In het onlangs verschenen, rijk geïllustreerde en prachtig uitgevoerde jubileumboek* van Saskia Törnqvist over vijftig jaar Nederlands Blazers Ensemble (NBE) heeft componist David Dramm de overgang van het voormalige NBE (1961-1988) naar het nieuwe NBE bijzonder beeldend beschreven:
Het NBE doet me denken aan de Argo, het mythische schip van Jason en de Argonauten. Dat schip was aanvankelijk heel degelijk en stabiel, maar onderweg ging er van alles mis mee, en moesten de onderdelen een voor een worden vervangen. Aan het einde van de reis was het schip officieel hetzelfde gebleven, maar eigenlijk gold dat alleen nog voor de naam. Ook het NBE is volledig gemuteerd. Het visitekaartje van de oude groep was een stabiele en herkenbare klank. Maar de visie achter die klank is in de loop der jaren volledig geïmplodeerd. De Blazers van nu zijn een soort muzikale nomaden geworden. Op hun programma's staat muziek van alle tijden en culturen en daar passen ze moeiteloos hun opvattingen over klank bij aan.
Het begon met een blaaskwintet
Thom de Klerk (1912-1966), eerste fagottist bij het Concertgebouworkest en docent aan het Amsterdamse conservatorium, had het NBE opgericht. Het begin was nog bescheiden: een blaaskwintet en niet meer dan dat, met Martine Bakker (fluit), Edo de Waart (hobo), George Pieterson (klarinet), Joep Terwey (fagot) en Jaap Verhaar (hoorn). Daarmee konden echter geen grote blazerserenades worden uitgevoerd en die ambitie was er wel, in navolging van het intussen wereldberoemde strijkensemble I Musici dat bij Philips onder contract stond en de ene na de andere langspeelplaat produceerde. Zo ver reikte de ambitie van het NBE (nog) niet, maar wel overheerste de gedachte dat de kern van het ensemble groter moest worden. Dat werd het ook: fluit, hobo, klarinet, fagot en hoorn werden dubbel bezet, maar naar gelang het programma dat vereiste werden de gelederen verder versterkt. Van de zijde van bij de grote Nederlandse orkesten spelende blazers was animo genoeg om 'op afroep' bij het NBE te komen spelen.
Natuurlijk was de personele bezetting niet steevast dezelfde. Zo vertrok De Waart in 1962om zich volledig aan het dirigeren te kunnen wijden. In 1966 keerde hij, kort na het overlijden van De Klerk, evenwel terug naar het ensemble, maar ditmaal als dirigent. Het NBE maakte in die jaren een opmerkelijke bloeiperiode door, vooral dankzij de combinatie van het zeer hoge spelniveau (geen wonder met zoveel van de grote orkesten afkomstige eerste lessenaars) en het grote enthousiasme. Eigentijdse Nederlandse componisten schreven voor het ensemble en met Philips werd een platencontract gesloten dat eind jaren zestig onder meer dé Gran Partita KV 361 opleverde: een fenomenale uitvoering én opname, die wereldwijd zeer hoge ogen gooide (in 2005 werd deze beroemde opname opgevolgd door een nieuwe die niet minder in de prijzen viel, waaronder de Edison Publieksprijs).
|
|
|
Bart Schneemann |
De bakens worden verzet
In 1975 nam De Waart als dirigent afscheid van het ensemble en zocht ook hoboïst Han de Vries het internationaal hogerop. Maar een ensemble kan nu eenmaal niet zonder zakelijke en artistieke leiding, terwijl daarnaast wel het een en ander op vrijwel dagelijkse basis moest worden gecoördineerd. En dus namen Joep Terwey en Werner Herbers de diverse managementtaken voor hun rekening. Intussen speelde het ensemble zonder vaste dirigent, maar daar kwam in 1985 verandering in, toen niemand minder dan de 'barokspecialist' Nikolaus Harnoncourt zich, ondanks zijn vele internationale dirigeerverplichtingen, met het NBE verbond. Zijn verbintenis duurde echter relatief kort: al in 1988 werd het bed fiks opgeschud, deden nieuwe spelers hun intrede en kwam de artistieke leiding in handen van de Nederlandse hoboïst Bart Schneemann. Het was aan hem, de solohoboïst van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, om van het verjongde NBE een topensemble te maken. Buiten het ensemble had niet iedereen het gemakkelijk met de bakens die toen spoedig werden verzet. Zoals Schneemann het onlangs nog verwoordde: “Er waren mensen die maar niet los konden komen van de romantiek van de nachtconcerten en de tent op het Museumplein.”
