![]() CD-recensie Karl Amadeus Hartmann: hallucinerende schoonheid © Aart van der Wal, april 2014
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hartmann: de symfonieën (compl.)Symfonie nr. 1 (Versuch eines Requiems)* - Symfonie nr. 2 (Adagio) - Symfonie nr. 3 - Symfonie nr. 4 - Symfonie nr. 5 (Sinfonia concertante) - Symfonie nr. 6 - Symfonie nr. 7 - Symfonie nr. 8 Kismara Pessati (alt)*, Radio Filharmonisch Orkest o.l.v. Markus Stenz (nr. 1 en 4), James Gaffigan (nr. 2 en 3), Christoph Poppen (nr. 6), Osmo Vänskä (nr. 7), Ingo Metzmacher (nr. 8), Radio Kamer Filharmonie o.l.v. Michael SchØnwandt (nr. 5) Live-opname: 22-12-2012 (nr. 1), 26-1-2013 (nr. 2), 22-9-2012 (nr. 3), 11-5-213 (nr. 6), 12-1-2013 (nr. 7), 30-3-2013 (nr. 8), Grote Zaal, Concertgebouw, Amsterdam (NTR ZaterdagMatinee) Opname: november 2012 (nr.4) en juni 2012 (nr. 5), MCO, Studio 5, Hilversum Challenge Classics • 76' + 73' + 52' • (3 cd's) In het cd-boekje schreef collega Maarten Brandt onder meer:
Die laatste zin is wat mij betreft toch wel een sleutelzin, want er is geen enkele twijfel over: in ons vaderlandse orkestbestel is vrijwel geen enkele plaats voor 'progressief programmeren', een 'ontwikkeling' die we al sinds de jaren tachtig met lede ogen moeten aanzien, die zich voort blijft slepen en waar men (dus) maar niet vanaf wil stappen. Brandt heeft deze naargeestige toestand nog eens op zijn geheel eigen wijze samengevat in een droom die uiteindelijk helaas geen werkelijkheid mocht worden (Philharmoniezuid, seizoen 2013-2014). Binnen de Duitse en Oostenrijkse symfonische traditie zijn altijd wel raakvlakken te vinden. We hoeven er niet naar te zoeken, zeker niet bij een eclecticus als Hartmann. Bach, Stravinsky, Bartók, Berg, Bruckner, Mahler, ze komen echt voorbij, zonder dat zijn werk het eigen persoonlijke stempel ook maar op enig moment verliest. Daarom hoort het ook in de reguliere concertprogramma's thuis. Er ontstaat niet ineens een gat als Hartmann wordt uitgevoerd; zoals dat ook niet ontstaat bij een Rihm of een Lutoslawski. Dat gebeurt alleen maar in het hoofd van weinig creatieve programmeurs, terwijl ook het met een half oor toehorende muziekestablishment het aan besef ontbreekt dat het roer radicaal om moet, wil het orkestbestel met een fris elan de toekomst in kunnen gaan. Het is tekenend dat het alweer bijna tien jaar geleden is dat het Rotterdams Philharmonisch Orkest aandacht besteedde aan een aantal symfonieën van Hartmann uitvoerde (Metzmacher dirigeerde de Eerste, Derde, Zesde en Zevende symfonie). Het Doelenkwartet speelde zijn Eerste strijkkwartet en Kleines Konzert, en het toenmalige Sinfonia Rotterdam het Kammerkonzert, met als klap op de vuurpijl in 2005 de Hartmann-tentoonstelling in het Goethe-Instituut naar aanleiding van het honderdste geboortejaar van de componist. Terwijl ik dit schrijf arriveert het persbericht van het Koninklijk Concertgebouworkest: chef-dirigent Mariss Jansons zal na afloop van het seizoen 2014-2015 zijn functie neerleggen. Het waarom wordt niet gegeven, maar het sijpelt al snel door: het is zijn tanende gezondheid die hem parten speelt. Veel respect over en weer voor het besluit, maar het orkest moet wel snel op zoek naar een nieuwe dirigent. Het zal straks ongetwijfeld bespiegelingen hierover regenen, vele namen zullen voorbijkomen (waarbij ik al bij voorbaat betwijfel dat die van Ed Spanjaard, Antony Hermus en Jac van Steen erbij zullen zijn), maar laten we toch vooral hopen dat er straks iemand aan het roer komt te staan met een open oor en oog voor zowel de eigentijdse muziek als voor de Nederlandse componisten uit heden en verleden, twee categorieën die er in de afgelopen veertig jaar uiterst bekaaid vanaf zijn gekomen, zo niet genegeerd. Op zoek naar avontuur Conservatisme Ook