Willem van Otterloo, the original recordings 1951-1966
© Otto Ketting, april 2011
|
Lezing (oorspronkelijk met muziekfragmenten) naar aanleiding van de presentatie van de 7-cd box Willem van Otterloo, the original recordings 1951-1966 - Challenge Classics CC72383 (klik hier voor de recensie), op 6 april 2011 in de aula van het Nederlands Muziek Instituut in Den Haag. Geachte aanwezigen, beste muziekvrienden, Een kort citaat als begin: “alles wat naar traditie ruikt, dat gaat in ons land direct de prullenmand in. Vervolgens vinden we opnieuw het wiel uit en gaan over tot de waan van de dag.” Dat geldt in verhevigde mate voor het kunstleven en vooral de muziek van Nederlandse componisten maar ook voor Nederlandse dirigenten. Philips was toen Phonogram en behoort nu tot het Universal-concern. Dat lijkt dus dichtbij, maar vergeet dat maar. Zes jaar terug lag het Universal-archief (Philips, Decca, Deutsche Grammophon en nog het een en ander) in Hannover: in totaal zo’n 350.000 banden. Vorig jaar werd alles 140 km verder verplaatst, naar Gütersloh, inclusief alle oude opname- en afspeelapparatuur. Er zat niets anders op, we gingen opnieuw een dag of vijf naar Duitsland. In de geluidsarchieven bevinden zich van Van Otterloo zo’n 125 stukken met het Residentie Orkest, tien met het l’Orchestre des Concerts Lamoureux, twee met de Berliner Philharmoniker, twintig met de Wiener Symphoniker, twee met het Radio Filharmonisch Orkest en twee met het toen nog niet Koninklijke Concertgebouworkest, de laatste met vastlegging van twee werken van César Franck en daarmee tevens de enige LP die Van Otterloo – in 1964 – met dit ensemble maakte. Dat is des te merkwaardiger als we bedenken dat hij met het Concertgebouworkest door de jaren heen niet minder dan 130 concerten heeft gegeven. Nu enige meevallers: Brahms’ Akademische Festouvertüre wilden we zes jaar geleden al uitbrengen, maar de band bleek onvindbaar; als klap op de vuurpijl vermeldde het opnameformulier: ‘vernietigd’. Maar onlangs werd die opname tóch teruggevonden en maakt nu deel uit van de tweede doos. Nog een meevaller: zes jaar geleden is ijverig gezocht naar een stuk waarvan ik wist dat het ooit was opgenomen; maar het bleef onvindbaar. Tot er tijdens het afspelen van een band met daarop een drietal uitgezochte symfonische marsen van Meyerbeer, Berlioz en Beethoven daar ineens ook dat onvindbaar geachte stuk klonk, een opname die ik me kon herinneren omdat het in 1960 de laatste was waarop ik tweede trompet speelde. Achter deze mars uit Prokofjevs De liefde van de drie sinaasappelen zit nog een verhaal. Oorspronkelijk waren de opnamesessies in de zomer van 1960 gereserveerd voor de pianist Eduardo del Pueyo, met concerten van Liszt en Tsjaikovski, maar de samenwerking met het orkest verliep al op die eerste middag zo slecht dat het hele project werd afgeblazen. De resterende sessies werden toen maar besteed aan Schuberts Vijfde symfonie en fragmenten uit diens Rosamunde. Dat verliep zo vlot dat op de laatste sessie in allerijl een veel grotere orkestbezetting werd opgetrommeld om alsnog vier marsen op te nemen. Ze zijn in de nieuwe box te vinden op cd 7 (oorspronkelijk werden ze op een mono 45-toerenplaatje uitgebracht). De tijdsduur vergelijken is altijd interessant. Zo duurt Van Otterloo’s uitvoering van Francks Psyché ongeveer 42 minuten – op een tamelijk recente Chandos-cd onder leiding van Tadaaka Otaka 50 minuten, dus 8 minuten langer. Francks Les Éolides met het Concertgebouworkest onder Van Otterloo duurt 8,5 minuten; hetzelfde stuk, in dezelfde zaal, met hetzelfde orkest maar nu onder Pierre Monteux duurt 4 minuten langer. Na de Weense opname van de Pastorale werd Beethovens Derde pianoconcert, met Cor de Groot als solist, vastgelegd. Niet alleen in dit werk maar ook de beide eerste pianoconcerten van Rachmaninov toont De Groot zich een ware grootmeester (box 2). Ik noem enige willekeurige persoonlijke favorieten: de al eerder genoemde Akademische Festouvertüre met het Residentie Orkest uit 1953. Opvallend is de kalme en zonnige sfeer die dit stuk van veel bombast en geschetter lijkt te bevrijden. Van Otterloo dirigeert de ouverture alsof het een deel van een Brahms-symfonie is. De Zevende symfonie van Anton Bruckner met de Wiener Symphoniker uit 1954: een bijna rauwe, onafwendbaar logische interpretatie met het indrukwekkende Adagio dat bij Van Otterloo bij uitzondering 25 minuten duurt. Vergelijk hetzelfde deel met het Residentie Orkest onder Carl Schuricht tien jaar later, in 1964, een opname die werd bekroond met de Grand Prix de Disque de l’Académie Charles Gros. Schuricht doet er bijna zeven minuten korter over, met als resultaat een romantisch Andante.
|