CD-recensie

 

© Aart van der Wal, augustus 2020

Beethoven: Symfonie nr. 1 in C, op. 21 - nr. 2 in D, op. 36 - nr. 3 in Es, op. 55 (Eroica) - nr. 4 in Bes, op. 60 - nr. 5 in c, op. 67

Le Concert des Nations, Académie Beethoven 250 o.l.v. Jordi Savall
Alia Vox AVSA9937 • 60' + 44' + 67' • (3 sacd's)
Opname: juni en oktober 2019, Collégiale de Cardona (Catalonië)

Klik hier voor de bespreking van de Symfonieën nr. 6-9

   

Zeker de oude(re) generatie groeide op met een op de traditie afgestemd Beethoven-beeld van een bijna verheven signatuur: martiaal, hoogdravend, breedsprakig en cerebraal, maar vooral vet. Waarbij het gekozen tempo uiteraard een zeer belangrijke rol speelde: dat was veelal aan de bedachtzame kant, alsof Beethovens grootheid alleen op deze wijze voldoende recht kon worden gedaan. Een langzaam tempo gevoegd bij een stroperige frasering en daarbij die ijzeren wil tot overrompeling, zo moest een Beethoven-symfonie worden uitgevoerd. Waarbij niet zelden de weg terug werd bewandeld: de majestueuze Negende diende dan als voorbeeld voor de voorafgaande acht.

Maar we kunnen er ook niet omheen dat Beethoven-interpretaties onderhevig zijn aan wat de heersende mode gebiedt. Het begrip 'mode' zegt het al: tijdelijk, voorbijgaand, maar op een zeker tijdstip een algemeen gevolgd sociaal of artistiek gebruik. Daarom zijn we wellicht niet meer zozeer in de ban van een Leibowitz, Rosbaud, Walter, Böhm, Karajan, Klemperer, Furtwängler, vader en zoon Kleiber of Haitink (de volgorde is willekeurig), maar zweren we nu bij Brüggen, Harnoncourt, Herreweghe, Gardiner, Norrington, Currentzis, Hogwood, Immerseel of (zelfs!) Heras-Casado (eveneens in willekeurige volgorde). Het traditionele symfonieorkest dat het geleidelijk aan, op een hoge uitzondering na, heeft moeten afleggen tegen de 'historiseerders die het veel beter wisten'. Al schuilt de enige echte waarheid uiteindelijk in de partituur, al moet die dan wel zijn ontdaan van de talloze ongerechtigheden die er binnen de kaders van diezelfde traditie net zo geleidelijk zijn ingeslopen. Wie als dirigent tegenwoordig geen gebruik maakt van de nieuwste Bärenreiter-uitgave lijkt al gelijk op achterstand te zijn gezet. Dirigenten en orkesten kijken (luisteren) bovendien naar elkaar, wat het risico van eenheidsworst helaas doet toenemen.

Waaraan de muziek van Beethoven als 'model' moet voldoen is dus puur een kwestie van tijd; in zijn meest letterlijke betekenis dan. Voor zover bekend is dat 'model' echter nooit heviger onder druk komen te staan dan vanaf het begin van de jaren zeventig, toen zich als vreemde eend in de bijt tussen de rebellerende Notenkrakers in een rokerig, afgeladen zaaltje van het Amsterdamse Krasnapolsky ook Frans Brüggen bevond die luidkeels uitriep: "Elke noot van Mozart en Bach, die wordt vertolkt op de A- en B-series abonnementsconcerten van het Concertgebouworkest, is van A tot Z gelogen." Peter Schat, lid van de 'Notenkrakersbende', deed op een andere manier een duit in het zakje door te verklaren dat "Amerika en Rusland twee rechtse naties waren." Beide uitspraken gingen voorgoed de geschiedenisboekjes in, waarbij het minder relevant is of ze nu wel of niet helemáál waar waren.

Uit die drang naar muzikale vernieuwing (want dat was het) ook elders in Europa vloeide de historiserende uitvoeringspraktijk voort zoals wij die nu kennen. Daar kunnen we wel of niet gelukkig mee zijn, maar een feit is wel dat de tand des tijds er tot nu toe niets aan heeft afgevreten. Ergo, er is nauwelijks nog een symfonieorkest te vinden dat er een andere dan die historiserende praktijk op nahoudt. Zelfs Bernard Haitink ging op een gegeven moment om.

Met de komst van die nieuwe muziekpraktijk kwam er voor het eerst ook veel meer aandacht voor de metronoomcijfers die Beethoven zijn partituren had meegegeven (u kunt er hier en hier meer over lezen). De voor- en tegenstanders zijn er nog steeds met elkaar over in discussie, maar Jordi Savall behoort in ieder geval tot de bescheiden schare dirigenten die de cijfers wel degelijk serieus neemt. Voor hem vormen ze geen struikelblok, maar fungeren ze eerder als richtingaanwijzer omdat ze nu eenmaal rechtstreeks afkomstig zijn uit de werkplaats van de componist. Al moet er wel aan worden toegevoegd dat een groot deel ervan pas geruime tijd later door de componist is toegevoegd en wtoch vooral niet uit het oog mogen verliezen dat het met diens gehoor al vrij spoedig (na 1802) behoorlijk bergafwaarts ging. Waarna we weer vrolijk kunnen gaan debatteren over de vraag in hoeverre een 'buitenlichamelijk' attribuut (de metronoom) het innerlijk gehoor op een dwaalspoor zou kunnen brengen; of omgekeerd.

