CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2017
|
Het beste van het beste, dat biedt kort samengevat deze intens muzikale 'aftrap' van wat over enige tijd de integrale cyclus van Beethovens pianotrio's door het Van Baerle Trio zal zijn. Als het op dit hoge niveau zo doorgaat is er sprake van een project dat alleen met het begrip 'topproductie' naar behoren kan worden gedefinieerd. Het eerste en derde pianotrio dateren uit 1793/94, in het jaar nadat Beethoven Bonn had verruild voor Wenen om daar zijn (muzikale) geluk te gaan beproeven. We weten precies hoe het hem daar is vergaan, met afwisselend triomf en wanhoop, ziekte, voortschrijdende doofheid en daarbovenop nog een fikse dosis privézorgen (onder meer door de nogal ronduit ongelukkig verlopende voogdij over zijn nogal weerspannige neefje Karl, dat Beethoven steevast als zijn zoon aanmerkte en die na een mislukte zelfmoordpoging tegen de wil van zijn voogd zijn droomwens in vervulling zag gaan: soldaat worden). Het derde pianotrio kent een aardige geschiedenis die onder meer door Beethoven-biograaf Jan Caeyers uit de doeken is gedaan. In juli 1817 meldde zich een gerechtsambtenaar bij de componist: Joseph Kaufmann, in zijn vrije tijd violist en lid van de beroemde Gesellschaft der Musikfreunde in Wenen. Hij had Beethovens derde pianotrio eigenmachtig tot strijkkwintet omgewerkt en vroeg Beethoven om zijn huisvlijt na te zien en waar nodig verbeteringen aan te brengen. Waarom Beethoven erop in ging vertelt de geschiedenis niet, maar hij begon eraan nadat hij eerst zijn 'huiskopiist' Wenzel Schlemmer de opdracht had gegeven om Kaufmanns manuscript te kopiëren. Kaufmann had er in de ogen van Beethoven duidelijk een potje van gemaakt en bovendien het pianotrio van een aantal eigen 'vondsten' voorzien. Toch nam Beethoven aan het een noch aan het ander aanstoot. Integendeel, hij nam Kaufmanns bewerking danig onder handen en niet alleen dat, maar voegde er ook nog meerdere nieuwe elementen aan toe. Merkwaardig genoeg liet hij toch veel missers van Kaufmann intact en heeft hij nauwelijks iets aan dien toegevoegde 'vondsten' gedaan. Waarna Caeyers terecht vaststelt dat 'het eindreultaat ongelijkmatig en hier en daar zelfs ondermaats bleef'. Wat de beroemde toondichter er overigens niet van weerhield om deze nieuwe versie in druk te laten verschijnen en er zelfs een officieel opusnummer aan toe te kennen: 104. Maar op het manuscript schreef hij wel eigenhandig:
De drie pianotrio's stelden nog geen al te hoge eisen aan musici en publiek, maar toch meende Haydn dat het misschien beter was om het derde trio - door zijn vermeende hoge moeilijkheidsgraad en daardoor a priori minder geschikt voor uitvoeringen in besloten kring - maar niet te publiceren. Beethoven zette toch door, zonder dat we echter weten of Haydn gelijk zou hebben gekregen. Immers, de muziekkritiek besteedde er pas ruim tien jaar later aandacht aan, op een tijdstip dat men van Beethovens muziek wel zo het een en ander gewend was. Maar ook in Beethovens 'vroege' werk, naast deze trio's vooral de drie pianosonates op. 2, roert zich wel degelijk al de komende hemelbestormer voor wie de Weense muziekwereld niet groot genoeg zou blijken te zijn en die - mogelijk juist door zijn gestaag toenemende hardhorendheid - bereid was om voor zijn kunst alles op te offeren. __________________ index |
|