de moderne beeldende kunst kreeg geen voet aan de grond en de 'vrije' kunstenaars zagen zich geconfronteerd met de gevestigde orde die niet bereid was om tentoonstellingsruimte ter beschikking te stellen. Galeriehouders hielden de deuren gesloten en bleef de nieuwlichters uiteindelijk niets anders over dan het heft zelf maar in handen te nemen: zij organiseerden zich in het kunstenaarsverband 'Die Juryfreien'. Dat leidde in 1912 tot de vermaarde tentoonstelling 'Der blaue Reiter' in München, die een representatief overzicht bood van de hedendaagse beeldende kunst in bijna al haar facetten. Friedrich Richard Hartmann, de vader van de componist, was leraar, kunstschilder én bestuurslid van 'Die Juryfreien'; hij werd later door zijn oudste zoon Adolf (evenmin een onverdienstelijke kunstschilder) opgevolgd. Karl Amadeus op zijn beurt kon tenslotte in 1928 'Die Juryfreien' ertoe overhalen om de zomer- en herfsttentoonstellingen te koppelen aan concerten met hedendaagse muziek. Centraal stond kamermuziek van moderne componisten als Bartók, Beck, Büchtger, Casella, Egk, Frankel, Hába, Hindemith, Honegger, Krének, Marketvitch, Milhaud, Orff, Poulenc, Ravel, Riisager, Satie, Schulhoff, Sjostakovitsj en Stravinsky. Menige naam vinden we ook terug in de door Hartmann direct na het einde van de Tweede Wereldoorlog opgerichte en tot grote bloei gebrachte Musica Viva matinees in München. Ook als dirigent liet Hartmann zich daarbij niet onbetuigd: hij dirigeerde onder meer Egks Der Fuchs und der Rabe en Hindemiths Wir bauen eine Stadt. De orkestleden werden gerekruteerd uit de muziekacademie, het Beierse omroeporkest en de staatsopera. Naarmate de concertreeks zich uitbreidde namen ook andere ensembles deel, zoals het Huber en Lenzevsky kwartet. Door de betrokkenheid van de dirigenten Rudolf Hindemith en Hermann Scherchen nam het aantal concerten bovendien ook nog toe, en vooral vanaf 1929 toen ook de concerten van de 'Arbeitsgemeinschaft' en de 'Bayerische Tonkünstlerfeste' hun intrede maakten. Smeltkroes
van stijlen
Zijn enthousiasme voor die nieuwe ontwikkelingen en zijn navenante scheppingsdrift leidden tot een groot aantal composities waarvan een aanzienlijk deel tijdens de 'Juryfreien' concerten voor het eerst werd uitgevoerd: Jazztoccata en Fuga (1928), Danssuite voor klarinet, fagot, hoorn, trompet en trombone (1931), Pianosonatine (1931), Burleske muziek voor blazers, slagwerk en piano (1931), Concertino voor strijkkwartet en slagwerk (1932), Toccata variata voor blazers en piano (1932), Eerste pianosonate (1932/33), Concertino voor trompet en blazers (1933). Van een aantal werken uit de periode 1928-1935, waaronder ook vijf miniatuuropera's (gecomponeerd in 1929/30, het Wachsfigurenkabinett), is mij - met uitzondering van Leben und Sterben des heiligen Teufels - niet bekend of zij toen ook werden uitgevoerd. Duidelijk is evenwel dat rond 1933 dit de laatste publieke stuiptrekkingen van Hartmann en zijn medestanders waren in het teken van het dadaïsme, het futurisme, de persiflagetechniek en de 'Neue Sachlichkeit', in de nadagen van de Republiek van Weimar. De 'Reichsmusikkammer' (president: Richard Strauss, plaatsvervangende president: Wilhelm Furtwängler) zou met zijn door propagandaminister Joseph Goebbels opgelegde knevel(kunst)politiek in het 'Nieuwe Duitsland' al snel korte metten gaan maken met álle vormen van de 'entartete Kunst', Hartmanns werken daaronder begrepen. KosmopolietHartmanns kosmopolitische componeerstijl (stijlen lijkt hier meer op zijn plaats!) uit die tijd biedt geen synthese tussen de verschillende stromingen maar is ingegeven door de sterke drang naar individualisme binnen de gekozen stijl (jazz [inclusief triangel, bekkens, houtblokken, trommel), dadaïsme [kunst terug naar haar primitiefste