Tja, die nachtconcerten... Ik herinner me nog levendig de vele 'happenings' rond het middernachtelijk uur in de foyer van de Rotterdamse Doelen, ergens aan het eind van de jaren zestig. Een van de vele grote gebeurtenissen uit die tijd was Mozarts Gran Partita onder leiding van Edo de Waart met Anthony Woodrow op contrabas. Na afloop waren er verhitte discussies in het belendende café De Harmonie over de rol van die contrabas in het stuk. Moest die er eigenlijk wel in? Zo'n serenade vond in Mozarts tijd toch in de buitenlucht plaats, en de musici moesten toch lopen? Niemand ging toch met zo'n groot instrument lopen zeulen? Maar een feit was dat Woodrow de sterren van de hemel speelde en zorgde voor een heerlijk kruidig laagfundament.
Schraalhans is keukenmeester
De veranderingen binnen het ensemble gingen dan misschien zonder al te veel slagen en stoten, maar dat gold niet voor de ingrijpende maatregelen die nodig waren toen in Den Haag de geldkraan steeds verder werd dichtgedraaid. Net als nu laaiden de discussies over de 'maatschappelijke relevantie' van de kunsten hoog op tegen de achtergrond van alsmaar bezuinigende kabinetten-Lubbers. Van alles ging op de schop, het muziek- en toneelbedrijf zelfs meerdere malen en vanaf 1994 was er niet eens meer een minister die er zich nog rechtstreeks voor verantwoordelijk voelde: de cultuursector was gedegradeerd tot de portefeuille van een staatssecretaris, in dit geval in de persoon van Aad Nuis. Maar niet alleen de kunsten werden het slachtoffer van de alom om zich heen grijpende bezuinigingsdrift, ook het muziekonderwijs op de scholen moest het ontgelden. En wie mocht denken dat begrippen als 'cultureel ondernemerschap' en 'cultuurmarketing' van de laatste tijd zijn moet maar eens de nota's van de toenmalige staatssecretaris Medy van der Laan uit de periode 2003-2006 maar eens doorspitten: toen al overheerste de opvatting dat de kunsten rendabel moesten worden gemaakt. Goed, we kennen intussen de vele negatieve effecten van al die maatregelen, zoals we ons ook nog wel de namen herinneren van de vele orkesten en ensembles die er het slachtoffer van werden: ze moesten samenklonteren of werden opgeheven.
Vier speerpunten
Dat het NB feitelijk tegen de verdrukking in deze barre tijden toch heeft weten te overleven is te danken aan een viertal speerpunten: zeer hoge spelkwaliteit, trouw publiek, vernieuwende programmering en last but not least sponsoring. Daarbij is het zeer opvallend dat het NBE er toch steeds weer in slaagt om avontuurlijke programma's te brengen die ondanks hun vooruitstrevende gehalte toch steevast een groot publiek weten aan te trekken. Zo waren er de themaprogramma's rond onder anderen Martijn Padding, Guus Janssen, Theo Loevendie, Cornelis de Bondt, Maarten Altena, Peter-Jan Wagemans, Alexander Raskatov, John Psathas en Iva Bittova. Dat was toch allesbehalve 'gefundenes Fressen', in een tijd waarin de beeldcultuur een steeds groter deel van de muziekbeleving uitmaakt. En wat te denken van een programma over en rond IJslandse muziek en musici en De Staat van Louis Andriessen, maar ook met de gambist Jordi Savall, de vele 'kameropera's' van Rossini en Mozart (Le nozze di Figaro, Die Zauberflöte en Così fan tutte), het Dagboek van Robert Schumann, naast Haydns Schepping en het Paradijs op aarde (klik hier voor de recensie) maar dan in de wel heel bijzondere visie van Bart Moeyaert. Dat is een van de vele krachten van het NBE: niet alleen iets volkomen nieuws brengen, maar ook een nieuwe kijk op het oude en vertrouwde bieden. Dan is het NBE ook bij uitstek het Nederlandse ensemble dat op buitenlandse tournees Nederlandse muziek op het programma zet.
