was uitgebroken. Zoals zoveel Europese kunstenaars was Britten in de jaren
daarvoor bovendien bijzonder getroffen door alle berichten over de verschrikkingen
tijdens de Spaanse burgeroorlog en al deze elementen speelde nwaarschijnlijk
een rol tijdens het ontstaan van een introvert vioolconcert waarin het
voor Britten zo kenmerkende dansante element, hier bijna onvermijdelijk
van Spaanse origine (o.a. een uitgebreide passacaglia in het slotdeel)
wordt vermengd met nu eens weemoedige, dan zelfs tragische accenten. En
in deze muziek is niet alleen Jansen in haar element, ook Järvi laat
zich hier van zijn beste zijde horen, wellicht mede onder invloed van
een uiterst toegewijd London Symphony Orchestra.
Dvorák en Szymanowski
Een niet minder intrigerende combinatie is te vinden op de
nieuwste cd van de Duits-Japanse Arabella Steinbacher, die in 2004 opeens
veranderde van een veelbelovende violiste in een komeet aan de muzikantenhemel,
toen zij op het laatste moment insprong voor een collega bij het toen
door Neville Marriner geleide Orchestre National de France. Haar techniek
is adembenemend, haar toon hooguit een fractie minder geacheveerd dan
die van Jansen, haar spel komt in ieder geval via haar eerste opnamen iets
introverter over dan dat van Batiashvili, maar de klank van haar Stradivarius
(de 'Booth') straalt niet minder persoonlijkheid uit. Van haar verscheen
onlangs een cd met een niet minder interessante koppeling, en ook hier
staat letterlijk en figuurlijk modernste muziek, het Eerste Vioolconcert
van Szymanowski, aan het begin. Voor een breed publiek kan deze Poolse
componist nog altijd wat ontoegankelijk zijn, maar dat bezwaar lijkt hier
volledig afwezig. In samenwerking met Marek Janowski en het RSO Berlin
maakt Steinbacher er vloeiend-romantische muziek van, vol dromerige momenten
en meeslepende climaxen, maar de vraag wordt wel: is dit echt Szymanowski?
Of horen we hier een geromantiseerde versie die eigenlijk tegen het feitelijke
karakter van de muziek in gaat? En zo ja? is dat geoorloofd? Ik blijf
het antwoord schuldig - met opzet. Aan de ene kant ben ik me ervan bewust
dat een iets bijtender aanpak wellicht idiomatischer is, maar ik ben ook
de laatste die hier recht van spreken heeft. Maar al te goed herinner
ik me hoe de prachtig gepolijste uitvoeringen die Karajan ooit gaf van
de muziek van Berg en Webern in mijn jeugd voor mij de deur naar hun muziek
hebben geopend, en hoe de bijzonder 'mooie' Wozzeck die Abbado
ooit in Wenen dirigeerde mij meer ontroerd heeft dan enige andere uitvoering
tot dat moment. Als Steinbacher en Janowski op deze manier een nieuw publiek
tot Szymanowski weten te 'bekeren', waarom dan niet? Indrukwekkend is
het in ieder geval wel, zeker in de prachtige brede, net niet te ruimtelijke
surround-opname van PentaTone.
Meer moeite heb ik helaas met hun beider Dvorák, of liever: met
de Dvorák waartoe Janowski zijn soliste veroordeelt. Hier lijkt
het woord routineus op zijn plaats. De Romance die dient als overgang,
leunt nog helemaal op het spel van Steinbacher die duidelijk laat horen
welk talent zij in huis heeft, maar in het daarop volgende vioolconcert
lijkt zij onvoldoende in staat de zaken naar haar hand te zetten. Janowski
lijkt weinig geïnspireerd en het orkestspel, vooral dat van de strijkers
ontaardt soms in een brijige klank die mijlenver verwijderd is van het
in vergelijking daarmee hemelse spel van Steinbacher. Als staaltje van
virtuoze en muzikanteske violistiek doet het spel van Steinbacher ook
hier nauwelijks onder voor dat van Jansen, maar in haar eentje redt zij
het helaas maar tot op zekere hoogte.
|