vormen], Bartók, Prokofjev, Hindemith en Stravinsky), met en zonder kunstgrepen - die merendeels puur speltechnisch van aard zijn - en waarbij de piano, evenals bij bijvoorbeeld Bartók, niet zelden als onvervalst slagwerkinstrument wordt ingezet. De instrumentale bezetting is weliswaar bij voorkeur conventioneel (houtblazers en koper) maar verraadt Hartmans zeer fijnzinnige oor voor bijzondere klankcombinaties, met een voorliefde voor ostinato-motieven (die ook in zijn latere werk veelvuldig voorkomen) en Alberti-bassen, maar nu in het lage bereik (fagot, hoorn en trombone). Door melodische projectie op een 'dragende' achtergrond van zich herhalende toonfiguren worden specifieke motieven effectief naar voren gehaald en middels de instrumentale kleuring bereikt de componist indrukwekkende effecten die evenwel niet altijd ongekunsteld aandoen. Interessant is dat Hartmann al in deze werken de kiem legt voor het paarsgewijze gespiegelde contrapunt als een belangrijk onderdeel van de structuur van het werk. Een goed voorbeeld van het belang van de internationale muziekstromingen of stijlen voor het componeren van Hartmann is het driedelige Kammerkonzert (bezetting: klarinet, strijkkwartet en strijkorkest) uit 1935, dat is opgedragen aan Zoltán Kodály en dat doortrokken is van Hongaarse muzikale folklore en waarin de invloed van Kodály's Dansen uit Galánta onmiskenbaar is.
In 1933 grijpen de nationaal-socialisten de macht en is het tevens in dat jaar dat Hartmann voor het eerst kennis maakt met de dirigent Hermann Scherchen, met wie de componist in warme vriendschap tot aan zijn dood verbonden zal blijven en die ook nog een belangrijke rol zal spelen bij het in 1945 in gang gezette Musica Viva project. Ook in 1933 componeert Hartmann zijn aan Scherchen opgedragen Eerste strijkkwartet, en protesteert door het onverhulde gebruik van joodse volksliedmotieven in feite openlijk tegen het sterk in opkomst zijnde antisemitisme en het daaruit voortvloeiende onrecht dat de joodse landgenoten wordt aangedaan. Het is daarmee tevens een keerpunt in Hartmanns compositiestijl: vanaf nu neemt hij het muzikaal op voor de vogelvrij verklaarden en de verdrukten, schrijft hij, de humanist en communist Hartmann, als het ware bekentenismuziek (zoals de opera Simplicius Simplicissimus naar teksten van Grimmelshausen en een scenario van Scherchen). De diverse stijlelementen zijn nu verweven met het volkslied, het koraal en psalmodiërende recitatieven, afgewisseld met symfonische blokken. In de opera staat de waardigheid van het individu centraal dat zich geplaatst ziet tegenover de gruwelen van de wereld:
Het eerste orkestwerk, Miserae, ontstond in 1933/34 en droeg Hartmann op aan de gevangenen van het concentratiekamp Dachau; de Eerste symfonie (gecomponeerd in 1935/36 en gereviseerd in 1954/55) is meer een cantate voor alt en groot orkest naar teksten van Walt Whitman en draagt de titel Versuch eines Requiems. De muziek gaat door merg en been, de tekst niet minder, zoals:
Het vier jaar later ontstane, grimmige vioolconcert, Concerto funebre, is zowel rouwklacht als aanklacht en weerspiegelt de gruwelijkheden en onzekerheden van de eerste oorlogsdagen en voert in cynisch contrapunt naar de buitenzinnige Duitse overwinningsroes na de veldtocht tegen Polen . Het werd nog in 1940 in neutraal Zwitserland, in St. Gallen voor het eerst uitgevoerd, waarna het tijdens de oorlogsjaren noodgedwongen van het repertoire verdween. Lessen
bij Webern
