Het derde Opera Forward Festival, troetelkind van de vertrekkende Pierre Audi, biedt vanaf 13 maart twee weken lang een belangwekkende mix biedt van 'oud en nieuw' in combinatie met de mogelijkheid om jong talent te ontdekken. Opera's van Stefano Landi en Leonard Bernstein staan daarbij naast een uiteenlopende reeks andere muziektheatrale manifestaties waaronder muziektheater van James MacMillan en Karl-Heinz Stockhausen, maar ook kleinschalige producties van jonge theatermakers. Zie voor meer informatie: http://operaforwardfestival.nl
Behalve aan die producties besteedt de in december uitgebrachte - en dit jaar gelukkig ook goed leesbare - brochure aandacht aan een 'OFF Day' onder het motto 'New Vocals', want (aldus de toelichting): "De stem staat centraal binnen de opera." Alleen is dan toch wel een beetje vreemd dat het hele veertig pagina's omvattende boekwerkje over grote en kleinere operaproducties wel veel aandacht besteedt aan de regisseurs en wie verder bij het visuele deel van de voorstellingen betrokken is, maar dat geen zanger bij naam genoemd wordt. Na een kwart eeuw Pierre Audi telt de zanger blijkbaar niet meer mee.
Scenische invulling
De mentaliteit waarmee bij DNO het accent wordt gelegd op een eigentijdse scenische invulling, is natuurlijk niet exclusief voor Amsterdam. Ook elders wordt opera steeds meer een kunstvorm om vooral naar te kijken. Muziek en zang moeten nog wel aangenaam zijn om naar te luisteren en ook een zeker kwalitatief niveau hebben, maar wat en hoe er gezongen wordt, is minder belangrijk. *)
In feite is die houding een klap in het gezicht van serieuze componisten die zich bij het schrijven van iedere maat door de tekst hebben laten inspireren. Ik kan mij niet voorstellen dat één van hen een tekst op muziek heeft gezet zonder de bedoeling dat die ook verstaan zou worden. Evenals bij het lied is in de opera iedere noot van een goede partituur de muzikale expressie van die gezongen tekst en vaak nog een hele wereld daarachter. Daaraan voorbijgaan is niets meer of minder dan voorbijgaan aan de essentie van vocale muziek.
Als gevolg van die ontwikkeling wordt de muziek steeds meer gedegradeerd tot begeleiding van wat op het toneel te zien is. De operapartituur wordt achtergrondmuziek, muzikaal behang, en men behoeft alleen maar te zien hoe weinig ruimte muziekcritici in hun recensies nog inruimen voor die muziek om te zien dat het hier inderdaad een zorgwekkende ontwikkeling betreft. Dat een nieuw, sterk visueel ingesteld publiek daarin meegaat, kan ik tot op zekere hoogte nog begrijpen, maar muziekcritici zouden beter moeten weten!
Actie en reactie
Natuurlijk moet het heel wel mogelijk zijn dat deze fase weer gevolgd wordt door een periode waarin muziek en zang de plaats heroveren die hen toekomt. Ook de geschiedenis van het theater wordt ten dele bepaald door actie en reactie, en waarschijnlijk is wat we nu zienm alleen maar een extreme reactie op de eerste helft van de vorige eeuw, toen de traditionele opera volledig om de zang leek te draaien. Mede door de opkomst van de 78t-plaat waren grote groepen 'operaliefhebbers' toen in feite vooral 'arialiefhebbers' geworden en de uitvoering van menige 'nummeropera' was niet meer dan een schematische weergave van het verhaaltje met nadruk op de toen populaire fragmenten.