|
Het NBE in actie tijdens het Nieuwjaarsconcert 2011 in het Amsterdamse Concertgebouw
Foto: Remke Spijkers |
Vraaggesprek
Al met al interessante uitgangspunten voor een interview met artistiek leider Bart Schneemann en NBE Live producer en artistiek coördinator Niek Wijns.
Het is best bijzonder dat verre van conventionele programma's toch veel publiek trekken.
Bart: “Het NBE valt niet gemakkelijk in een hokje in te delen. We spelen zowel klassieke als wereldmuziek, maar dat is het ook weer niet helemaal. Wat is In The Alps? Een opera? Nee, dat is het niet. Een singspiel? Evenmin, zoals het ook niet honderd procent muziektheater is. Misschien van alles wel een beetje, maar hoe het ook zij, ons publiek is voor ons doorslaggevend. Dat vertrouwt erop dat we met een goed programma komen dat avontuurlijk, verrassend is. Al staat er maar één cellist op het podium met een mooi lampje erboven. Hij alleen kan echt een voorstelling brengen, het tot een ware belevenis maken. In ons land zijn we wat dat betreft goed herkenbaar, ons publiek weet zo langzamerhand wel dat wat we brengen iets bijzonders kan opleveren.
Zonder publiek kunnen we (gelukkig!) niet, maar we bepalen wel alles zelf. Niemand verplicht ons bepaalde muziek te spelen of een bepaalde insteek te kiezen. Aan de ene kant is het een voorrecht en aan de andere kant een enorme uitdaging om het allemaal zelf te bedenken, maar dat is wat we doen. Dat betekent veel brainstormsessies met elkaar, zoals je zelf hier kon meemaken, op ons vaste stekkie aan de Korte Leidsedwarsstraat. We houden elkaar graag scherp met nieuwe ideeën en suggesties. Daarin past ook dat we doelbewust het avontuur zoeken en risico’s willen nemen. Wij, het NBE, bepalen met elkaar wat we willen en niemand anders. Dat is een magnifieke uitgangspositie om kunst te maken.
Natuurlijk weten we van tevoren nooit helemaal zeker of een bepaald programma bij ons publiek honderd procent geramd zit, maar als het goed uitpakt, en met een beetje geluk gebeurt dat, mondt het uit in een fantástisch evenement. Er is niets mooier dan de zaal in te kijken, en te zien én te voelen hoezeer het de mensen raakt wat we aan het doen zijn. Dat is, vind ik, de allermooiste beloning. ‘Het is het waard geweest,’ denken we dan met z'n allen na afloop. Dat is héérlijk terugkijken!
Het gaat ons er niet om alleen maar mooi te spelen, te laten horen hoe mooi die muziek is. We willen met ons spel een verhaal vertellen en ons publiek daarin meeslepen. Daarom is het essentieel dat er tijdens de uitvoering communicatie is met de mensen in de zaal, dat er sprake is van een echt voelbare wisselwerking. Als dat er is kan het eigenlijk niet meer stuk en kun je als het ware buiten jezelf stappen. Dat klinkt misschien een beetje vreemd, maar zo voelt het wel.”
Avontuur betekent tevens aandacht voor eigentijdse muziek.
Bart: “Vorig seizoen hadden we een lastig programma met nieuwe muziek van Maarten Altena, een echte hardcorer als componist, maar we vonden het leuk als hij dit keer voor de verandering sprookjesmuziek zou schrijven! Het werd De Tapijtweefster, op tekst van Abdelkader Benali. Niet alleen op papier zag het er al reuze moeilijk uit, maar ook de voorstelling stelde vrij hoge eisen aan het publiek. En toch hadden we maar liefst tweemaal een uitverkocht Muziekgebouw aan ’t IJ!