Dat blijkt bijvoorbeeld uit de in die periode geconcipieerde Sinfoniae Dramaticae, bestaande uit een Symfonische ouverture met de titel 'China kämpft', de Symfonische hymnen en de niet meer teruggevonden symfonische suite Vita Nova (nieuw leven). De ouverture verglijdt na de expositie in een indringende treurmars en was oorspronkelijk een hommage aan de held van de Chinese revolutie, Den-Chi-Chuan, maar werd in 1962 opgedragen aan Antonio Mingotti. De hymnen zijn door hun omvang en structuur al de voorlopers van de latere symfonieën, met een woeste toccata als finale. Kale recitatieven en orkestrale grandeur wisselen elkaar af en vormen een belangwekkend stijlmiddel voor Hartmanns tot klank en taal geworden verzet tegen onderdrukking en ontmenselijking. De direct op een afschuwelijke gebeurtenis in april 1945 teruggrijpende, technisch vrijwel onspeelbare en alle mogelijke stadia van de menselijke emotie doorlopende pianosonate met de titel 27. April 1945 is een ander voorbeeld van de menselijke tragedie die Hartmann in aangrijpende klanken probeert om te zetten, zoals blijkt uit Hartmanns beschrijving in het manuscript:
Nieuwe tijden Het eerste werk dat na het einde van de oorlog tot stand kwam was het Tweede strijkkwartet waarin het verloren terrein lijkt te zijn terugveroverd: Hartmann grijpt althans terug op zijn grote liefde voor Kodály en Bartók. Vervolgens treedt Hartmann in de voetsporen van vele voorgangers door zijn vroegere werken of naar de prullenbak te verwijzen, of uitgebreid te herzien. Hartmann bewandelt echter ook de omgekeerde weg: bijvoorbeeld het thematische materiaal van de in 1951 gereed gekomen Vijfde symfonie is voornamelijk ontleend aan het Concertino voor trompet en blazers uit 1933. In het uit 1953 stammende Concert voor piano, blazers en slagwerk past Hartmann voor de eerste keer in zijn oeuvre het variabele metrum toe (Boris Blacher deed dat in 1950). Ook in het in 1955 ontstane Concert voor altviool, piano, blazers en slagwerk vinden we deze techniek terug.
In de Zevende symfonie gaat Hartmann met grote stappen terug in de geschiedenis, en laveert hij tussen de stijl van Sweelinck en Bach, en Webern en Schönberg. Polyfonie en een werkelijk briljante variatietechniek worden aangewend voor 'gecondenseerde expressie' à la Webern, waarbij drama en lyriek eerst afzonderlijk worden uitgewerkt, maar vervolgens in een fraaie synthese samenvallen. Ook valt op dat de contrasten niet zozeer op tijdgebonden karakterbeelden zijn geënt maar universele betekenis hebben gekregen: alsof Hartmann het humanisme als summa aan ons kenbaar wil maken. Daarmee biedt de Zevende eigenlijk een zich boven Hartmanns totale oeuvre verheffende universele boodschap waarvan de reikwijdte ongekend groot is, maar die wel is ingebed in de gebruikelijke symfonische vorm die eeuwen heeft getrotseerd. In de tweedelige Achtste - zijn laatste opdrachtwerk - bereikt Hartmann een grote concentratie door de cyclische vorm waarin het geheel is gegoten, met steeds weer terugkerende fragmenten die onophoudelijk een metamorfose ondergaan, wat wordt bereikt door de diep gelaagde, rusteloze variantentechniek, met de scherzo- en fugavorm in een eigentijdse jas gestoken. Ook hier is de polyfonie als exponent van de expressiviteit letterlijk maatgevend. Stijl Hartmann geeft in ieder geval geen helder antwoord op dergelijke vragen. Hij stelt alleen vast:
Hartmann heeft echter zoveel van zijn werk in later stadia of verworpen of dusdanig ingrijpend gewijzigd dat zijn 'verklaring' best met een fikse korrel zout mag worden genomen, zelfs tegenstrijdig is. Dat ook het intellect duidelijk naar voren komt kan eigenlijk ook niet anders want de emotie alleen kan nooit en te nimmer de drager van een kunstwerk kan zijn ... omdat het dan ophoudt kunst te zijn. Hartmanns muziek maakt daarop uiteraard geen uitzondering: zijn muziek mag dan wanhopig, droevig, turbulent, ruig, klagend, beschuldigend en lyrisch zijn, er bestaat geen enkele twijfel over zijn compositorische meesterschap, zijn beheersing van de structuur, van de kiemcel tot het meest complexe contrapunt.
