Willem van Otterloo
The original recordings 1951-1966
Beethoven: Ouverture Fidelio (RO 04.1957) - Pianoconcert nr.3 in c, op.37, Cor de Groot (piano) (WS 02.1953) - Symfonie nr.5 in c, op.67 (WS 02.1958 S) – Symfonie nr.6 in F (Pastorale) (WS 02.1953) – Turkse Mars op.113 uit Die Ruinen von Athen (RO 05.1960 S) – Vioolromance nr.1 in G, op.40, Theo Olof (viool) (RO 01.1952) – Vioolromance nr.2 in F, op.50, Herman Krebbers (viool) (RO 11.1951)
Berlioz: Rákoczy Mars uit La Damnation de Faust (RO 05.1960 S)
Brahms: Akademische Festouvertüre op.80 (RO 12.1953)
Bruckner: Symfonie nr.7 in E (WS 03.1954)
Franck: Les Eolides (KCO 01.1964 S) – Psyché, Nederlands Kamerkoor (RO 10.1954) - Symfonie in d (KCO 01.1964 S)
Grieg: Twee Elegische Melodieën op.34 voor strijkorkest (RO 06.1951)
Meyerbeer: Kroningsmars uit Le Prophète (RO 05.1960 S)
Prokofjev: Mars op. 33bis uit De liefde voor de drie sinaasappelen (RO 05.1960 S)
Rachmaninov: Pianoconcert nr.1 in fis op.1, Cor de Groot (piano) (RO 12.1954) – Pianocncert nr.2 in c op.18, Cor de Groot (piano) (RO 12.1952)
Saint-Saëns: Symfonie nr.3 in c op.78 (Orgelsymfonie), Feike Asma (orgel) (RO 04.1954)
Schubert: Ouverture Rosamunde D 644 (RO 11.1951) -Symfonie nr.5 in Bes, D 485 (RO 05.1960 S)
Smetana: Ouverture, Polka, Furiant en Dans van de Komedianten uit De Verkochte Bruid
(RO 01.1966 S)
Wagner: Siegfried-Idyll (BP 06.1951)
Weber: Ouverture Der Freischütz (RO 10.1951) - Symfonie nr.2 in C (RO 03.1956)
BP = Berliner Philharmoniker, KCO = Koninklijk Concertgebouworkest, RO = Residentie Orkest, WS = Wiener Symphoniker
S = Stereo, de overige opnamen zijn mono.
Challenge Classics CC72383 • 8.27' •.(7 cd’s)
Lezing van Otto Ketting
Lezing van Niek Nelissen
De naam Willem van Otterloo (1907-1978) roept bij mij dierbare herinneringen op aan de concerten die hij met het Residentie Orkest gaf in de Stadsgehoorzaal in Leiden in de 50er en 60er jaren. Die concerten waren mijn eerste ervaringen met live-orkestmuziek en maakten diepe indruk. Van Otterloo was een kaarsrechte, elegante verschijning, die met een duidelijke slag en korte, doelgerichte gebaren het orkest leidde en met zijn zeer verzorgde uitvoeringen volle zalen trok en goede recensies kreeg. Er kwamen grote solisten als Myra Hess, Emil Gilels, David Oistrakh, Zino Francescatti, Gré Brouwenstijn, Gérard Souzay en natuurlijk concertmeester Herman Krebbers met Beethoven. Het repertoire besloeg de periode van Bach tot Hartmann en bevatte ook Nederlandse componisten als Diepenbrock, Hendrik Andriessen en Badings.
Jeugdsentiment alom en daarmee is een doelgroep van deze cd-box aangegeven: degenen die Van Otterloo hebben meegemaakt en van zijn concerten hebben genoten, met name in diens glorietijd, de periode dat hij chef-dirigent was van het Residentie Orkest (1949-1972). Maar de box is minstens even belangrijk voor liefhebbers van opnamen uit het verleden en voor hen die belangstelling hebben voor de geschiedenis van de Nederlandse reproductieve toonkunst. En, last but not least, liefhebbers van fraaie en representatieve opnamen van een begaafd dirigent met een eigen visie.
