CD-recensie

 

© Maarten Brandt, juli 2015

 

Bruckner: Symfonie nr. 6 in A (versie Nowak 1952) - Symfonie nr. 7 in E (versie Nowak 1954)

Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons

RCO Live 14005 53' + 63' (2 sacd's)

Live-opname: 7-9 maart 2012 (nr. 6);
23 en 25 december 2012 (nr. 7), Amsterdam

   

Dit is de tweede en tegelijkertijd bijna laatste aflevering (de uitgave van de Negende wordt in januari verwacht) in de reeks live vereeuwigde uitvoeringen van Bruckners ymfonieën met het Koninklijk Concertgebouworkest onder leiding van inmiddels oud chef-dirigent, Mariss Jansons. Dit, afgezien van een andere live-opname van de Derde Symfonie (dus de tweede vastlegging van dit werk met het KCO onder Jansons) die verscheen in de set Mariss Jansons Live, The Radio Recordings, die voor deze site werd besproken door Niek Nelissen (klik hier voor zijn recensie).

Jansons staat niet bij uitstek als een echte Bruckneriaan à la Celibidache, Haitink, Jochum of Wand bekend, maar breekt op gezette tijden wel degelijk een lans voor deze componist. In Amsterdam dirigeerde hij, behalve de al genoemde symfonieën, ook de Negende en met het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks - waarover Jansons nog steeds de scepter zwaait - nam hij Bruckners Zevende (BR) op, hetzelfde werk dus dat ook de hierboven genoemde uitgave bevat.

Voortstromende lyriek
Wie de beide registraties van de Zevende met elkaar vergelijkt hoort meer overeenkomsten dan verschillen. Zo duurt de uitvoering uit München ongeveer anderhalve minuut langer dan in Amsterdam. Het meest onderscheiden deze vertolkingen zich in klank, iets dat niet alleen op conto moet worden geschreven van de opname, maar veeleer van de huidige sonore cultuur van beide ensembles, waarbij die van het Beierse gezelschap een fractie donkerder en voller kleurt dan die van het KCO. Maar alle twee lezingen worden van A tot Z getypeerd door een natuurlijk voortstromende lyriek met nergens overdreven, maar integendeel juist heel subtiele en soms nauwelijks hoorbare, zij het wel degelijk voelbare, rubati. Wel is de realisatie van de grote climax van het adagio in Amsterdam nog net een fractie spannender gelukt dan in de Beierse hoofdstad. Verder is hier natuurlijk de kwestie van 'to clash or not to clash' (het staat nog steeds niet voor de volle honderd procent vast of Bruckner dit uiteindelijk wilde, getuige een op die plek in het manuscript bijgeschreven opmerking "Gilt nicht") en bij Jansons wordt er 'geclasht" (en hoe!). Niettemin is de coda van het Adagio vooral in de KCO-verklanking van een intense en ontroerende verstilling, die bijna doet vergeten dat het langzame deel in ruim 21 (en onder andere dirigenten in gemiddeld 24!) minuten voorbij is. Het is al vaker gezegd, de meetbare tijdsduur van een muziekstuk zegt niet in alle gevallen iets over hoe de luisteraar dit in zijn of haar beleving ondergaat en hier was het echt alsof de kloktijd even geen rol meer speelde. Ook in de overige delen van Bruckners, op de Vierde na, meest geliefde en bekende symfonie, spelen Jansons en het KCO hoge tot zeer hoge troeven uit.

Te zakelijk
Aanzienlijk gemengder ben ik over Jansons' opvatting van de Zesde symfonie, die me - waarmee ik niets ten nadele wil beweren aan het adres van het ook hier onafgebroken de sterren van de hemel spelende KCO - soms gewoon te zakelijk is. Vooral betreft dit de aanpak in het riante, en vaak van bijkans impressionistische ondertonen voorziene, openingsdeel, dat toch niet voor niets het opschrift 'Maestoso' draagt of, met andere woorden, 'verheven', 'majestueus' en 'prachtig'. Prachtig is het wel door de al genoemde en door Jansons bereikte en warme klankcultuur, maar niet 'majestueus' en, laat staan: 'verheven'. En dat ligt deze keer echt aan het te hoog genomen tempo van minder dan een kwartier (zelfs Norrington, die in zijn vertolking van de Zesde uit Stuttgart - op Hänssler Profil - uitzonderingsgewijs geen slecht figuur slaat, doet er nog vijftien en een halve minuut over!). Je mist in deze vertolking ook de affiniteit met deze beurtelings glansrijke en geheimzinnige muziek en de coda waait mede daarom veel te nuchter voorbij. Wie wil weten wat er precies aan schort, moet nog maar eens naar die oude en in dat opzicht nog steeds onverminderd legendarische Klemperer-opname met het New Philharmonia Orchestra (EMI) luisteren, waarbij je tijdens diezelfde coda gewoon de hemelpoorten hoort opengaan.

Het adagio komt onder Jansons zonder meer bevredigend tot leven maar, om nu eens voor de afwisseling dichter bij huis te blijven, tegen Van Zwedens handenwringend mooie interpretatie (en opname!) met het Radio Filharmonisch Orkest (klik hier) leggen zowel het KCO als zijn ex-chef het ten enenmale af en dat mede door de hogere dosis rust en bezonkenheid die onze landgenoot in dit langzame deel (naast dat uit de Negende het mooiste adagio dat Bruckner ooit schreef) wist te leggen.

Vreemd genoeg slaagde, na een veerkrachtig gespeeld - maar net iets te weinig demonisch overkomend - scherzo, het slotdeel verreweg het meest overtuigend. Waarom vreemd? Omdat de finale van de Zesde tot de in verhouding zwakste muzikale uitingen van Bruckner moet worden gerekend. Met name de ruimtelijkheid en grandeur die in het eerste deel zo node ontbreken, treft men ditmaal wel aan. Hoe dan ook, ik betrapte er me zelf op dat ik met aanzienlijk meer concentratie naar dit gedeelte zat te luisteren dan naar de rest van de symfonie, terwijl dit normaal gesproken precies omgekeerd ligt. Het kan verkeren!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links