Dit is één manier om nieuw geschreven muziek uit haar isolement te halen. Volgens mij is dit de toekomst en niet die bijna obligate sandwichconstructie in de gestandaardiseerde concertseries, waar een nieuw stuk als een vreemd gedrocht ingeklemd zit tussen bijvoorbeeld twee romantische stukken. Bovendien mag het dan niet te lang duren, hooguit zo'n twintig minuten. Dit moet echt anders.”
Het valt tegenwoordig niet mee om orkesten nog een individueel klankkarakter toe te dichten. De klank heeft zijn eigen, unieke karakter verloren. Met dank aan de globalisering.
Bart: “De orkesten klinken allemaal even goed. De orkestenserie in het Concertgebouw biedt niet of nauwelijks nog verrassingen. Kortgeleden hoorde ik een orkest op de radio. Dat klonk prima, het had het Concertgebouworkest kunnen zijn, maar het was een of ander Brussels orkest met...natuurlijk... hetzelfde repertoire.”
Alles lijkt zo sterk op elkaar dat het wel een blokkade lijkt: alsof het concertbedrijf samenspant om het publiek het avontuur te onthouden.
Bart: ”Je hoort dezelfde stukken op hetzelfde niveau en in hetzelfde soort programmering. Ouverture, soloconcert, pauze met een kopje koffie en dan een grote symfonie die totaal geen relatie heeft met het voorafgaande. Dat gebeurt al honderd jaar zo. De voornaamste reden is dat de dirigent die symfonie nu eenmaal op zijn repertoire heeft staan en het stuk een week daarvoor nog met een Londens orkest heeft gedaan. Met die solist is het al niet anders, want met dat soloconcert trekt hij door de wereld. Het gevolg is dat het publiek wordt geconfronteerd met een programma zonder enig inhoudelijk idee. Daar komt dan nog bij dat de chef-dirigent zich met zijn repertoire wil profileren en teveel naar zichzelf kijkt. Het hemd dat nader is dan de rok, ach het is van alle tijden. De dirigent die zo graag in het Amsterdamse Concertgebouw met Bruckner en Mahler op de bok wil staan omdat hij hoopt dat hij dan later Mariss Jansons op mag volgen. Een dergelijke strategie kan vernieuwing al in de kiem smoren.
Natuurlijk moeten we ons blijven bekommeren om het klassieke en romantische repertoire, maar dat is dan een kwestie van en en. Meer aandacht voor moderne en eigentijdse muziek betekent ook dat het andere, zo vertrouwde repertoire weer nieuwe dimensies krijgt. Er is echter durf voor nodig om een concertserie samen te stellen die daaraan tegemoetkomt. Zoals de ZaterdagMatinee dat doet. Daar is durf voor nodig want niemand ziet graag halflege zalen.”
|
|
|
Niek Wijns
Foto: Bokkie Vink |
Het NBE is ook internationaal actief.
Niek: “We trekken letterlijk de wereld over, maar er zijn beperkingen. Het NBE is geen 'vast' ensemble zoals bijvoorbeeld het Concertgebouworkest, Amsterdam Sinfonietta of het Rotterdams Philharmonisch. Onze musici werken veelal bij de grote orkesten en doen daarnaast ook nog andere dingen, zoals les geven op conservatoria en dergelijke. Het is zeker voor een omvangrijker tournee vaak echt passen en meten. De musici met wie we op pad willen moeten er wel bij kunnen zijn!”
Bart:” We worden vaak benaderd voor concerten in het buitenland, maar de mogelijkheden zijn helaas beperkt, de praktijk blijkt dan erg weerbarstig.. We doen hier al heel veel producties en we willen ontzettend graag deuken in de boter blijven slaan, maar we kunnen niet alles. Soms moeten tournees zelfs geheel vervallen omdat een aantal belangrijke musici gewoon niet beschikbaar is.
Maar er is nog een andere factor die ons beperkingen oplegt: de financiële huishouding. Hoewel we heel dankbaar zijn voor de externe gelden en daar heel goed mee omgaan, is de subsidiepot voor ons nog steeds niet groot genoeg om onszelf relatief goedkoop aan het buitenland te ‘verkopen’.”
