Opera en operette Van de vlieg van Kounellisnaar een dramaturgische gatenkaas
© Paul Korenhof, september 2019
|
||||||||||||||
Leoncavallo: Pagliacci Zie ook: Nogmaals Pagliacci en Cavalleria rusticana bij DNO Deze zomer ontmoette ik in de Fondazione Prada in Venetië een vlieg die ik al bijna dertig jaar niet meer gezien had. Dat laatste was overigens niet verwonderlijk, want tegenwoordig maakt het beestje deel uit van een privécollectie in Moskou, en dat is niet naast de deur. Deze zomer was het echter overgevlogen naar de Lagunenstad, waar het op zijn watten bedje pontificaal te kijk lag als onderdeel van een expositie met zeventig andere werken van de in 2017 overleden Griekse-Italiaanse kunstenaar Jannis Kounellis. Dat ik die vlieg herkende, dank ik aan mijn dochter die zich ooit als jeugdig operabezoekster nogal over het diertje had opgewonden. Het was in 1991 namelijk onderdeel van het door Kounellis ontworpen toneelbeeld voor de double bill Die glückliche Hand van Arnold Schoenberg en Neither van Morton Feldman, die Pierre Audi toen bij DNO presenteerde. Zelf had ik de vlieg vanuit de zaal niet eens opgemerkt, maar na afloop stapte mijn dochter frank en vrij op de sopraan Reri Grist af om te vragen waar deze op het toneel zo aandachtig naar had gekeken. De mededeling dat het om een dode vlieg ging, leidde tot spontane verbazing: 'Een echte?' 'Inderdaad!' 'Maar dat kan toch niemand in de zaal zien?' Waarop Reri Grist haar uitlegde dat dit ook niet hoefde. Als zíj het maar zag en door haar concentratie de emoties die dat opriep op het publiek kon overbrengen.
Als één enkele dode vlieg al zoveel losmaakte, hoe moet het dan niet zijn met twee korte operaatjes waarin overspel en jaloezie tot moord en doodslag leiden? Dat viel afgelopen donderdag bij De Nationale Opera een beetje tegen. De emoties stegen de pan uit, zeker tijdens Pagliacci , maar zonder de concentratie op details die maakt dat emoties kippevel oproepen. En daarbij werd Leoncavallo's opera orkestraal dermate stevig aangezet. dat de zangers weinig kans kregen voor de intiemere nuances die bij het publiek een neiging tot identificatie oproepen. Vocaal vuurwerk Een deel van het publiek leek de gespierde benadering van Jovanovich prachtig te vinden, maar smaken verschillen. Waarschijnlijk beschikken jongere generaties ook niet meer over het vergelijkingsmateriaal waarmee oudere operaliefhebbers een uitvoering kunnen benaderen. Daarbij speelt mee dat in de loop van de vorige eeuw de zogenaamd veristische opera's steeds sterker gekoppeld werden aan een grovere 'veristische' stijl die weinig plaats bood voor nuances en verfijning.
Dat laatste is natuurlijk een historische fout. Leoncavallo schreef zijn opera in 1891-1892 voor zangers die waren opgeleid door belcanto-specialisten van wie sommige Bellini en Donizetti nog zelf hadden meegemaakt. Bovendien schreef hij zijn opera voor een middelgroot Italiaans theater met een orkestbak waaruit heel wat minder decibels opstegen dan waaraan wij nu bij DNO onderworpen worden. We hoeven maar te luisteren naar een complete opname uit 1907 onder leiding van de componist zelf, om te weten hoe Leoncavallo zelf zijn muziek uitgevoerd wilde hebben. Voorspelbaar
Het was voorspelbaar dat nu de proloog van Pagliacci op beide stukken betrokken zou worden, maar gelukkig weerstond Carsen de verleiding om beide opera's tot één verhaal te maken. Wel verplaatste hij beide naar een operatheater, een aanpak die hij eerder toepaste bij o.a. Les Contes d'Hoffmann in Parijs, en ook varieerde hij op een eerdere poging in Carmen voor DNO om het koor als publiek te gebruiken. Dat laatste leidde overigens wel tot enkele kunstgrepen. De plaatsing van het koor op de eerste rijen in de zaal leverde overigens wel een boeiend effect op doordat het 'echte' publiek zich nu een verlengstuk kon voelen van dit 'koorpubliek'. Het was even wennen, maar het beoogde Pirandello-effect werkte zonder meer (al had ik toch meer associaties met Prokofjev's Liefde van de drie sinaasappelen). Vervroegd debuut
