CD-recensie
© Gerard Scheltens, december 2021 |
"Te Parijs ben ik met mijn Tweede Symphonie gegaan naar Gabriel Pierné, dirigent van het Orchestre Colonne, de eerste die Darius Milhaud uitvoerde. Na het werk gelezen te hebben berichtte Pierné mij, dat hij de partituur moest afwijzen, omdat zij tendenties vertegenwoordigde, welke hij niet kon onderschrijven." Aldus Matthijs Vermeulen, de Nederlandse componist die verslag doet van zijn lobbywerk voor zijn eigen Tweede symfonie. Hij moest eindeloos leuren met zijn volstrekt individuele muziek, maar had gehoopt gehoor te vinden bij de toonaangevende dirigent Gabriel Pierné in Parijs, een invloedrijk man met een grote reputatie. Hij stond bekend om zijn open oog en oor voor de avant-garde van zijn tijd, al bleken Vermeulens excentrieke partituren zelfs voor hem te moeilijk te doorgronden... Pierné was sinds 1903 in dienst bij het Orchestre Colonne en volgde de legendarische Édouard Colonne op als chef-dirigent na diens dood in 1910. Hij bleef er tot 1934, drie jaar voor zijn dood. Hij was degene die in 1910 Stravinsky's L'Oiseau de feu in première bracht bij de Ballets Russes van Sergej Diaghilev, maar ook bij de Concerts Colonne verzorgde hij menige première, bijvoorbeeld van Ibéria en Jeux van Debussy, Daphnis et Chloé (suite I) van Ravel en werken van Roussel en Milhaud. Daaruit valt op te maken dat hij de muziek van zijn vooruitstrevende tijdgenoten door en door kende en ervoor op de bres stond. Naast zijn drukke agenda als dirigent vond Pierné tijd voor het componeren van een gevarieerd oeuvre van zowel substantiële, serieuze werken als kortere, frivolere, orkestsnoepjes die ondanks hun aansprekende kwaliteiten toch maar zelden op de lessenaars verschijnen. 2021 was het jaar van (onder anderen) Camille Saint-Saëns, die honderd jaar geleden overleed. Daarbij werd benadrukt hoeveel meer aandacht deze eclectische en conservatieve, maar tegelijk kleurrijke en inventieve componist verdient. Wat mij betreft geldt hetzelfde voor Pierné, een vergelijkbaar Frans talent dat nóg veel minder aandacht krijgt dan Saint-Saëns. Zijn jaartallen (1863-1937) geven nu geen aanleiding tot vieringen of herdenkingen, maar hij zou dat niet nodig moeten hebben... Bij de uit Lotharingen afkomstige Pierné, die van 1890 tot 1898 organiste-titulair was van de Église Sainte-Clotilde in Parijs als opvolger van zijn leermeester César Franck (zijn eigen opvolger was Charles Tournemire), zou je een fikse hoeveelheid orgelmuziek in Frans-romantische stijl verwachten, maar vreemd genoeg is dat niet het geval. Zijn orgel-output is betrekkelijk klein. Blijkbaar was hij, net als Bruckner (op wie hij verder totaal niet lijkt), meer een man voor improvisaties dan voor uitgeschreven orgelcomposities. Wel is er een ambitieus, grootschalig pianowerk: Variations en ut mineur. Pierné richtte zich op andere genres: opera, balletmuziek, orkestwerken, kamermuziek. Zijn eigen werk mag dan behoudender lijken dan dat van tijdgenoten als Debussy, Ravel en Milhaud, zijn conservatisme moet niet overdreven worden. 'Hij componeerde naar de smaak van toen', lezen we op Wikipedia, 'wat ook zijn succes tijdens zijn leven grotendeels verklaart, maar niet over de tijdsdrempel heen'. Ik zou hem positioneren op, de grens van de romantiek en het Franse impressionisme, dus wel degelijk met één been 'over de tijdsdrempel heen', al heeft hij de zevenmijlslaarzen niet aangetrokken. Dat César Franck zijn leraar was is hoorbaar, diens invloed is even onmiskenbaar als bij andere gewaardeerde Franck-epigonen als Ernest Chausson en Vincent d'Indy, maar ook kon Pierné kleurrijk instrumenteren, hij maakte geraffineerd gebruik van exotiek en oriëntalisme (of wat daarvoor doorging bij westerse componisten) en van elementen uit de volksmuziek. Als discipel van Franck beheerste en gebruikte hij diens strakke cyclische vorm. Zijn andere hoofdleraar Massenet had zijn talent voor aantrekkelijke melodiek verder ontwikkeld. Piernés kamermuziek, die zich geleidelijk, maar net niet helemaal, loszingt van Francks invloed, is zeer de moeite waard. Zo schreef hij een prachtig, diep-ernstig pianokwintet, een pianotrio vol allure, een expansieve eendelige cellosonate en een kraakheldere, speelse Sonata da camara met neoklassieke trekjes voor fluit, cello en piano. Zijn melodieuze vioolsonate werd door de zussen Maria en Nathalia Milstein in nadrukkelijk verband gebracht met Marcel Prousts mythische Sonate de Vinteuil: een aardig theorietje voor wie gelooft dat Proust een puzzelroman geschreven had (klik hier voor de recensie). Pierné staat nogal op discografische achterstand. Hij schiep tien opera's, maar wie kent titels als La Coupe enchantée, Sophie Arnould of Fragonard? Voor een connaisseurslabel als (ik doe maar een suggestie) Bru Zane is er nog heel wat te doen... Siebe Riedstra besprak hier de Chandos- opname van het Pianoconcert en een aantal orkestwerken en merkte