Opera en operette

Verdi en Puccini in Rome

 

© Paul Korenhof, december 2019

 

De raadsels rond het vertrek van Daniele Gatti uit Amsterdam zullen nooit allemaal verdwijnen, terwijl over zijn artistieke inbreng de meningen verdeeld zullen blijven. Dat hij mij in het romantische Duitse repertoire nooit echt heeft kunnen overtuigen, zeker niet in de opera's van Wagner, neemt echter niet weg dat ik van meet af aan grote bewondering heb gehad voor zijn omgang met het Italiaanse operarepertoire. De aankondiging dat hij in zijn nieuwe artistiek tehuis, de Opera van Rome, een absoluut complete uitvoering zou dirigeren van Verdi's Les Vêpres siciliennes was daarom de aanleiding om weer eens naar de Eeuwige Stad af te reizen - en dat bleek geen verkeerde beslissing!

Voor het grootste genot van een operabezoek in Rome zorgt nog altijd het Teatro Costanzi zelf. De zichtlijnen in dit uit 1880 daterende logetheater zijn zeker niet altijd optimaal, maar voor het traditionele operarepertoire blijft het akoestisch het beste theater dat ik ken. De volle, warme en overal (zelfs tot achterin veel van de loges) heldere orkestklank blijft een verrukking en al sinds mijn eerste kennismaking, nu een bijna halve eeuw geleden, prefereer ik het orkest boven dat van de Scala. Ook daarvoor trouwens al. Diverse plaatopnamen met dit ensemble uit de jaren vijftig en zestig behoren nog altijd tot mijn favorieten met als absolute hoogtepunten een Otello onder Tullio Serafin (RCA) en een Madama Butterfly onder Sir John Barbirolli.

Een bezoek aan de Romeinse Opera is orkestraal een warm bad, waarbij zelfs de kwaliteit van zangers en productie op de tweede plaats komt, hoewel ook de stemmen heel fraai doorkomen. Na de uitzending van Les Vêpres siciliennes op Radio 4 moet ik echter constateren dat de live-ervaring wederom niet te vergelijken was met de dunnere, gecomprimeerde klank waarmee de muziek in Hilversum de ether in werd gestuurd. Dat euvel gold echter niet alleen deze uitvoering. Ook veel opnamen uit het Concertgebouw verliezen via Radio 4 een deel van hun glans en voorstellingen van DNO zijn klanktechnisch soms een aanfluiting - en dat ligt beslist niet aan de opname!

Dat ik mij in Rome twee avonden lang met volle teugen heb gelaafd aan Verdi's muziek, was zeker ook te danken aan Daniele Gatti. Met rustige tempi die hem in staat stelden tot uiterst effectieve climaxen wist hij bij een speeltijd van bijna 200 minuten alle details van de enorme partituur hoorbaar te maken. Niet alleen de rijke en verzorgde orkestklank was daarbij een waar genoegen, maar ook de manier waarop koor en solisten in dat muzikale geheel werden ingebed. Zelden heb ik een dirigent met zoveel aandacht voor de zangers zien dirigeren, vaak met zijn mond meezingend, en nadat ik bij de première op 10 december mijn ogen overwegend op het toneel gericht had, heb ik mij bij de tweede voorstelling (13 december) vanuit een zijloge vooral op Gatti en het orkest geconcentreerd. Een bijzondere ervaring!

Wel moet ik erbij vermelden dat het toneelgebeuren niet echt opwindend was. In grauwe decors van Richard Peduzzi had Valentina Carrasco een enscenering ontwikkeld waarin nauwelijks sprake was van een uitgewerkte personenregie met koorscènes die soms zelfs ridicuul waren door hun gebrek aan logica. De verplaatsing van het verhaal naar de vorige eeuw kreeg geen enkel politiek reliëf en van spanning was weinig te merken. Wel was er veel aandacht besteed aan de dansscènes, maar naarmate een regie meer geactualiseerd is, lijkt het lastiger die geloofwaardig in te vullen. Verdi's 'vier jaargetijden', een ballet van bijna een half uur, werd hier de confrontatie van de Fransen en de drie mannelijke hoofdpersonen met het vrouwelijke element, maar soms dermate stuntelig uitgewerkt dat een deel van het publiek al halverwege in boe-geroep uitbarstte.

De solisten stonden niet helemaal op het niveau dat men van een gerenommeerd operahuis mag verwachten en zouden wellicht beter tot hun recht komen bij een uitvoering in de Italiaanse vertaling. Zingen in hun eigen taal - en die van het publiek, wat Verdi ook gewild heeft - had wellicht het dramatische niveau verhoogd. Nu werden we geconfronteerd met een uitvoering waarin weliswaar de 'authentieke' Franse taal werd gebruikt, zij het niet altijd in perfecte uitspraak, maar waarin de zangstijl en daarmee ook de klank meer Italiaans getint bleef.

Les Vêpres siciliennes: John Osborn (Henri), Roberto Frontali (Montfort), Roberta Mantegna (Hélène)
© Yasuko Kageyama | Opera di Roma

Centraal in de uitvoering stond de bariton Roberto Frontali als mooi verdiaanse Montfort, vocaal sterk geprofileerd ondanks de schematische regie. De rebellenleider Procida kwam minder duidelijk uit de verf, maar dat lag niet helemaal aan de toch wel sterke vertolking door Michele Pertusi (hoewel ik soms wel iets meer diepe bas-klanken had willen horen). Een feit is echter dat de Siciliaanse rebellenleider vooral uit het libretto naar voren komt als een tweedimensionale fanatiekeling die niet echt op onze sympathie kan rekenen.