De dirigent en componist Willem van Otterloo werd geboren in 1907. Hij studeerde cello en compositie aan het Conservatorium van Amsterdam. In 1932 won hij de eerste prijs van een compositieprijsvraag van het Concertgebouworkest met zijn Derde suite, een werk dat het orkest op 12 december 1932 uitvoerde onder leiding van van de componist. Van Otterloo verving toen de zieke Mengelberg, waarmee zijn eerste optreden met het Concertgebouworkest een feit was. In hetzelfde jaar werd Van Otterloo cellist in het (toenmalige) Utrechts Stedelijk Orkest. In 1933 volgde zijn benoeming tot tweede dirigent van dat orkest en in 1937 tot eerste dirigent. In 1949 werd Van Otterloo chef-dirigent van het Residentie Orkest in Den Haag. Hij wist in korte tijd het ensemble tot zodanige prestaties te brengen dat het zich zelfs met het Concertgebouworkest kon meten. Beroemde dirigenten als Karl Böhm, Bruno Maderna, Erich Leinsdorf en Hans Rosbaud maakten graag bij het Residentie Orkest hun opwachting. Van Otterloo vervulde ook gastdirecties in binnen- en buitenland. De vele goede grammofoonopnamen voor het Philips-label, met talrijke heruitgaven, droegen bij aan zijn bekendheid en roem als dirigent. Van Otterloo was tevens enige tijd chef-dirigent van het Radio Philharmonisch Orkest. Vele malen heeft hij ook het Concertgebouworkest gedirigeerd o.a. als vervanger van Eduard van Beinum. Het was een grote teleurstelling voor hem dat hij na na diens plotselinge dood in 1959 niet tot chef-dirigent van het Concertgebouw werd benoemd. Men verkoos Bernard Haitink. In 1973 verliet Van Otterloo het Residentie Orkest. Na enige korte verbintenissen met enkele buitenlandse orkesten werd hij chef-dirigent van het Sydney Symphony Orchestra. Hij overleed ten gevolge van een verkeersongeval in 1978.
Van Otterloo vond componeren ‘een prettige bezigheid’ maar hij vond uitvoeren belangrijker. Zijn compositorisch oeuvre omvat zes orkestwerken, drie stukken voor blazersensemble, twee voor strijkorkest, een strijkkwartet en een strijktrio, enkele liederen en een orkestratie van Schuberts Fantasie in f (voor piano vierhandig). Zie ook de oeuvrelijst in: Niek Nelissen, Willem van Otterloo, een dirigentenloopbaan, Utrecht (2009) p. 503-504. Een discografie van Van Otterloo is eveneens te vinden in deze voortreffelijke biografie, p. 521 e.v. (klik hier voor de recensie).
Als dirigent was Van Otterloo perfectionist en detaillist. Hij was niet gauw tevreden en hij stelde hoge eisen aan zichzelf en aan de orkestleden. Hij bestudeerde zijn partituren grondig, zodat hij vaak grotendeels uit het hoofd kon dirigeren. Zij ideaal was een lucide ‘Franse’ klank. Exacte toonvorming en accuraat samenspel dienden als basis voor een esthetisch en emotioneel bevredigend resultaat. Hij had een voorkeur voor vlotte tempi, hield de spannng er in, maar kon ook in alle rust bijvoorbeeld een Adagio van Bruckner opbouwen.
Dit is de tweede box gewijd aan Van Otterloo, die Challenge uitbrengt, samengesteld door Otto Ketting. De eerste box bevat 11 cd’s met uitsluitend Philips opnamen met het Residentie Orkest uit de periode 1950-1960 met orkestwerken van Beethoven, Berlioz, Brahms, Bruckner, De Falla, Gould, Grieg, Haydn, Mahler, Moesorgski, Prokofjev, Rachmaninov, Ravel, Reger, Schubert, Schumann, Tsjaikovsky, Weber en van de Nederlandse componisten Andriessen, Badings, Diepenbrock, Dresden, Orthel en Wagenaar. Deze box (Challenge Classics CC72142) is helaas geen heruitgave beschoren geweest, maar mogelijk kunt u bij het Residentie Orkest nog een exemplaar bemachtigen.
Beide boxen geven een goed beeld van ‘The art of Willem van Otterloo’. De eerste box, met uitsluitend de opnamen die met het Residentie Orkest zijn gemaakt in het Concertgebouw in Amsterdam, werden gemaakt onder het toeziende oog en oor van opnameproducer Jaap van Ginneken, die met de meest geadvanceerde technieken uit die tijd voor een klankbeeld wist te zorgen dat ook een halve eeuw later nog steeds zeer bevredigend is.
