Componisten/werken

Kierkegaard en Mozarts Don Giovanni (10)

 

© Gerard van der Leeuw, april 2024

 

Met zijn ‘Don Giovanni’ treedt Mozart toe tot de kleine onsterfelijke schare mannen, van wie de naam en de werken niet vergeten zullen worden daar de eeuwigheid ze zich herinnert. En hoewel het als je hier eenmaal binnen bent getreden, er niet toe doet of je je bovenaan of onderaan bevindt, omdat je in zekere zin even hoog staat daar je oneindig hoog staat, hoewel het even kinderachtig is om om de hoogste of laagste plaats te ruziën, zoals onze plaats in de kerk bij een Belijdenis, dan ben ik toch nog veel te veel kind, of liever gezegd, ik ben als een jong meisje verliefd op Mozart, en ik moet hem koste wat het kost bovenaan hebben staan.’
(Søren Kierkegaard, Of-Of)

Zoals bekend schreef Mozart drie(1) grootmeesterlijke opera’s op een libretto van Lorenzo Da Ponte: Le nozze di Figaro (1786), Don Giovanni (1787) en Così fan tutte (1790). Da Ponte schreef in zijn glorietijd in Wenen daarnaast libretti voor componisten als Giuseppe Gazzaniga (1743-1818), Antonio Salieri (1750-1825), Francesco Bianchi (1752 1810), Vicente Martín y Soler (1754-1806), Peter von Winter (1754 1825) en Vincenzo Righini (1756-1812).(2)

Geboren in 1749 als Emanuele Conegliano in het getto van Ceneda, noemde hij zich na zijn bekering naar de bisschop die hem gedoopt had Lorenzo Da Ponte. Zijn status als bekeerling verzekerde hem van de nodige voorrechten, zoals een uitstekende opleiding.

Zijn Memorie uit 1823 mogen misschien niet altijd even betrouwbaar zijn (dat zijn memoires trouwens vrijwel nooit), dit is wel, net als de memoires van zijn vriend Casanova, verrukkelijke lectuur.(3) Da Ponte schreef dan wel als motto bij de eerste druk van zijn memoires: Omnia non dicam, sed quae dicam omnia vera(4) (uiteraard zijn de memoires doorspekt met citaten in het Latijn, want op die manier liet je zien dat je gestudeerd had), maar dat mogen we toch wel met een flinke soeplepel zout nemen

En er is ook veel, dat hij om diverse, meestal politieke, redenen wijselijk verzwijgt, zoals zijn joodse afkomst. Maar wat een fascinerend en avontuurlijk leven heeft deze libertijn niet geleid, met werkzaamheden als priester, huisonderwijzer, docent retorica, hofdichter, librettist, gokker, drogist, uitgever, destillateur, pensionhouder, impresario en nog zo het een en ander. En hij reisde wat af: Venetië, Treviso, Padua, Dresden, Wenen, Triëst, Praag, Amsterdam, Den Haag, Londen, Hamburg, Philadelphia en New York om lang niet alle belangrijke plaatsen te noemen.

Da Ponte leerde Mozart in 1783 kennen:

'Er waren in Wenen [naast de door Da Ponte al genoemde Salieri] maar twee [componisten] die mijn achting verdienden. Martini(5), toen de lievelingscomponist van Jozef(6), en Wolfgang Amadeus Mozart, met wie ik in diezelfde periode de gelegenheid had kennis te maken in het huis van baron Wetzlar(7), zijn grote bewonderaar en vriend.
Al was hij begiftigd met talenten die misschien wel superieur waren aan die van alle andere componisten uit de wereld van het verleden, het heden of de toekomst, toch had hij als gevolg van de intriges van zijn vijanden nog nooit zijn goddelijke talent in Wenen kunnen tonen en was hij onbekend en obscuur gebleven, als een kostbare edelsteen die, begraven in de ingewanden van de aarde, verborg hoe briljant hij kon schitteren.
(p. 131v.)

En het duurde niet lang of hij schreef aan drie libretti tegelijk:

'Ik vroeg me af of ik niet alledrie tevreden kon stellen en drie opera's tegelijk kon schrijven. Salieri vroeg me niet om een oorspronkelijk gegeven. Hij had in Parijs de muziek geschreven voor de opera Tarare en wilde die dramatisch en muzikaal omwerken in Italiaanse stijl, en daarom vroeg hij mij om een vrije vertaling.(8) Mozart en Martini lieten de keus geheel aan mij over. Voor de eerste koos ik Don Giovanni, een gegeven dat hem buitengewoon beviel, en L’arbore di Diana voor Martini, wie ik een vriendelijk onderwerp wilde aanbieden dat paste bij zijn liefelijke melodieën, die je diep in je binnenste voelt, maar die slechts weinigen weten na te bootsen.(9) Toen ik deze drie onderwerpen had gevonden, ging ik naar de keizer, zette mijn ideeën uiteen en stelde hem ervan op de hoogte dat ik van plan was deze drie opera’s tegelijkertijd te schrijven.
"Dat lukt je nooit!" antwoordde hij.
"Misschien niet", zei ik, "maar ik wil het proberen. 's Nachts schrijf ik voor Mozart en dan stel ik me voor dat ik Dante's Hel lees. 's Morgens schrijf ik voor Martini en dan zal ik het gevoel hebben dat ik Petrarca bestudeer. De avond is voor Salieri en hij zal mijn Tasso zijn. Hij waardeerde mijn vergelijking; en nauwelijks was ik thuis of ik begon te schrijven."'
(p. 159)

