Muziektheater Biennale di Venezia 2022 (3)'Instrumentaal theater'
|
||||||||||
Venetië is eigenlijk maar klein. Wie de weg kent, loopt in minder dan vier kilometer van het station (Ferrovia) naar de Giardini. De afstand van de noordpunt van Canaletto tot de zuidpunt van Dorsoduro is hemelsbreed zelfs niet meer dan drie kilometer en het bebouwde centrum is daarmee net iets groter dan de binnenstad van Leiden. Datzelfde Venetië beschikte aan het einde van de 17de eeuw echter wel over meer dan zestig druk bezochte operatheaters die getuigden van een bruisend cultureel leven in de rijkste handelsstad van Italië.
Typerend voor de 'democratische' sfeer in de Venetiaanse republiek was ook het feit dat het in 1637 geopende Teatro San Cassiano het eerste operatheater was dat dreef op de belangstelling van een betalend publiek. Het betekende niet alleen dat iedere Venetiaan, ongeacht rang of stand, een toegangskaartje kon kopen, maar ook dat het artistieke beleid primair bepaald werd door de publieke belangstelling en niet door de culturele of politieke drijfveren van een adellijke mecenas. Het publiek behagen werd het eerste doel en een componist die dat deed, kon zeker zijn van zijn bron van succes - en dus van inkomsten! Het spreekt voor zich dat andere theaters het voorbeeld van het San Cassiano volgden, en dat componisten als Monteverdi en Cavalli zich daar wel bij voelden. Het had echter ook gevolgen voor het karakter van de voostellingen. Publiek zich in het theater (ook) amuseren en meer dan in de theaters van de adel in Florence of Mantua en die van de kardinalen in Rome zou humor, zelfs op het scabreuze af, in de Venetiaanse opera een belangrijk element gaan vormen. (Geen wonder dat de vorstelijke en pauselijke gebieden aan het einde van de 17de eeuw de reactionaire, gezagsgetrouwe, van deugd en braafheid doortrokken opera seria omarmden - en daarmee in feite de ontwikkeling van het muziektheater een ruk achteruit gaven!) 'Allegria'
Opvallend was ook de samenstelling van het publiek met een evenwichtige mix van jong, middelbaar en ouder, met een zelfs opmerkelijk hoog percentage in de leeftijd van studenten en mogelijk zelfs middelbare scholieren. Na de première van The Book of Water van Michel van der Aa bespeurde ik zelfs een complete schoolklas op de balkons. Die zal daar wel in schoolverband heen zijn gegaan, maar tijdens de voorstelling heb ik uit die richting geen geluidje gehoord, terwijl het toch bepaald geen amusante, 'kindvriendelijke' opera was! (Maar daarover later meer.) Tevens vertelde Ronchetti dat zij bewust streefde naar een band met het Venetiaanse verleden. In de editie van 2024 zal die heel nadrukkelijk aanwezig zijn in een programmering waarin het werk van Vivaldi het uitgangspunt vormt, maar dit jaar was er in het kader van experimenteel muziektheater al aandacht voor Monteverdi. Van 1613 tot zijn dood in 1643 was deze maestro di capella was van de San Marco en in die tijd schreef hij ook ijverig voor de Venetiaanse theaters. Helaas zijn maar twee van die werken bewaard gebleven, maar daarvan verdient vooral Il ritorno d'Ulisse in patria om zijn realistische elementen en 'volkse humor' een plaats in de geschiedenis van het 17de-eeuwse 'experimenteel muziektheater'. Ritorno Even interessant maar minder geslaagd was The Return van Simon Steen Andersen, waarin de Deense componist zijn reflectie op Monteverdi's Ritorno combineerde met een zoektocht naar de 'roots' van deze opera. Een sterk verkorte adaptatie waarbij delen van de opera in een nieuw jasje werden gestoken, overtuigde echter minder dan wat bij vlagen in de uitvoering door het Venethos Ensemble met enkele enthousiaste solisten aan 'authentieke' muziek te horen was. Het was het bekende verschijnsel: een bewerking van goede muziek moet het vrijwel altijd afleggen tegen het origineel. Een extraatje bij dat alles waren filmbeelden van een zoektocht naar de ligging van het Teatro Santi Giovanni e Paolo waar in 1640 de première van de Ritorno plaats vond. Zoals de meeste van de ruim zestig Venetiaanse operatheaters had ook dit waarschijnlijk in de 18de eeuw plaats moeten maken voor andere gebouwen, maar uiteindelijk bleek dat het ergens in de buurt van Fondamente Nova (de noordpunt van Venetië) gestaan moet hebben. Die historische speurtocht was op zich zeker interessant, maar werd behoorlijk lang uitgemeten waardoor het muzikale deel van de voorstelling te sterk verbrokkeld overkwam.
Instrumentaal theater
Drie werkjes van Georges Apergis (*1945) betreken een breder palet. Zijn Graffitis voor een slagwerker die behalve zijn instrumenten ook zijn stem moest gebruiken, werd gevolgd door Six Tourbillons voor vrouwenstem, Tryptique - Fidélité (part iii) voor harp (en stem natuurlijk) en 7 Crimes de l'Amour voor zangeres, klarinet en slagwerk. Het bleken vier bijzonder afwisselende werkjes van ongeveer een kwartier voor uitvoerenden die een uitmuntende techniek combineren met een groot gevoel voor theater. Dat bezaten de vier jonge executanten van het Biennale College Ensemble stuk voor stuk, maar met de meeste fascinatie heb ik toch geluisterd naar de adembenemende capriolen van de Belgische sopraan Esther-Elisabeth Rispens in de Six Tourbillons. Al eerder gaven werken van onder andere Battistelli mij het gevoel dat direct contact met het publiek bij dit 'muziektheater' noodzakelijk is. Tijdens deze avond op San Giorgio gold dat zeker voor de laatste compositie, het als 'fragmenten van de partituur voor vier uitvoerenden' aangekondigde Hirn & Ei van Carola Bauckholt (*1959). Muzikaal deed het de suggestie van fragmenten alle eer aan, maar juist daardoor was het visuele element van de vier 'acterende' musici onontbeerlijk.
Voor de beleving bleek de niet al te sterke muziek van Bauckholt totaal geen probleem, al was het maar door de ligging van de Fondazione Giorgio Cini. De glazen achterwand van het podium riep een sprookjesachtige sfeer op door de lichten van voorbijvarende schepen en het klotsen van het water tegen het in de lagune uitgebouwde auditorium. Alleen al daardoor een bijna magische avond! ________________ index |
||||||||||