De onmiskenbare favoriet van het publiek was de Amerikaanse tenor John Osborn, de enige niet-Italiaan in het gezelschap. Afgezien van een paar vreemde momenten in zijn uitspraak van het Frans ('mourrai' betekent echt iets anders dan mourrais'!) zette hij een over de gehele linie sterke Henri neer met hooguit enkele benauwde momenten in de hogere regionen. Wel vond ik zijn zang soms te 'instrumentaal', teveel een weergave van de noten met minder aandacht voor tekst en frasering, waardoor zijn zang weinig individueel en zijn stem wat monochroom werd.

Hélène, een rol die vraagt om persoonlijkheid en vocaal vuurwerk, was toevertrouwd aan de nog jonge Roberta Mantegna, een van de opkomende sopranen van Italië die ik onlangs reeds signaleerde in een opname van Le Trouvère uit Parma (klik hier). Zij beschikt over een niet al te grote, helder getimbreerde stem en haar zang is meer lyrisch dan dramatisch. Daarbij ontbreekt het haar vooralsnog aan toneelpersoonlijkheid, terwijl de regie haar op dit punt zeker niet te hulp kwam. Dat alles leverde mooie momenten op in het tweede en vierde bedrijf, maar vooral van een openingssolo die de vlam in de pan doet slaan en van de befaamde sicilienne in het laatste bedrijf verwacht ik meer vuurwerk

Tosca: Palazzo Farnese © Yasuko Kageyama | Opera di Roma

Authentieke Tosca
In dubbel opzicht authentiek was de productie van Tosca uit 2015 die op 12 december in reprise ging. In hetzelfde theater waar op 14 januari 1900 de wereldpremière had plaatsgevonden, werd Puccini's opera nu opgevoerd in een minutieuze, met zorg omgeven reconstructie van de oorspronkelijke decors en kostuums. Die toneelbeelden waren bovendien door Alessandro Talevi ingevuld met een personenregie die wel heel naturalistisch was, maar toch dusdanig gestileerd dat het spel niet overdreven of melodramatisch overkwam.

Het resultaat was meer dan alleen maar museaal muziektheater en zeker niet achterhaald. Het tegendeel was eerder het geval. Na enkele decennia 'conceptueel theater' met een overdaad aan gepsychologiseer, nieuwe duidingen en met de haren erbij gesleepte associaties is het weer verfrissend als een opera ten tonele wordt gevoerd op basis van een dramaturgie die volledig uit tekst en muziek voortkomt.

Ook muzikaal was deze uitvoering de reis ten volle waard. Aan de basis stond weer dat prachtige Romeinse orkest dat onder leiding van Pier Giorgio Morandi Puccini's partituur liet opbloeien met zinderende tutti en momenten van bezield uitgesponnen lyriek. Het werd opnieuw een orkestraal feest, van de overweldigende openingsmaten tot het subtiele spel met de klokken van Rome in het voorspel III, uitmondend in een ontroerend mooie klarinetsolo ter inleiding van Cavaradossi's 'E lucevan le stelle'. En de herhaling van Cavaradossi's thema in de slotmaten van de opera mag dan dramaturgische onzin zijn, effectrijker dan bij deze voorstelling kan ik ze mij uit het theater niet herinneren.

Tosca - Slotscène - © Yasuko Kageyama | Opera di Roma

In de titelrol hoorde ik de Oekraïense Liudmyla Monastyrska, een zangeres met een egaal getimbreerde, krachtige stem, slank en sterk tegelijk, en een solide techniek. Vocaal is zij een uitmuntende Tosca (en overtuigender dan de poezelige, weinig genuanceerde Anna Netrebko in Milaan), maar zij bleek minder overtuigend in haar tekstbehandeling en haar schematische, soms clichématige acteren. Haar Mario was de mij nog onbekende Giorgio Berrugi, een gezonde en stijlbewuste tenor met een expressieve italianità en Scarpia was de bariton Claudio Sgura, lichter van timbre dan Luca Salsi in Milaan, maar wel meer de van ironie, wreedheid en sadisme vervulde edelman. Een uitmuntend karakterrolletje kwam bovendien van de bariton Domenico Colaianni als de koster.

Waar ik gevreesd had voor een avondje interessant maar ouderwets muziektheater, bleek deze meervouidg 'Romeinse' Tosca een boeiende en zelfs frisse voorstelling, bepaald niet alleen interessant voor studenten theatergeschiedenis. De leeftijd van de ontwerpen was daarbij meer af te zien aan de 'historische' stijl en de ingenieuze dieptewerking die ooit kon worden bereikt met beschilderd doek dan aan de decors zelf. Extra lof verdient de zorgvuldig aangepaste belichting die de toneelbeelden mogelijk nog effectiever en sfeerrijker maakte dan zij ruim een eeuw geleden geweest moeten zijn. Was Scarpia's geheel op doek geschilderde salon in het Palazzo Farnese al een visueel juweeltje, dat gold nog meer in het laatste bedrijf voor het achterdoek waarop Rome en de Sint Pieter langzaam uit de ochtendnevel tevoorschijn kwamen. Rome blijft een grandioze stad, ook op het toneel!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links