In Wenen had Don Giovanni aanvankelijk nauwelijks succes:

'Ik had de opvoering van Don Giovanni in Praag niet gezien; maar Mozart liet me onmiddellijk weten dat hij schitterend was ontvangen en Guardasoni(10) schreef me: ‘Leve Da Ponte, leve Mozart. Alle impresario's en alle virtuosi moeten hun naam zegenen. Zo lang als zij leven zullen we geen armoede kennen in de opera’. De keizer ontbood me en na me te hebben overladen met hoffelijke loftuitingen, schonk hij me nog eens honderd dukaten en zei hij dat hij er vurig naar verlangde Don Giovanni te zien. Mozart kwam terug en gaf onmiddellijk de partituur aan de kopiist, die haastig de partijen uitschreef omdat Jozef op reis moest. De opera werd opgevoerd en… moet ik het zeggen? Don Giovanni viel niet in goede aarde! Iedereen, behalve Mozart, meende dat er iets aan ontbrak. Er werd een en ander aan toegevoegd, er werden aria’s veranderd, de opera werd opnieuw opgevoerd; en Don Giovanni kreeg geen waardering. En wat zei de keizer? ‘Het is een goddelijke opera, misschien nog mooier dan Figaro, maar te zware kost voor de tanden van mijn Weners’. Ik vertelde dat aan Mozart, en die antwoordde rustig: ‘Laten we hun de tijd geven om er goed op te kauwen’. Hij vergiste zich niet.' (p. 164)

En ook Da Ponte ziet hoezeer Mozart in Praag - in schrille tegenstelling tot het kille en onverschillige Wenen - wordt begrepen en gewaardeerd:

'Toen we in Praag aankwamen, bleef ik daar een paar dagen… Intussen had ik de gelegenheid de opvoering te gaan zien van de drie opera’s die ik voor Mozart had geschreven, en het is niet gemakkelijk het enthousiasme van de Bohemers voor die muziek te schilderen.
Gedeelten die in de andere landen het minst werden bewonderd, werden door die mensen goddelijk gevonden; en nog verrassender was het dat passages van grote schoonheid die in andere landen slechts na vele, vele voorstellingen werden ontdekt in de muziek van dat zeldzame genie alleen door de Bohemers bij de eerste uitvoering uitstekend werden begrepen.'
(p. 213)

Al heel interessant zijn zijn opmerkingen over de operafinale, ook al omdat ze laten zien hoe hij in de finales van zijn libretti, denk aan die in Don Giovanni, te werk ging:

'Deze finale, die overigens nauw verbonden moet zijn met de rest van de opera, is een soort klein blijspel of drama op zichzelf, vereist een nieuwe intrige en moet bijzonder boeiend zijn. Vooral hier moeten het talent van de kapelmeester, de kwaliteiten van de zangers en het grootste effect van het stuk schitteren. Een recitatief mag er niet in voorkomen, alles wordt gezongen; en men moet er elk soort zang in aantreffen, adagio, allegro, andante, amabile, armonioso, strepitoso en strepitosissimo, waarmee bijna altijd zo'n finale wordt afgesloten; zoiets heet in muzikale vaktermen de chiusa ofwel de stretta, ik weet niet of het komt omdat daarin de kracht van het werk si stringe, zich samenbalt, of omdat ze in het algemeen niet één maar wel honderd keer de arme hersenen van de dichter die de woorden moet schrijven in de knel brengt. In deze finale moeten volgens een ijzeren wet van het theater alle zangers op het toneel verschijnen, al zijn het er driehonderd, en afzonderlijk, getweeën, gedrieën, met zessen, tienen, zestigen aria's zingen en duetten, terzetten, sextetten, sexantetten; en als het indruist tegen de aard van de opera, moet de dichter een middel vinden om het toch toelaatbaar te maken, al is het in strijd met de regels, de rede en alle Aristotelessen op aarde; en als dan blijkt dat het misgaat, is dat jammer voor hem.' (p. 117)

Klik hier voor de vorige aflevering en hier voor de volgende aflevering.

__________________
(1) Van een vierde, onvoltooide opera: Lo sposo deluso, werd lange tijd aangenomen dat het libretto door Lorenzo Da Ponte werd geschreven.
(2) Righini schreef in 1777 voor Praag zijn Il convitato di pietra ossia Il dissoluto over Don Giovanni.
(3) Lorenzo da Ponte: Herinneringen, vertaald en van een nawoord voorzien door Anton Haakman, Amsterdam, 1908. Alle citaten in dit artikel zijn uit deze uitgave.
(4) Vertaling: Ik zal niet alles zeggen. maar wat ik zal zeggen is allemaal waar.
(5) Vicente Martín y Soler: Mozart citeert in zijn Don Giovanni uit zijn succesvolle Una cosa rara (1786).
(6) Keizer Jozef II (1741-1790).
(7) Raimund, baron Wetzlar von Plankenstein (1752–1810).
(8) Salieri: Tarare op een libretto van Beaumarchais, Parijs 1787 en Axur, re d’Ormus naar de Italiaanse versie van Da Ponte, Wenen 1788.
(9) Première op 1 oktober 1787 in het Burgtheater in Wenen.
(10) Domenico Guardasoni (ca. 731-1806), tenorzanger en de impresario in Praag.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links