Het NBE maakt geen gebruik van een of meerdere impresariaten.
Niek: “We hebben in een aantal landen wel een vaste agent die voor ons nagaat hoe we er met onze vaak nogal afwijkende, zo niet unieke programmering toch in kunnen worden gepast. Maar we doen heus wel concerten die prima te doen zijn. Zo speelden we in augustus 2009 in de concertserie van de Londense Proms drie stukken: van Louis Andriessen De Staat, van Steve Martland Beat the Retreat en van Cornelis de Bondt Doors Closed, de laatste een Londense première overigens. Op tournee zetten we graag in op de Nederlandse muziek. Dat zijn we niet alleen aan onze stand verplicht, maar dat vinden we ook belangrijk. Helaas zijn we in dat opzicht zo'n beetje een witte raaf in het Nederlandse muziekbedrijf.”
Bart: “Om het enigszins oneerbiedig te zeggen: als NBE lopen we qua repertoirekeus in zekere zin op de troepen vooruit, wat in het buitenland, zo is de ervaring, een behoorlijk nadeel oplevert. Neem Frankfurt met zijn verschillende series in allerlei segmenten, variërende van oude muziek, groot symfonisch repertoire, koormuziek en wereldmuziek tot jazz. Dat zijn allemaal hokjes. Wij moeten dan in een van die hokjes worden ingedeeld, maar in welk? Juist omdat men daar in die twintigste-eeuwse patronen is blijven steken willen we zo graag met avontuurlijke programma’s komen, de zaken eens goed opschudden!”
Ik hoorde onlangs iets over Berlijn? Wordt dat een van die vaste stekken?
Bart: “Daar gaan we volgend jaar met een geheel eigen serie aan de slag in het zogenaamde ‘Radialsystem V’ (klik hier), wat enigszins lijkt op het Paradiso-concept, maar dan veel breder opgezet. Het vindt allemaal plaats in een oude elektriciteitscentrale die is omgebouwd en geschikt gemaakt voor de meest uiteenlopende concerten en voorstellingen. De programmering is van een originaliteit en variëteit om de vingers bij af te likken. Daar wordt ook steeds meer muziek geprogrammeerd die wij spelen; ze kennen ons en ze vinden dat het NBE helemaal in hun plaatje past. We gaan een samenwerkingsverband met elkaar aan voor enige jaren en daar met drie à vier programma’s per jaar een eigen publiek opbouwen. Op een vergelijkbare manier willen we wortel gaan schieten in een paar wereldsteden. We denken daarbij aan Praag, Istanboel enzovoort.”
De cd of dvd is het verlengstuk van een succesvol live-optreden.
Niek: “Zo kan het inderdaad worden bekeken. Ik ben als producer verantwoordelijk voor de cd’s en dvd’s die onder ons label NBE Live op de markt worden gebracht, met inbegrip van de verkoop. Dat doen we sinds 1999 en met succes. Ik denk dat we een van de eerste ensembles waren die een eigen label begonnen. En live is bij ons echt live, dus geen knippen en plakken achteraf in een andere ruimte zonder publiek. Bij meer dan een voorstelling halen we uiteraard het beste eruit. We doen per jaar ruim zeventig concerten (misschien is ‘voorstelling’ hier een beter woord) op basis van acht verschillende programma’s. De cd- en dvd-releases zijn vaak een coproductie van NBE en Radio 4 onder het motto ‘voor wie erbij was of erbij had willen zijn’.”
Wat zie je als het grootste voordeel van een live-opname?
Niek: “Een live-opname pákt dat moment en houdt het vast, de tijd wordt als het ware bevroren. Of het nu om een dvd of om een cd gaat, het is en blijft een fascinerend fenomeen dat niet alleen afstraalt van dat product maar, belangrijker nog, heel sterk appelleert aan de steeds wijder wordende kring van liefhebbers, zo niet aanhangers van ons ensemble. Dat we live-opnamen kunnen uitbrengen heeft uiteraard ook te maken met ons zeer hoge spelniveau. Zonder ons op de borst te kloppen: de bezetting van het NBE bestaat zonder uitzondering uit de topmusici en dat dragen we niet zonder enige trots uit.”