Grote belangstelling ging uit naar het vervroegde debuut van Lorenzo Viotti, de toekomstige chefdirigent van DNO, die in een laat stadium het stokje had overgenomen van de om gezondheidsredenen verhinderde Marl Elder. Het werd een spectaculaire kennismaking met een getalenteerde maar nog jonge dirigent die zijn enthousiasme nauwelijks kan beteugelen. In tempi en dynamiek neigt hij nog naar uitersten en mede door zijn gebrek aan ervaring met de open orkestbak verleidde hij in Pagliacci niet alleen het orkest maar ook de zangers tot een geluidsniveau dat meer dan eens ten koste ging van frasering en nuances. Een ander verhaal
Niet minder indrukwekkend was de mezzosopraan Elena Zilio, ooit een vermaarde belcantospecialiste, nu op hoge leeftijd (richting 80!) een markant vertolkster van kleine karakterrollen. Veel heeft zij als Mamma Lucia niet te zingen, maar wat wij van haar hoorden was een masterclass van toonvorming, frasering en verstaanbaarheid - en nog altijd met een stemklank waar menige jongere zangeres jaloers op kan zijn. De derde mezzo, de jonge Rihab Chaieb, rondde het vrouwentrio gedisciplineerd af als een Lola die in zang en spel sterker en minder oppervlakkig-flirterig overkwam dan meestal het geval is. Roman Burdenko keerde terug als een krachtige Alfio en Brian Jagde bracht voor Turiddu een fraai tenoraal timbre mee, maar was zich in zijn zang onvoldoende bewust dat de kleuring onvermijdelijk aan kwaliteit inboet naarmate het volume wordt opgestuwd. Wellicht had Viotti hierin ook enigszins de hand, onder meer doordat hij in de twee grote duetten de beheerste spanning liet plaatsmaken voor een meer extraverte dramatiek. Merkwaardig was daarbij zijn voorkeur voor een soort accelererend stretta dat op het publiek blijkbaar wel effect had, maar dat stilistisch niet bepaald sterk overkwam en dat de zangers ook leek weg te drukken.
Kunstgrepen Tijdens de openingsscène zien we hoe het koor dat zich schminkt en verkleedt terwijl het een rustieke tekst zingt over sinaasappelbomen, leeuweriken en weefspoelen (de opera heet tenslotte Cavalleria rusticana). De ontslagen Santuzza komt bij haar vroegere collegae langs in de hoop iets aan haar lot te veranderen, alle verwijzingen naar het paasfeest ontbreken, ook in de boventiteling, en het zogenaamde 'paaskoor' zien we als fragment zonder dramatische functie dat onder leiding van de koordirigente gerepeteerd wordt.
Gatenkaas Van enige relatie met de titel ('Rustieke ridderlijkheid') is al met al niets te merken, een zinnetje van Mamma Lucia waar de regisseur niets mee kon, is gewoon geschrapt en de boventiteling wijkt op diverse momenten af van wat er feitelijk gezongen wordt. Concrete aanduidingen als 'piazza' (dorpsplein) en 'morso a buono' (een flinke beet) zijn vervangen door vage en nietszeggende algemeenheden en Santuzza's vervloeking 'Jij krijgt een heel slecht paasfeest, dat zweer ik!' is gereduceerd tot 'Ik wens je een ellendige dag, bedrieger!' (Zelfs bij middelbare-schooltoneel bedenken ze in zo'n geval betere alternatieven!) Pikant detail: het programmaboek wekt de indruk dat DNO's huisdramaturg het niet helemaal eens is met de door Robert Carsen zelf geschreven synopsis. In ieder geval heeft hij er een eigen, uitgebreidere versie aan toegevoegd. Zowel in het grote programmaboek als in de gratis programmafolder. ------------------------ Hoe het ook kan: in Opera Actueel van 29 september (Concertzender, 13.00 uur) aandacht voor Carlo Bergonzi, Enrico Caruso, Jussi Björling en Jon Vickers als Canio, Giuseppe Taddei en Tito Gobbi als Tonio en Rolando Panerai als Silvio. De uitzending van 6 oktober zal gewijd zijn aan 'dramatische' Lina Bruna Rasa, de favoriete vertolkster van Mascagni zelf, en de lyrische Victoria de los Angeles als Santuzza, en aan de Turiddu van Beniamino Gigli en Franco Corelli. index |
||||||||||||||