CD-recensie
© Emanuel Overbeeke, maart 2022 |
Matthias Pintscher (1971) leerde ik kennen als dirigent in werken van Boulez en Ravel. Wat meteen trof was de rijkdom en verfijning in klank, de perfecte balans tussen detail en lange lijn, de lyriek en het evenwicht tussen flexibiliteit en puls. Die kwaliteiten bleken later ook typerend voor zijn muziek. Hij is een man van de lange adem, niet van het divertissement en net als Boulez een man met oog voor de relatie tussen impressionisme en expressionisme. Als er in zijn muziek systeem zit, heb ik dat nog niet ontdekt. En als het er is, dan is hij op superieure wijze in staat zijn eigen regels te overstijgen. Hoewel hij de instrumenten goed kent, denkt hij meer vanuit een muzikaal betoog dan vanuit een taal. Ik kan hem niet indelen, wat zeer voor hem pleit, want de kracht van zijn muzikale persoonlijkheid maakte dat ik twee lange dubbel-cd's vrijwel helemaal geboeid beluisterde zonder veel rationele overwegingen en gedachten aan andere dingen, iets wat ik vaak niet kan zeggen van componisten die veel gemakkelijker in een hokje passen. Hoe meer hij zijn voorbeelden is ontgroeid, hoe beter zijn muziek. Hoe dichter hij erbij staat, hoe meer moeite ik had mijn aandacht vast te houden. Hoogtepunt van de cd is het titelstuk. Pintscher wordt in deze opnamen zeer geholpen door het Parijse Ensemble Intercontemporain. Zoals zoveel groepen die in eerste instantie waren opgezet om één bepaald repertoire uit te dragen op een bepaalde wijze met alle ideologie en oogklepperij van dien, speelt het onder Pintscher, zijn huidige chef-dirigent, met een ongekende openheid en klankrijkdom. Gebleven uit de begintijd is de precisie, perfectie en beheersing van de vloeiende beweging waarmee het ensemble een fantastisch voorbeeld was en is voor vele ensembles binnen en buiten Frankrijk. En niet alleen ensembles voor hedendaagse muziek: Pintschers vertolking van Ravels Ma mère l'oye, enige jaren geleden bij het KCO, maakte niet alleen duidelijk hoeveel orkesten kunnen leren van ensembles, maar ook dat Pintscher meer mag dirigeren van het ijzeren repertoire, al is hij waarschijnlijk teveel componist om zich vooral of uitsluitend toe te leggen op muziek van hemzelf en inspirerende collega's. Maar dat dachten velen in 1960 ook van Boulez. index |
|