Staat een cd-productie van tevoren al vast?
Niek: “Soms, maar vaak beslissen we pas achteraf om van de sowieso gemaakte opname een cd uit te brengen. Een mooi voorbeeld daarvan is In the Alps van Richard Ayre (klik hier voor de recensie) dat we in april vorig jaar speelden in het Muziekgebouw aan ‘t IJ. Als we later zo’n opname terugluisteren en we voelen dat de vonken nog steeds overspringen, is de tijd gekomen om aan een cd-release te gaan denken! En als dat besluit eenmaal is genomen kan die snel op de markt worden gebracht. Dat loopt hier niet over veel schijven.”
Soms ook een soort cd plus, met videobeelden.
Niek: “Soms kan het goed zijn om de beeldopname erbij te doen, in de vorm van een videocompilatie. Zo wordt men nog dichter bij die gebeurtenis betrokken, gaat het geheel misschien nog meer leven, want laten we wel wezen: vaak lijkt het zeer sterk op puur muziektheater wat we doen.”
Wordt de distributie van de cd’s en dvd’s ook internationaal aangepakt?
Niek: “Het zijn vooral typische producten voor de Nederlandse markt. Denk maar aan ons – overigens verre van traditionele! – Nieuwjaarsconcert op Nieuwjaarsdag in de Grote Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw. Het doosje met zowel de cd als de dvd van de hele voorstelling is trouwens net uit. Maar voor de cd met Mozarts Gran Partita was weer veel internationale belangstelling. Dat geldt ook voor onze dvd met The Best of 10 Years NBE Live.”
|
Het NBE in actie tijdens het Nieuwjaarsconcert 2011 in het Amsterdamse Concertgebouw
Foto: Remke Spijkers |
Die Gran Partita lijkt als een soort rode draad door jullie geschiedenis te lopen. Dat begon al in 1969, met die beroemde Philips-opname.
Niek: “Dat was nog uit de tijd met Edo de Waart. Tja, hoe zag die bezetting er toen uit? Oudgedienden, met Han de Vries en Carlo Ravelli op hobo, George Pieterson en Hans Mossel op klarinet, Joop Meijer en Jan Peeters op hoorn en Joep Terwey en Henk de Wit op fagot.”
En Anthony Woodrow op contrabas…
Niek: “Dat waren gouden tijden maar op een andere manier. Ondanks de beperkingen waarover Bart al sprak beseffen we ter dege dat de tijden drastisch veranderd zijn en dat het het internationale podium steeds belangrijker wordt, vooral door de sterk toegenomen globalisering. We proberen straks in het buitenland meer vaste stekken te vinden, met mooie zalen en goede faciliteiten waar we met regelmaat kunnen spelen.”
Het NBE maakt bijzondere programma’s die vaak extra tijd en geld vragen. De Staat spelen jullie echt niet met twee vingers in de neus. Wat doet die andere Staat, met als hoofdzetel Den Haag, in dit verband voor het NBE?
Bart: “We gaan in mei naar Jordanië, Palestina en Israel. De Nederlandse ambassade in Damascus had een potje met geld vanuit Den Haag gekregen om daarmee de verbreiding van Nederlandse cultuur in Jordanië te stimuleren, maar ook andersom. In feite een soort culturele uitwisseling. Dat potje is sinds anderhalve maand echter leeg door het nieuwe cultuurbeleid van het kabinet-Rutte. Er moet, zoals we allemaal weten, stevig worden bezuinigd op kunst en cultuur. De ambassade krijgt dat geld niet meer, over en uit. We moeten nu op andere manieren geld bij elkaar zien te sprokkelen om toch naar Jordanië te kunnen. Dat wordt een heel lastige opgave want we hebben zelf nauwelijks een cent te makken. Dat zijn zo van die problemen die ‘spontaan’ ontstaan als de Staat der Nederlanden de geldkraan dichtdraait. Klagen of bij de pakken neerzitten heeft dan weinig zin.”
