Opera en operette De linkerhand van Kim
© Paul Korenhof, februari 2023
|
||||||
Verdi: Messa da Requiem Federica Lombardi (sopraan), Yulia Matochkina (mezzosopraan), Freddie De Tommaso (tenor), Alexander Vinogradov (bas) Alleen al het Agnus Dei is de gang naar het Muziektheater waard. Het samengaan van sopraan en mezzosopraan, het filigranen samenspel met de fluiten en klarinetten van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, delicaat ondersteund door met name altviolen en celli, en daarbij een etherische koorklank vanaf de zijkanten van het toneel - het is of we in een andere wereld zijn terechtgekomen na het brute geweld van Viotti's en Kosky's 'eigentijdse visualisering' Turandot (Puccini's Turandot kan ik het niet noemen; dat zou een belediging zijn voor de componist). En het lijkt ook of choreograaf Christian Spuck zeven jaar geleden in Zürich al aanvoelde dat hier het aandeel van het ballet tot een minimum beperkt moest worden.
Maar voor de 'finishing touch' zorgde de Zuid-Koreaanse Eun Sun Kim, na Andrea Battistelli het tweede grote dirigeertalent dat Sophie de Lint naar het Waterlooplein haalde. Wars van iedere dirigentenijdelheid maakte zij zich geheel ondergeschikt aan een uitvoering waarbij de muziek in sfeer en zeggingskracht moest aansluiten bij wat op het toneel gebeurde. Uiteindelijk mocht de muziek ook geen eigen leven gaan leiden omdat koor en solisten in de choreografie van Spuck geïntegreerd waren. In de concertzaal kan ik mij Verdi's Messa da Requiem extraverter voorstellen, met grotere emoties en sterkere dynamische contrasten. De integere, overwegend abstracte choreografie van Spuck waarvan ik eerder de dvd-opname besprak (klik hier), richt zich echter niet op de soms heftige emoties die in de muziek worden uitgedrukt, maar wil een visualisering zijn van de intiemere sfeer waarin de individuele toeschouwer die muziek ondergaat. Bovendien zorgt de plaatsing van koor en solisten op het toneel, soms verspreid tot in de verste uithoeken, voor een ruimtelijker weergave dan in de concertzaal, waar alle uitvoerenden (behalve soms een paar trompetten in het Dies irae) zich dicht op elkaar op hetzelfde podium bevinden. Van een dirigent vraagt zo'n situatie grotere aandacht voor de homogeniteit van de klank en de synchronisatie van orkest en vocalisten. Dat het laatste niet altijd exact is, zeker daar waar het over het toneel verspreide koor pp moet samengaan met (slechts een deel van) het eveneens pp spelende orkest, is inherent aan de weidse ruimte van het Muziektheater. In de eerste maten van het Lacrymosa had bij de première zelfs de formidabele Yulia Matochkina er even last van - het zij zo. Wie over zoiets gaat zeuren bij een zangeres die zo'n verzengend Liber scriptus neerzet, die zo prachtig samengaat met de sopraan in Recordare en Agnus Dei, en die de spil vormt van de terzetten Quid sum miser en Lux aeterna, kan beter thuis blijven!
Constant blijkt echter dat het episch centrum van de uitvoering zich in de orkestbak bevond en daar in feite niet groter is dan anderhalve vierkante decimeter. Dat Kim een uitstekende dirigente is die Verdi's meesterwerk haarfijn aanvoelt, en die een idiomatische verklanking kan laten opgaan in Spuck's theatrale vormgeving, zal overal in het theater wel duidelijk zijn. Wie zicht heeft op de orkestbak, ziet echter nog iets anders: een dirigente die met haar gezicht, haar rechterhand en haar hele fysiek een groot orkest, een dubbel bezet koor en vier solisten dirigeert, en die ondertussen anderhalf uur lang met haar linkerhand behalve lastige inzetten ook kleuren, dynamiek, warmte en intensiteit oproept, regelt, afzwakt of versterkt. Mijn excuses aan het ballet, maar een groot deel van de uitvoering kon ik mijn ogen niet losmaken van wat op het dirigentenpodium gebeurde. En het leerde mij meer over de partituur dan wanneer ik die thuis meelees bij het beluisteren van een opname. Wie dat alles kennelijk niet in de gaten had, was de tenor Freddie De Tommaso, een zanger met heel fraai stemmateriaal, daarover bestaat geen twijfel, maar met een stijl die neigt naar het larmoyante, en met een techniek waarin iedere controle over het zangvolume lijkt te ontbreken. Dat bleek al bij zijn openingsmaten, het beheerste zijn Ingemisco (waarin hij ook nog eens een toon moest optrekken), en het verstoorde meer dan eens de balans in de ensembles. Onvermijdelijk beantwoordde ook zijn Hostias tibi niet echt aan het door Verdi gevraagde 'dolcissimo', laat staan dat hij daarvoor een mezza voce kon inzetten. Hopelijk heeft DNO meer geluk met de tenor Saimir Pirgu in de tweede bezetting.
Met veel meer genoegen beluisterde ik Federica Lombardi. Zij mist misschien het borstregister van de echte Verdi-sopraan, maar dat is hier ook niet nodig. Ik heb de heldere lyriek van zangeressen als Ilva Ligabue, Ileana Cotrubas en de nog lyrischer Mirella Freni zelfs altijd geprefereerd boven een meer 'dramatische' benadering. Fraai was bovendien de manier waarop Lombardi zich tot het slotdeel bijna bescheiden in het ensemble voegde om bij Libera me haar timbre open te gooien en de finale een stralende, heel individueel gekleurde 'italianità' te geven. Ondanks een soms wat nasale klank die vooral tegen het einde van het Lux aeterna op de voorgrond trad, voegde ook de bas zich naadloos in het geheel terwijl solomomenten als het Mors stupebit voor deze ingetogen uitvoering toch de juiste allure hadden. Want al met al was het inderdaad een opmerkelijk ingetogen uitvoering, die op dat punt muzikaal aansloot bij het uitstekend uitgevoerde en zeker ook overtuigende ballet van Spuck. Dat Verdi's muziek desondanks de hoofdrol speelde, met duidelijk uitersten als de helledreiging van het Dies irae en de hemelse vervoering van het Agnus Dei, danken we in niet geringe mate aan Eun Sun Kim! index |
||||||