CD-recensie

 

© Paul Korenhof, september 2021

Debussy: Pelléas et Mélisande

Stanislas de Barbeyrac (Pelléas), Chiara Skerath (Mélisande), Alexandre Duhamel (Golaud), Jérôme Varnier (Arkel), Janina Baechle (Geneviève), Maëlig Querré (Yniold), Jean-Vincent Blot (Le médecin, Un berger)
Choeur de l'Orchestre national de Bordeaux
Orchestre national de Bordeaux Aquitaine
Dirigent: Pierre Dumoussaud
Alpha 752 (2 cd's)
Opname: Bordeaux, november 2020

Klik hier voor de recensie van Emanuel Overbeeke

   

In januari 2018 herdacht de Opéra National de Bordeaux de 100ste sterfdag van Debussy met een enthousiast ontvangen productie van Pelléas et Mélisande. De grote aandacht ging daarbij uit naar zowel de productie van Philippe Béziat en Florent Siaud als de vertolkers van de titelrollen, aanstormend talent van het Franse operatoneel. Toen voor 2020 een reprise gepland werd die bovendien gedirigeerd zou worden door een ander aanstormend talent, de toen 28 jaar oude Pierre Dumoussaud, stond ik meteen in de startblokken.

Heel aantrekkelijk vond ik vooral de bezetting van de titelrollen met twee jonge zangers met een vocalistiek die nog niet is ingesteld op het overbruggen van grote zalen. Daardoor kan muziek die een conversatietoon vraagt, vaak natuurlijker klinken dan bij veel oudere collega's die al meer zijn ingesteld op het 'grote' repertoire.

Het heeft echter niet zo mogen zijn. Na de Parijse Manon met Pretty Yende en Benjamin Bernheim moest ik mij in dat eerste covid-jaar ook deze Pelléas laten ontgaan. Was het bovendien bij Manon nog mogelijk iets daarvan via internet mee te beleven, bij de afgelaste voorstellingen in Bordeaux was dat niet mogelijk.

Gelukkig was het Franse label ALPHA bereid om de productie muzikaal vast te leggen en het resultaat sterkt mijn indruk dat Dumoussaud op weg is naar een grote carrière. Wel kleeft er een 'maar' aan het feit dat veel jonge dirigenten momenteel door zowel operadirecties (en regisseurs!) als publiek enthousiast onthaald worden op grond van een uitbundige musiceren waarin dynamiek, ritme, accentuering en strakke tempi een grotere rol spelen dan nuances, sfeer en diepgang.

Een probleem is alleen dat de meesten nog weinig kaas hebben gegeten van het coachen van jonge zangers op het punt van frasering, kleuring en samenzang - en dan heb ik het maar niet eens over stijl- en tekstbegrip. Waartoe dat kan leiden, bleek twee jaar geleden in Amsterdam bij Pagliacci en Cavalleria, waar de debuterende Lorenzo Viotti er niet altijd in slaagde de solisten stilistisch op het vereiste niveau te brengen.

Dieptepunt in Amsterdam werd het zogenaamde 'smartlied' in Pagliacci , dat toen een wel heel smartelijke vertolking kreeg met een luid uitgesnikt en smakeloos uitgebruld slot. (Voor wie het interesseert: in Opera Actueel van 26 september op de Concertzender vergelijk ik die uitvoering met opnamen van Caruso, Björling, Bergonzi en Corelli.)

Vooral door de impressionistische tekst vol symboliek van Maeterlinck levert Debussy's muziekdrama stilistisch en interpretatief nog beduidend meer problemen op dan een 'gewone' opera. De componist mag dan moeite hebben gehad met de term 'impressionisme', in de manier waarop hij over zijn eigen muziek schrijft, is de associatie met de 19de-eeuwse schilderkunst niet ver, Zo schreef hij in 1895 aan de schilder Henri Lerolle:
"Ik denk dat de scène bij de grot je zal bevallen. Die tracht het mysterie van de nacht te vangen, waar het geluid van een in zijn slaap gestoord grassprietje temidden van zoveel stilte een verontrustend effect heeft. Ook is er het geluid van de nabije zee die haar beklag doet aan de maan. Temidden van zulk een mysterie durven Pelléas en Mélisande amper te spreken." 1)

Zulke muziek vereist dat er met genuanceerd orkestspel muzikaal geschilderd wordt, uiterst sensitief en met meer gevoel voor sfeer en balans dan voor klank en dynamiek. Dirigenten die daar voor mij het best in slaagden, met voorop Fournet, Abbado, Boulez, Haitink en Gardiner konden alle bogen op een grote ervaring en ieder zette op zijn manier de vooral psychologische dramatiek en de nevelige sfeer van Allemonde in muziek om.

Daarbij wist Fournet als geen ander in deze 'conversatie-opera' de muziek uit de impressionistische tekst te laten voortvloeien, terwijl bijvoorbeeld Haitink zich vooral ontpopte als de intuïtieve muzikale schilder die ieder tafereel in een eigen ongrijpbare sfeer weet te vangen.