Heeft dat bezoek aan Jordanië tevens te maken met jullie inzet voor de wereldmuziek? Daniel Barenboim met zijn West-Eastern Diva Orchestra ging jullie al voor!
Bart: “Inderdaad. We gaan niet alleen naar Jordanië, maar ook naar Palestina en Bethlehem. Naast optredens in in onder andere vluchtelingenkampen gaan we ook workshops voor en met kinderen doen. We stellen ons er veel van voor, met op de ene dag een concert in een concertzaal in Amman en op de volgende in een kamp tussen de vluchtelingen. Het gaat in dit soort situaties niet om alleen maar mooi spelen.”
Kan de NTR hierover geen pakkende filmdocumentaire maken? Of EuroArts, zoals toen met Barenboims The Ramallah Concert 2008? Die documentaire is bovendien wereldwijd in de prijzen gevallen.
Bart: “Het is een prima idee om op te pakken. Absoluut. Het is te gek dat we straks een tocht gaan maken over al die verschillende grensovergangen, in een volkomen verscheurd gebied. Maar er zijn ook in logistiek opzicht nog genoeg problemen die ruim vóór ons vertrek nog opgelost moeten worden. Zo moeten we zo snel mogelijk de grensposten kunnen passeren om zo weinig mogelijk tijd te verliezen. Amman ligt slechts op een steenworp afstand van Bethlehem, maar we moeten wel drie grensovergangen over en zonder hulp van de ambassade doen we daar meer dan een dag over; en die tijd hebben niet.”
Terug naar het subsidiebeleid. Niet alleen in ons land staat de kunstensector onder druk.
Bart: “We houden echt ons hart vast. Wat gaat er straks gebeuren met de avant-gardemuziek en met progressieve festivals als dat in Donaueschingen? Nu zijn er nog de budgetten voor de meest veeleisende hedendaagse stukken, zoals die van bijvoorbeeld Wolfgang Rihm, maar wat brengt de toekomst? Voorlopig mogen we onze zegeningen tellen, want er zijn nog steeds circuits waarbinnen veel ruimte is voor eigentijdse muziek en waar zeer positief wordt gedacht, die er sterk in geloven dat hedendaagse componisten de kans moeten krijgen dat hun werk door zeer goede ensembles wordt uitgevoerd.”
Als de subsidiekraan straks alleen nog druppelt moet toch meer naar de commercie worden gekeken.
Bart: “Er is niets mis mee als commercie wordt gebruikt om je dromen en idealisme te verwezenlijken. Dat geldt voor een ensemble evengoed als voor de individuele musicus. Dat doen we trouwens al vele jaren, met onze speciale sponsorconcerten, onze gastenavonden en ‘Lotgenotenclub’, door ons bedachte initiatieven om de ‘partijkas’ te spekken. En vergeet natuurlijk niet dat er het geweldige Buma Cultuurfonds is dat het NBE en vele andere waardevolle culturele initiatieven ondersteunt.
Lotgenotenclub?
Dat zijn honderd donateurs (het aantal is gemaximaliseerd: het moet wel overzichtelijk blijven) die ieder jaarlijks duizend euro aan ons schenken, maar zich ook echt met het ensemble verbonden voelen.
Laat dit duidelijk zijn: zonder die allesomvattende subsidiebasis is het voor ons onmogelijk om te blijven voortbestaan. Ik hoop echt uit ’t diepste van mijn hart dat de overheid inziet dat voor een bloeiend, inspirerend cultureel leven een ‘druppelende subsidiekraan’ niet genoeg is.”
_____________________
*Saskia Törnqvist: Nederlands Blazers Ensemble - Luchtfietsers en wegbereiders
190 blz., groot formaat (afm. 242x25x340 mm),
rijk geïllustreerd, incl. cd
Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren
ISBN 978 90 896 70731
Naar aanleiding van het vijftigjarig bestaan van het Nederlands Blazers Ensemble schreef Saskia Törnqvist een gedenkwaardige kroniek van dit eigenzinnige muziekgezelschap. Aan de hand van interviews en het volledige NBE-archief geeft zij een fascinerend beeld van de rijke geschiedenis van deze avontuurlijke groep ‘luchtfietsers en wegbereiders’.