De door Hartmann gecomponeerde 'bekentenismuziek' vindt zijn wortels in ieder geval in de onmenselijke gevolgen van de machtsovername in Duitsland door de nationaal-socialisten. De vernietigingsmachinerie, de fascistische uitwassen van de Duitse 'droom', de rassenwaan, we vinden ze alle in zijn muziek verankerd, en het duurde tot 1950, met de komst van de Vijfde symfonie, dat de dissonerende, schrille en schrijnende klankvelden (met hoge strijkers, bijtende contrabassen, massaal scherp koper en helse percussie) plaatsmaakten voor diverterende klanken, met meer nadruk op het 'muzikanteske' karakter ervan. Voorwaar een concertante symfonie, als een verlate wedergeboorte! Maar nog in 1961, twee jaar voor zijn dood, grijpt Hartmann terug op de gebeurtenissen tijdens de laatste dagen van het getto van Warschau door zijn bijdrage aan Jüdische Chronik, een gelegenheidswerk waaraan ook Henze, Dessau, Blacher en Wagner-Régeny medewerkten. De door kanker al ernstig aangetaste componist werkte gedurende de laatste maanden van zijn leven nog aan de 'Gesangsszene für Bariton und Orchester' Sodom und Gomorrha naar teksten van Jean Giraudoux, maar kon het werk niet meer voltooien. Het werd na zijn dood alsnog gepubliceerd. Op 5 december (Mozarts sterfdag!) 1963 stierf Karl Amadeus Hartmann, 58 jaar oud, in zijn woonplaats München. Hij liet een rijke oogst na: vooral natuurlijk zijn muziek, maar ook zijn geschriften en zeker niet in de laatste plaats de zo succesvolle en ook internationaal in hoog aanzien staande, op de eigentijdse en 'klassiek-moderne' muziek geprojecteerde Musica Viva evenementen waarvoor hij zich vanaf 1945 onafgebroken en onvermoeibaar had ingezet.
Otto Ketting over Hartmann
En over de symfonieën:
De door menigeen vaak gebruikte en nogal modieuze vergelijking met de muziek van Dmitri Sjostakovitsj viel bij Ketting onverminderd ten gunste van Hartmann uit:
De integrale opname van de symfonieën Waarmee dan tevens bij de jongste cyclus op het Challenge Classics-label zijn aanbeland. Zoals reeds aan het begin van dit artikel aangegeven, zijn het met uitzondering van de Vierde en Vijfde symfonie live-opnamen, zoals die tot stand kwamen tijdens de ZaterdagMatinee in het Amsterdamse Concertgebouw. Als we bedenken dat dit voor ieder orkest buitengewoon lastige muziek is en dat dit merendeels live-registraties zijn, mogen we hier gelijk vaststellen dat zonder uitzondering sprake is van een topprestatie van zowel het Radio Filharmonisch Orkest als van de Radio Kamer Philharmonie (dat helaas door het rücksichtlos uitgevoerde bezuinigingsprogramma moest sneuvelen). Over de altijd weer onvermijdelijke detailkritiek heenstappend (er is achteraf niet cosmetisch nabewerkt!) en aanvaardend dat de ene dirigent het Hartmann-idioom net even iets beter aankleeft dan de andere (de verschillen zijn door de bank genomen echter te gering om ze er hier hapsnap uit te lichten), kan er slechts één simpele slotconclusie zijn: de diep gelaagde expressie die zo manifest is in Hartmanns kunst, is nergens verdekt opgesteld gebleven en zijn dit stuk voor stuk uitvoeringen geworden die volledig recht doen aan wat Hartmann zelf eens opmerkte: dat polyfonie en expressie een tegenstelling vormen, waarbij het een is gestoeld op emotie-vijandige berekening en het andere op berekening-vijandige emotie; en dat het hem erom te doen was om uit deze vijandigheid een evenwicht te creëren, ze met elkander te verzoenen, het een niet over het ander heerst. Met soms (letterlijk!) grof geschut, maar ook met exemplarische verfijning en helderheid, zette Hartmann een symfonisch discours uit dat de Parnassus vormt van het Europese symfonische componeren vanaf het interbellum. Hij bewees, en Henze na hem, dat de symfonie nog lang niet dood was, Het is Nieuwe Muziek die - treffend verwoord door Maarten Brandt - de imposante verklanking is van een grandioze dialoog met de traditie, zoals de door Hartmann gekoesterde voorgangers Bach, Beethoven, Bruckner en Mahler dat ook hadden gedaan. Een traditie overigens die gelukkig ver afstaat van gemakzucht ('Schlamperei', in Mahlers bewoording) en die zich in deze bijzonder fraaie uitvoeringen ook weerspiegelt weet. Hallucinerende schoonheid, dat is het. De NTR ZaterdagMatinee heeft daar gelukkig werk van gemaakt, en hoe. Deze cd's zijn er het klinkende bewijs van. Werkoverzicht
Zie ook: Karl Amadeus Hartmann, een bevlogen organisator index |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||