Het meest fascineert mij echter de aanpak van Gardiner, die uitblinkt uit in het muzikaal suggereren van Monet's pointillisme en daarbij een verrassend effect oproept door - getrouw aan Debussy's suggestie - bij een relatief kleine orkestbezetting de houtblazers over de orkestbak te verstrooien 'als peper over een omelet'.

Hij deed dat eerst in 1987 in Lyon bij een productie die ook op dvd verkrijgbaar was, en herhaalde dat in 2012 met zijn Orchestre Révolutionaire et Romantique in de unieke akoestiek van de Opéra Comique waarvoor Debussy zijn partituur geschreven heeft. 2)

Ondanks zijn leeftijd heeft Dumoussaud een behoorlijke ervaring met Debussy's opera opgebouwd, en dat is te merken. Aanvankelijk lijkt zijn aanpak iets te veel op dynamiek en instrumentale kleuren gericht en regelmatig mis ik ook de impressionistische strijkers waarmee Gardiner en Haitink de nevelige sfeer van Allemonde oproepen.

De eerste scène van Golaud en Mélisande heeft daardoor nog te weinig vaags en even is het alsof beiden niet in het leven verdwaald zijn, maar per ongeluk in de verkeerde bus zijn gestapt. En in het derde tafereel klinkt het onzichtbare koor bepaald niet als vage stemmen van zeelui in een impressionistische mist; het is eerder alsof Pelléas en Mélisande langs de haven van Marseille wandelen.

De aanpak van Dumoussaud is niet alleen Frans genoeg om te overtuigen, maar ook zo doortrokken van dramatiek, dat hij in klank en balans regelmatig dicht in de buurt van Gardiner komt. Opeens zijn er dan echter momenten waarop de magie van zijn voorganger ontbreekt, zoals in de frasering van Pelléas' "Et je n'ai pas encore regardé son regard" (opening IV-4).

Toen ik beider aanpak van dat tafereel vervolgens nader ging vergelijken (mijn opname van Gardiner dateert van de BBC Proms 1912), was echter frappant hoe dicht beide uitvoeringen bij elkaar liggen. Zelfs de balans, met bij Dumoussaud voordien soms iets te direct opgenomen stemmen, komt in dit tafereel zo sterk overeen, dat ik af en toe niet eens meer wist naar welke opname ik luisterde.

Dat laatste is vooral opmerkelijk omdat Gardiner met zijn 'authentieke' benadering gekozen had voor een bariton-Martin als Pelléas (de Canadese bariton Phillip Addis), terwijl die rol in Bordeaux 'moderner' bezet was met de tenor Stanislas de Barbeyrac.

Hoewel Debussy's eerste Pelléas, Jean Périer, onder meer Don Giovanni en zelfs Scarpia zong, blijkt uit zijn zeldzame opnamen dat hij een sterk tenoraal timbre heeft gehad dat sterk overeenkwam met dat van Camille Maurane van wie wij drie complete opnamen bezitten. Addis klinkt nog een fractie lichter en dat zorgt hier voor een miniem verschil met de tenor van Barbeyrac, zeker op momenten waarop de conversatietoon de overhand heeft.

Klinkt Barbeyrac soms iets hartstochtelijker en onbesuisder dan traditioneel is, de dramatiek in zijn vertolking geeft Pelléas een hoorbare ontwikkeling van de lichte afstandelijkheid in het eerste en tweede bedrijf naar de hartstocht in zijn slotscène.

Bij de Zwitsers-Belgische Chiara Skerath gaat het frêle en fragiele van Mélisande steeds meer samen met een emotionele groei. Dat culmineert in het voorlaatste tafereel in een doortastend "Sur moi aussi!", meteen gevolgd door een radeloos "Je n'ai pas de courage!" dat de brug vormt naar een ontroerend broze en tegelijk heel volwassen slotscène, waarin zij uitstijgt boven Karen Vourc'h onder Gardiner.

Op de krachtige, sterk baritonaal gekleurde Golaud van Alexandre Duhamel kan hooguit worden aangemerkt, dat hij in timbre dichter bij zijn grootvader Arkel dan bij zijn halfbroer Pelléas ligt. Evenals Skerath groeide hij echter naar een dramatisch hoogtepunt in het laatste bedrijf, wat van de sonore Arkel van Jerôme Varnier eveneens kan worden gezegd. En dat terwijl ik bij andere uitvoeringen soms het gevoel heb dat luist dat bedrijf er eigenlijk maar een beetje bij hangt.

In het tweede tafereel horen we verder een mooi muzikale maar niet erg markante Geneviève van Janina Baechle, terwijl de Yniold van Maëlig Querré weinig expressief uit de luidsprekers komt. Jammer, want ik was juist zo blij dat voor deze rol een echte zangeres gekozen was en geen jongenssopraan.

Over de presentatie valt weinig te zeggen (die was voor deze bespreking nog niet beschikbaar), maar de opname had meer van de sfeer en de akoestische ambiance van een theater mogen hebben.

___________________
1) programmaboek DNO 2019
2) voor meer informatie omtrent de orkestbezetting en -opstelling verwijs ik naar een interview met John Eliot Gardiner (klik hier)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links