De opnamen in de tweede box zijn merendeels met het Residentie Orkest, met daarnaast het Concertgebouworkest, de Wiener Symphoniker en de Berliner Philharmoniker. Over de achtergronden van de opnamen en de ‘verdoeking’ op cd verwijs ik graag naar de lezingen die Otto Ketting (klik hier) en Van Otterloo-biograaf Niek Nelissen (klik hier) hebben gehouden bij de officiële presentatie van de box op 6 april 2011.
Beethoven nam in het concertleven van de vijftiger jaren, evenals in de vooroorlogse jaren, een belangrijke plaats in. Hoogtepunt van elk seizoen was de Beethovencyclus met als apotheose de Negende symfonie. Van Otterloo gaf je het echte ‘Beethoven-gevoel’ en dat herkende ik direct bij het beluisteren van de Beethoven-items in deze collectie: een prachtige, evenwichtige Pastorale en een Vijfde symfonie die, hoe overbekend ook, in een interpretatie zoals door Van Otterloo, een belevenis blijft. De opnamen met de Wiener Symphoniker, het orkest waar Von Karajan begin jaren vijfrtig voor had gestaan, kunnen de vergelijking met diens opnamen met het Philharmonia Orchestra goed doorstaan. De concertmeesters van het Residentie Orkest, Herman Krebbers en Theo Olof, spelen de Vioolromances op ingetogen wijze.
Brahms’Akademische Festouvertüre krijgt een martiaal en feestelijk karakter, net als bij Van Otterloo’s grote voorbeeld: Mengelberg. Symfonieën van Bruckner dirigeerde Van Otterloo graag en met zijn opname van de Zevende symfonie was hij een geduchte concurrent van de opname van Van Beinum met het Concertgebouworkest. Hij geeft met de Wiener Symphoniker het grootse, mysieke gebouw prachtig vorm; het Adagio breed uitgesponnen, de snelle delen vitaal en meeslepend.
De Symfonie van Franck is in elk opzicht een hoogtepunt, ook in de discografie van het Concertgebouworkest. Een geïnspireerde interpretatie vol drama en mystiek, zonder exaltatie. Geen wonder dat deze ‘oude opname’ onlangs in ‘Discotabel’ de vergelijking met twee recente opnamen goed kon doorstaan!
Cor de Groot soleert in drie pianoconcerten: Rachmaninov nr. 1 en nr. 2 en Beethoven nr. 3. Doordat de piano in het geluidsbeeld op de voorgond is geplaatst, komen De Groots verrichtingen duidelijk over het voetlicht. Hij was een van de beste Nederlandse pianisten uit de vorige eeuw, hij excelleerde in het negentiende- en twintigste-eeuwse repertoire. Deze opnamen klinken nog steeds modern (zoals die van Rachmaninov zelf ook nog steeds ‘modern’ aandoen).
Hiermee zijn enkele fraaie exemplaren uit deze bloemlezing aangestipt. Er kan geen enkele twijfel over zijn: dit is een buitengewoon interessante productie. De muzikale wereld van een ooit zeer vermaard dirigent is hiermee aan de vergetelheid ontrukt. De uitgave is zeer verzorgd: de transfers zijn vlekkeloos en prima van klank. Het geheel is goed gedocumenteerd en in het boekje geeft Otto Ketting uitvoerige toelichtingen, geïllustreerd met foto’s van de dirigent en afbeeldingen van de oorspronkelijke lp-hoezen.
____________________
Naschrift:
Ik verwijs de liefhebbers nog naar een cd (Challenge Classics CC72180) met vier werken van Willem van Otterloo: de Symphonietta* voor piccolo, 2 fluiten,
2 hobo's, cor anglais, 2 klarinetten, basklarinet en
4 hoorns (1943), de Suite voor strijkorkest (1938?), de Intrada voor koperblazers en slagwerk (1958) en de Serenade voor 12 koperblazers, harp, piano, celesta en slagwerk (1944), met als toefje op de slagroom de orkestversie die Van Otterloo in 1952 maakte van Schuberts Fantasie in f, D 940.
De uitvoeringen door de Radio Kamer Filharmonie onder leiding van Micha Hamel en Thierry Fischer (Fantasie) zijn en klinken uitstekend.
Collega Siebe Riedstra tekende voor de productie en
Freek Sluijs voor de remastering van de in 1999 en
2000 gemaakte opnamen.
- Aart van der Wal
* Misschien wordt ooit nog eens de in de archieven sluimerende opname uit 1972 van de Symphonietta met het Concertgebouworkest onder leiding van de componist zelf opnieuw uitgebracht?
(klik hier voor de volledige werkenlijst)