|
DVD-recensie
Tenoren met spierballen
© Paul Korenhof, april 2021
|
Leoncavallo: Pagliacci
Ailyn Pérez (Nedda), Brandon Jovanovich (Canio), Roman Burdenko (Tonio), Marco Ciaponi (Peppe), Mattia Olivieri (Silvio)
Mascagni: Cavalleria rusticana
Anita Rachvelishvili (Santuzza), Rihab Chaieb (Lola), Brian Jagde (Turiddu), Roman Burdenko (Alfio), Elena Zilio (Mamma Lucia)
Nieuw Amsterdams Kinderkoor
Koor van De Nationale Opera
Nederlands Philharmonisch Orkest
Dirigent: Lorenzo Viotti
Regie: Robert Carsen
Decors: Radu Boruzescu
Kostuums: Annemarie Woods
Naxos NBD0117V (BD)
Opname: 18 & 28 september 2019 |
|
|
Bij de première van deze productie was ik nog niet helemaal enthousiast over de aanpak van Lorenzo Viotti, de nieuwe chef-dirigent van DNO (klik hier). Helaas was bij de tweede voorstelling die ik bezocht, zijn plaats ingenomen door Aldert Vermeulen (klik hier) die wel vertrouwd was met de akoestiek van het theater. Dat maakte het moeilijk vast te stellen in hoeverre muzikale verschillen daaraan te danken waren of aan het feit dat de voorstelling inmiddels gegroeid was.
De dvd-registratie van enkele weken later biedt een spannender voorstelling dan ik mij uit de zaal herinner. In hoeverre Viotti inmiddels was ingespeeld op de akoestiek, is eveneens moeilijk na te gaan, maar in klank en balans komt het spel van het NedPhO over als een warm bad. Vooral in Pagliacci ontplooit Viotti een stevige greep op een drama dat zich met kracht voortspoedt naar den tragische ontknoping.*)
Cavalleria rusticana klinkt wat bedachtzamer, mogelijk doordat Carsen het werk ensceneerde als repetitiecyclus van een operakoor. Niet alleen ontbreekt de zonovergoten sfeer van een paasmorgen op Sicilië, maar ook in de zang hoor ik weinig kokend Siciliaans bloed. Bovendien valt uit het enigszins zwaarmoedige Ineggiamo-koor niet bepaald af te leiden dat Pasen in katholieke streken geldt als het belangrijkste feest van het jaar, een 'jubelfeest' wel te verstaan!
De grote trekpleister van Mascagni's eenakter blijft daarmee de van intensiteit geladen zang van Anita Rachvelishvili. Niet minder indrukwekkend is de Mamma Lucia van de 78-jarige Elena Zilio, die in de vorige eeuw triomfen vierde in de grote komische en serieuze rollen van Rossini. De lichtzinnige en warmbloedige Lola van Rihab Chaieb completeert een damestrio dat het gekunstelde gedoe van Carsen's regie totaal doet vergeten.
De in haar zang prachtig ingehouden Santuzza van Rachvelishvili zorgt overigens voor een flink contrast met de heel wat minder beheerste Turiddu van Brian Jagde. Soms krijg ik de indruk dat de beide tenoren in deze productie niet werden gekozen op grond van hun muzikale kwaliteiten, maar omdat zij in strakke T-shirts met korte mouwen zo macho-achtig met hun spierballen konden pronken.
Zijn grote, twaalf minuten durende scène met Santuzza begint Jagde meteen op volle kracht, waarmee hij zijn tegenspeelster dwingt eveneens meer te geven. Momenten van 'anything you can sing I can sing louder' zijn dan niet te vermijden en Rachvelishvili mag nog zo haar best doen om nuances hoorbaar te maken, haar pogingen lopen spaak op een overmaat van volume van haar tegenspeler die daarbij gesteund lijkt door het orkest.
Jagde beschikt over prachtig stemmateriaal, maar hij heeft kennelijk niet in de gaten dat hij veel meer kan bereiken door minder met zijn vocale spierballen te rollen! Bovendien lijkt zijn muzikale discipline te verflauwen naarmate zijn zang 'expressiever' wordt. Het is alsof hij zich dan door zijn emoties laat meeslepen en daar moet een zanger op dit niveau toch voor waken.