Als reactie daarop maakten serieuze operacritici zich vooral in de eerste decennia na de oorlog sterk voor de eenheid van tekst, muziek en toneel. Met regisseurs als Walter Felsenstein, Wieland Wagner, Luchino Visconti, August Everding als boegbeelden werd gestreefd naar voorstellingen die het 'plaatjesboek' vervingen door doorwrochte interpretaties waarbij ieder detail van de enscenering in relatie stond tot de partituur, niet alleen tot de muziek maar ook (en wellicht meer nog) tot de tekst waarop die gebaseerd was. Het leidde tot een sterk op de partituur gericht muziektheater waarvan DNO ten tijde van Hans de Roo met ensceneringen van bijvoorbeeld Götz Friedrich en Harry Kupfer enkele onvergetelijke producties afleverde. Het was echter ook de tijd 'na Callas' waarin de aandacht voor het belcanto en de operazang in het algemeen een wezenlijk onderdeel vormde van die aandacht voor het muziekdrama.
Jong en slank
Tegenwoordig leven wij echter in een tijd waarin voor velen het uiterlijk van zangers belangrijker is dan hun vocale kwaliteiten. Natuurlijk moeten zangers nog steeds (hoe lang nog?) voldoen aan de primaire technische en muzikale eisen van een rol, maar ook moeten zij zo jong en slank overkomen als maar mogelijk is. Van minder belang is nu echter wat vroeger juist een eerste vereiste was: of zij beschikken over het de stem. het stijlgevoel en het interpretatieve niveau om recht te doen aan de tekst en de betekenis daarvan. Ontluisterend was onlangs een aflevering van Jinek waarin de Nederlandse sopraan Wiebke Goetjes er rond voor uit kwam dat zij regelmatig gediscrimineerd werd, louter op grond van het feit dat zij in de ogen van regisseurs een 'te grote maat' had.
Ter verdediging van Audi moet gezegd worden dat in zijn eigen regies de tekst wel nog een belangrijk uitgangspunt is, zij het meer voor de scenische vormgeving en de fysieke expressie dan voor de vocale overtuigingskracht van zang, dictie en frasering. Zeker die laatste twee elementen zouden trouwens de zorg moeten zijn van de dirigenten, maar waar vinden we nog echt goede operadirigenten die het werken met de zangers met de paplepel ingegoten hebben gekregen? Zelfs als hun zorg uitgaat naar de vocale expressie, missen zij veelal de achtergrond om de solisten meer te leiden dan te begeleiden.
Vocale achteruitgang
De gevolgen van dat alles zijn duidelijk. Wie een uitvoering volgt met de partituur in de hand, constateert dat zangers steeds minder in staat zijn de aanwijzingen van de componist naar de letter uit te voeren. Ernstiger is dat de kwaliteit van de zang aantoonbaar achteruit gaat. Aan het verschil met zangers uit het 78toeren-tijdperk ga ik voorbij, zeker nu steeds minder mensen in staat zijn die 'primitieve' opnamen op de juiste wijze te beoordelen, maar de klank van opnamen uit de jaren zestig (toen er zelfs aanmerkelijk beter werd opgenomen dan nu vaak het geval is) vormt geen enkele belemmering. Wie het vocale niveau van een gemiddelde opera-opname uit die jaren vergelijkt met dat van uitvoeringen in onze tijd, waant zich in een andere wereld. Menige minder bekende zanger(es) van toen zou nu moeiteloos tot het topsegment behoren, terwijl menige solist(e) die nu op de grote podia triomfen viert, een halve eeuw geleden tot de middelmaat zou behoren en vooral in de kleinere theaters aan bod zou komen.
Muzikaal stripverhaal
De moderne zangers zien er over het algemeen appetijtelijk uit, in ieder geval van een afstand, en ook hebben zij geleerd te acteren, of beter: de aanwijzingen van de regisseur zo goed mogelijk op te volgen. Het naleven van de aanwijzingen van de componist gaat hen regelmatig minder goed af en niet zelden laat de kwaliteit van de zang zelf nog meer te wensen over.