langs zijn neus weg op dat Pierné 'een oeuvre heeft nagelaten dat aan kwaliteit niets te wensen overlaat, om te beginnen de triptiek van oratoria La croisade des enfants, Les enfants à Bethléem en Saint François d'Assise'. Dat is helemaal waar, maar het neemt niet weg dat ook deze werken nogal diep zijn weggezakt in de vergetelheid, al is van de eerste twee sporadisch een opname gemaakt. Ze vormen het 'katholieke' deel van het oeuvre van deze op zichzelf niet buitensporig vrome componist. Gelukkig heeft men zich af en toe toch ook het lot aangetrokken van het oratorium Saint François d'Assise, dat op 24 maart 1912 in het Théâtre du Chatelet in Parijs in première ging. Het libretto van Gabriel Nigond is gebaseerd op de laat 14e-eeuwse hagiografie I Fioretti di San Francesco waarin de belangrijkste wapenfeiten uit de biografie van Franciscus van Assisi in de vorm van taferelen worden doorgenomen. Pierné laat het niet bij een chronologische opsomming van het heiligenleven, want voor hem is Franciscus een twijfelend mens van vlees en bloed. In de Proloog vol dramatiek zegt hij de frivole vrienden vaarwel met wie hij zijn jeugd heeft doorgebracht om zich aan meditatie en goede doelen te wijden. In deel 1 bekommert hij zich om half-allegorische figuren als La Pauvreté en Le Lépreux van wie hij veel kan leren, hij leert de zuivere 'hogere' liefde kennen in de persoon van de vrome Sainte-Claire en hij predikt tot de vogels. In deel 2 ontvangt hij de stigmata van Jezus en bereidt hij zich voor op zijn hemelvaart. Dit alles in een geraffineerd geïnstrumenteerde, expressieve muzikale omlijsting vol drama, emotie en contemplatie die ook de exotische sfeer weergeeft van het Italië van Franciscus zoals Pierné dat tijdens zijn Prix de Rome-verblijf in de Villa Medici had leren kennen. In 1920 pakte hij het thema opnieuw op in drie fijnzinnige, transparante orkeststukken Paysages franciscains. Opnamen Voor het echtpaar François en Yvette Carbou, eigenaren van Fy/Solstice, Frans platenlabel met een catalogus vol zeldzaamheden, was dit aanleiding om op zoek te gaan naar de mastertapes. In het cd-boekje beschrijft Yvette Carbou hoe ze na vele pogingen eindelijk iemand te pakken kreeg die in de omroeparchieven voor haar op zoek ging. Geruime tijd later was het teleurstellende antwoord: 'we hebben ze niet meer...'. Het volhardende echtpaar zat niet bij de pakken neer en wist bij het INA (Institute national de l'audiovisuel) alsnog een andere opname uit 1953 te bemachtigen van Saint François d'Assise onder leiding van René Alix, die nu door Solstice is uitgebracht. De klankkwaliteit (mono) is uiteraard gedateerder dan die van Fournets opname van 1981, maar alleszins acceptabel voor wie de beperkingen voor lief neemt. De zangers doen niet onder voor de bovengenoemde fine fleur van de Nederlandse opname en in het orkest worden vooral de trompetten lekker schetterend aangezet, scherper dan bij Fournet die streeft naar een mooi, maar globaal klankbeeld, maar ook de dramatiek het volle pond geeft. Interpretatief geven Fournet en Alix elkaar weinig toe. Helaas heeft Alix' registratie een groot manco, want hij is incompleet. Van het tweede deel ontbreekt de scène Les Stigmates geheel, van Le Cantique du Soleil ongeveer de helft en zelfs van La Mort de François zijn een paar strofen absent. Dat is heel jammer, al schijnen deze coupures ooit door Pierné te zijn gesanctioneerd. De ontbrekende tekstgedeelten staan wel in het cd-boekje afgedrukt, maar in lichtgrijze kleine lettertjes. Mits gewapend met vergrootglas en sterke lamp kunnen we dus toch lezen wat we missen. Ook de YouTube-versie uit 1981 vertoont overigens een coupure, maar veel kleiner en op een andere plaats. Bij de scène Les Oiseaux, waar François preekt voor de vogels, is het levendige gedeelte weggelaten waar zij ieder apart responderen op zijn stichtende woorden. L'An Mil De concertopname is in 1964 gemaakt op een niet geïdentificeerde locatie, met slotapplaus en een hoestje in de zaal. Het orkest klinkt soms wat blikkerig, maar de combinatie met het koor voldoet. Fournet is uiteraard ook hier de dirigent met een vaste greep op de spanningsbogen, de die ideale man voor dit repertoire. Een andere opname van L'an Mil onder Jacques Mercier verscheen in 2007 op het inmiddels verdwenen label Timpani. Die heeft het voordeel van een modernere stereo-opname, maar interpretatief is de oude Fournet-opname niet te overtreffen. Fy/Solstice doet prijzenswaardig zijn best voor alwéér een ten onrechte verwaarloosde componist. Geen epigoon, maar iemand die vanuit bewonderde voorbeelden verder werkt via een geleidelijk ontwikkelingsproces en grenzen oversteekt zonder revoluties te ontketenen, maar bovenal prachtige muziek schreef. Een live-uitvoering zit er misschien ooit in? Wat zegt u? We hébben al zoveel componisten van overal en nergens, van-hier-en-daar-en-niet-verder, die nooit aan bod komen...? index |
|