Áls de metronoomaanduidingen serieus worden genomen? Dan verdwijnt het reeds aan het begin gememoreerde 'traditionele model' als sneeuw voor de zon: wég langzaam tempo, wég stroperige fraseringen, wég de bijna 'verheven' benadering van de partituur. De overrompeling, die is wél gebleven, in overtreffende trap zelfs, maar in een bepaald andere symfonische context. Terwijl diezelfde historiserende uitvoeringspraktijk inmiddels ook al een gevestigde traditie is geworden.

Savall - en hij is voorwaar de enige niet - heeft voor dit vijftal (dat ongetwijfeld zal uitgroeien tot negental) symfonieën gestreefd naar een zo oorspronkelijk mogelijke orkestklank. Een klank dus zoals Beethoven die aan zijn schrijftafel en al wandelend door het Wiener Wald met zijn pittoreske wijndorpjes zich (mogelijk) moet hebben voorgesteld. De middelen die Savall daarvoor in stelling heeft gebracht: bronnenonderzoek, het toentertijd gebruikte type instrumenten en het aantal musici (tussen de 50 en de 60). Voorts werd dieper in de muzikale materie zelf gedoken om te achterhalen hoe het er zo'n twee eeuwen geleden met de articulatie en de dynamiek aan toe moet zijn gegaan. Aanwijzingen daarvoor werden geput uit de manuscripten en de verschillende gedrukte uitgaven, vanaf het prille begin (dus met inbegrip van de wijzigingen die Beethoven zelf nog aanbracht in de 'Stichvorlage') tot de laatste, door Jonathan Del Mar verzorgde Bärenreiter-uitgave. En dan waren er natuurlijk de reeds gememoreerde metronoomcijfers.

50 tot 60 musici: dit getal is natuurlijk niet uit de lucht komen vallen, maar is gestoeld op een (als representatief beschouwd) bericht van Ignaz Moscheles dat Beethoven voor zijn symfonieën uitging van hoogstens zo'n zestig musici nodig had, wat neerkomt op 18 hout- en koperblazers, 32 strijkers (10, 8, 6, 5, 3) en uiteraard de pauken. De stemming: 430Hz, zoals toen gebruikelijk.

Zoals gezegd: nieuw is deze benadering uiteraard niet. Denk in dit verband alleen maar aan de Gardiner-set (met het Orchestre Révolutionair et Romantique op het Archiv-label) die wat dit betreft begin jaren negentig al een belangrijke maatstaf heeft gezet. Alleen al de zéér pittige tempi waren voor menigeen overrompelend. Ook het doel verschilt niet veel: de projectie van artistieke schoonheid in al haar essentie, met de nadruk op balans, klankkleur en dynamische energie. Savall laat ons dus niet voor de eerste keer kennismaken met natuurtrompetten, sackbutts, pauken bespeeld met houten stokken en natuurlijk de met darmsnaren bespannen strijkinstrumenten. En dat ook de houtblazers gebruik maken van historische instrumenten spreekt net zo vanzelf, al zijn het ook in dit geval replica's (waar niets mis mee is, al is het alleen maar omdat de originele instrumenten niet meer goed te bespelen zijn of alleen na een zeer ingrijpende restauratiebeurt).

Savall heeft voor deze bijzondere gelegenheid (het is Beethoven-jaar tenslotte) de standaardbezetting van zijn ensemble Le Concert des Nations, uitgebreid met musici afkomstig van de speciaal voor het Beethoven-jaar gevormde Académie Beethoven 250, waarmee het totaal aantal van 60 in zicht komt.

Het resultaat (en daar gaat het uiteindelijk toch om) is spirituele flonkering in alle denkbare orkestrale geledingen, gevat in een volmaakte balans, zeer scherp gearticuleerd, met veel 'Sturm und Drang', maar gelukkig daardoor onrustig noch gejaagd, de langzame delen niet overijld doch wel expressief diep gelaagd (het Marcia funebre uit de 'Eroica' heeft echt tragisch momentum in het 'minore', met oplichtend optimisme in het 'maggiore') en waar nodig met de lyriek op de voorgrond (zoals bijvoorbeeld in het Adagio van de Vierde). Savall bewijst met zijn interpretatie dat een vlot tempo niet ten koste hoeft te gaan van de uitdrukkingskracht (wat voor menige dirigent, waaronder het 'enfant terrible' Teodor Currentzis, simpelweg een brug te ver is). Winst is ook de gerealiseerde helderheid, niet in de laatste plaats mede dankzij de pregnante houtblazers en de pittige pauken. De opname is bovendien een juweel, een mix van repetitie, concert en studio. Geen wonder dus dat ik met smart wacht op het overige viertal.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links