Ook aan het feit dat vroeger bij de meeste zangers vrijwel ieder woord ook verstaanbaar was, ga ik dit keer maar voorbij. Belangrijker is dat we af moeten van een mentaliteit waarin muziek steeds meer een bijzaak wordt in een operatheater waarin het publiek vooral komt om te zien wat de regisseurs bedacht hebben aan spectaculaire beeldverhalen. Opera is muziekdrama, geen stripverhaal met muzikale begeleiding, en het wordt hoog tijd dat er gestreefd gaat worden naar een nieuw artistiek evenwicht waarin de muziek in het muziektheater weer de plaats gaat innemen die haar toekomt.
Lafhartig
Een groot probleem is niet alleen het groeiende gebrek aan echte operadirigenten, maar ook de houding van veel zangers. Terwijl hun vak en hun artistieke positie steeds meer om zeep wordt geholpen, blijven de meesten van hen lafhartig zwijgen uit angst dat zij niet meer gevraagd worden als zij hun mond open doen. Dat geldt niet alleen voor 'kleinere' zangers (van hen kan ik het mij nog voorstellen), maar zelfs voor veelgevraagde solisten - en ik kan namen noemen van diverse bekende zangers en zangeressen die mij dit onder vier ogen ronduit hebben bevestigd.
Protesteren en staken zijn bij operazangers nog steeds 'not done' - of beter: geld verdienen in het hier en nu is belangrijker dan opkomen voor de eigen positie en een versterking van die positie in de toekomst. De moed van Cora Canne Meijer die het in de jaren zestig (overigens om heel andere redenen) tegen de Amsterdamse operadirectie durfde opnemen, ontbreekt bij veel van de kennelijk opportunistisch ingestelde solisten van dit moment.
Met dit alles zijn we helaas terechtgekomen in een uitzichtloze vicieuze cirkel die - aantoonbaar! - leidt tot een neergang van de operazang. Die achteruitgang betreft niet alleen het technische maar ook het interpretatieve aspect. We kunnen van zangers niet verwachten dat zij diep in hun rol doordringen als de tekst alleen nog als kapstok voor de muziek wordt behandeld, en als zij regelmatig in een door de regisseur bedacht drama een rol moeten spelen die totaal niet overeenkomt met de tekst en de muziek die zij op hetzelfde moment moeten zingen.
'Nieuw publiek'
Zoals het er nu uit ziet, hoeven wij onze hoop niet te stellen op de naarstig rondreizende dirigenten die tussen hun goedbetaalde concerten door ook af en toe een paar weken 'een opera doen', maar een 'Zangers aller landen, verenigt u' zit er ook niet in. Alleen het publiek lijkt nog in staat de vicieuze cirkel te doorbreken, maar dat moet dan wel een publiek zijn van echte liefhebbers, mensen voor wie de muziek en de zang op de eerste plaats staan, en die daar ook met enige ervaring over kunnen meepraten. Van een 'nieuw publiek' waarvoor de opera alleen maar een modeverschijnsel is dat probleemloos voor een andere tijdspassering kan worden ingeruild, hoeven we weinig heil te verwachten. Mijn enige hoop is op dit moment gevestigd op de komst van Sophie de Lint, die als nieuwe artistiek directeur van DNO iets kan meebrengen van de mentaliteit die de Opera Zürich de afgelopen decennia gekenmerkt heeft (klik hier).
*) Dat niet alleen in de opera de enscenering tegenwoordig beduidend meer aandacht krijgt dan de tekst, bewijzen keer op keer voorstellingen van Nederlandse toneelgezelschappen, zoals onlangs de productie die Ivo van Hove bij Toneelgroep Amsterdam afleverde onder de titel De dingen die voorbijgaan. De suggestie als zou dit een stuk zijn 'van Louis Couperus', bleek meer een 'marketing truc' dan realiteit. Feitelijk bleef deze bewerking trouw aan het origineel, maar zowel de expliciete teksten in de zeer 'on-Haagse' bewerking van Koen Tachelet als de nadrukkelijke, directe wijze waarop die met zendmicrofoons de zaal in werden geslingerd, hadden meer weg van een knullige adaptatie van een roman van Strindberg dan van het verhullende taalspel van Couperus waarin veel juist niet gezegd of hooguit gefluisterd wordt.
|