Ondanks zijn volumineuze zang en een af en toe verflauwende discipline is Jagde's Turiddu echter heilig vergeleken bij de Canio van Brandon Jovanovich. In het begin lijkt hij beter op dreef dan bij de première, al neigt hij eveneens naar vocale krachtpatserij, ook op momenten (bijv. in 'Un tal gioco') die echt vragen om nuances. Bovendien suggereert een lichte wobbel dat hij wat voorzichtiger met zijn stem zou moeten omspringen.
Halverwege de opera gaat het echter mis - en erger dan bij de voorstellingen die ik in de zaal meemaakte. Van Canio's 'Vesti la giubba' geeft hij, steeds harder brullend, de meest smakeloze en huilebalkerige vertolking die ik ooit gehoord heb. Zelfs Mario Del Monaco in zijn nadagen lijkt een gedistingeerde Engelse lord naast dit onprofessioneel snotterende en snikkende jammerhout.
En het Amsterdamse publiek? Dat applaudisseert al klinkt het niet overmatig enthousiast. Wellicht klappen sommigen vooral omdat zij een bekende aria hebben gehoord, want daarna moet je klappen, nietwaar? Maar bij de première werd Jovanovich na zijn 'smartlied' zelfs door een paar bijna even ordinair brullende 'kenners' op bravo's onthaald. Onbegrijpelijk!
Dat Viotti dit ordinaire gebrul accepteerde, is onbegrijpelijk. Leoncavallo en Mascagni schreven hun opera's voor zangers die waren opgeleid door belcanto-specialisten van wie sommige Bellini en Donizetti nog zelf hadden meegemaakt. Dat zegt iets over de manier waarop deze werken moeten worden uitgevoerd om echt goed tot hun recht te komen!
Bovendien - ik blijf dat benadrukken - is deze muziek geschreven voor een Italiaans theater met een orkestbak waaruit heel wat minder decibels opstegen dan waaraan wij bij DNO gewend zijn.
Een complete Pagliacci uit 1907 laat horen hoe Leoncavallo zijn muziek uitgevoerd wilde hebben en van Cavalleria rusticana bezitten wij onder meer een uitvoering die de componist op 7 november 1938 dirigeerde in het Haagse Gebouw voor K&W. Dirigenten en zangers zouden daar eens naar moeten luisteren!
Ondertussen geef ik grif toe dat Viotti met het NedPhO en het zichzelf ook in acteren overtreffend DNO-koor zorgde voor een Pagliacci op hoog muzikaal niveau. Bovendien is Carsen's regie hier zeker overtuigend, al kan men van mening verschillen over enkele overtrokken koorscènes. Ook de vocaal gezonde Nedda van Ailyn Perez is beslist het aanhoren waard, ondanks een wat matte karakterisering.
In de proloog ontbreekt het bij Roman Burdenko aan de op italianità gebaseerde tekstkleuring en de touch van bel canto waar dat fragment om vraagt. Als Tonio legt hij daarna meer dreiging in zijn spel dan in zijn wat monotone zang, en als Alfio galoppeert hij met weinig nuances door de muziek. De Peppe van Marco Ciaconi scoort een ruime voldoende, evenals de Silvio van Mattia Olivieri. Wel blijft het jammer dat de laatste in zijn stem te weinig fluweel heeft voor een van de mooiste duetten uit de operaliteratuur.
De Blu-ray schijf combineert een knappe cameraregie met haarscherpe beelden, en bij de dynamiek van de warme theaterklank steken niet alleen de afgevlakte live-opnamen op Radio-4 schril af. Het verschil met de dunne klank waarmee momenteel door vrijwel alle theaters voorstellingen in HD (!) worden gestreamd, is zelfs dramatisch. Dan liever een Blu-ray of dvd met een audiospoor van 1.5 Mb!
________________
*) Vrijwel meteen nadat ik deze PagCav had gedraaid, hoorde ik een recente Faust uit Parijs, waarin Viotti verraste met een opmerkelijke Franse élégance, zelfs in de meest dramatische delen. Een extra reden om uit te zien naar zijn eerste 'echte' seizoen in Amsterdam!
|
|