Interviews

"Ik kan het componeren niet laten"

 

© Thea Derks, november 2017
https://theaderks.wordpress.com/

 

 
 
Klaas de Vries (foto Teo Krijgsman)

De Nederlandse componist Klaas de Vries (Terneuzen 1944) paart stravinskyaanse helderheid aan zuidelijke sensualiteit. Hij koestert een liefde voor dichters als Pablo Neruda en Fernando Pessoa en zijn werk blinkt uit in herkenbare melodieën en ritmes. ‘Hoe vernieuwend ook, om communicatief te zijn moet muziek altijd een traditioneel element bevatten’, zei hij hierover. Op 28 en 30 november speelt Asko|Schönberg een herziene versie van zijn Spiegelpaleis uit 2012. Hierin bevraagt De Vries de toekomst van muziek: ‘Ik kwam uit bij Schubert, maar heb het definitieve antwoord niet gevonden.’

Wanneer en waarom kwam je op het idee voor ‘Spiegelpaleis’?
Ik vroeg me al jaren af welke kant het op zou moeten gaan met de westerse gecomponeerde muziek. Ik wilde dat onderzoeken in een avondvullend stuk, een beetje à la Het vijfde boek van mijn collega Peter-Jan Wagemans. Daar zit een Kammersymphonie in, een aantal ensemblestukken, een mini-opera, iets met alleen elektronica, en een complete Mis. Maar in plaats van een aaneenschakeling van verschillende genres stond mij iets voor ogen dat door zou lopen. Een stuk waarin twee tegengestelde ontwikkelingen tegelijkertijd plaatsvinden.

Klankwerelden
Toen het Doelen Ensemble mij in 2012 vroeg om een nieuwe compositie, besloot ik het idee uit te werken. Ik schreef een tiendelig werk voor mezzosopraan, elektronica en ensemble waarin twee klankwerelden op elkaar botsen. De ene wordt steeds schriller en dissonanter, de andere steeds welluidender.
Simpel gesteld is Spiegelpaleis opgebouwd uit twee soorten composities, een A-groep en een B-groep. De eerste beweegt zich als het ware van de muziek af, in de richting van geluidskunst. Daarin zit veel live elektronica, die de klank van de instrumenten ter plekke vervormt. Deze ontwikkeling culmineert in het voorlaatste deel in een door de mezzosopraan gesproken tekst uit Nostalghia van Tarkovsky.

De B-groep wordt ondertussen almaar consonanter en gaat vastberaden de kant op van de tonaliteit. Destijds eindigde Spiegelpaleis met een uitvoering van het adagio uit het Octet van Schubert. Maar dat was geboren uit tijdgebrek en ik was er niet gelukkig mee. Daarom heb ik in de herziene versie voor Asko|Schönberg een zanglijn toegevoegd, op een hoopvolle tekst van Cesare Pavese.

In een eigen toelichting noem je dit slotdeel een ‘utopische neotonale hemel’. Ligt voor jou de toekomst van muziek besloten in een terugkeer naar de tonaliteit?
Ik moet eerlijk bekennen dat ik dat niet weet. Ik ben ook niet vóór of tegen bepaalde bewegingen, maar heb wel veel kritiek op de neotonale stroming. Het betreft immers bijna altijd een vereenvoudiging van echt tonale muziek, het is veel primitiever. Als je Brahms of wie dan ook na wilt doen moet je hem kunnen verbeteren. Of op zijn minst even goed zijn. Vandaar dat het mij uiteindelijk ook niet helemaal is gelukt een eigen neotonaal stuk te schrijven.

Asko|Schönberg (foto Gerrit Schreurs)

Schubert
Onvermijdelijk kwam ik uit bij Schubert, een grote jeugdliefde. Maar hij had al de tonale hemel gerealiseerd, wat kon ik daar nog aan toevoegen? Uiteindelijk heb ik dus het tweede deel uit zijn Octet bewerkt. Ten eerste door er een zanglijn overheen te zetten. Dat was best lastig want het adagio is zelf al een lied, met prachtige, uitgesponnen melodieën van de klarinet. Ik heb Schuberts noten integraal overgenomen, maar de partij van de mezzosopraan is helemaal nieuw. In mijn eigen melodie ben ik wel zo dicht mogelijk bij zijn tonaliteit gebleven.
In het lage register van de piano heb ik een gongachtig akkoord toegevoegd, als een aureool om de oorspronkelijke muziek. Daardoor klinkt het een beetje nostalgisch, wat benadrukt dat het gaat om iets uit het verleden. Tegelijkertijd spreekt het gedicht van Pavese van hoop, van een deur die zich opent, waarna ‘jij zal binnenkomen’. Dat ging over een vrouw op wie hij verliefd was, maar is tegelijkertijd een symbool voor de toekomst.

Kitsch
Mede door de Italiaanse teksten klinkt het lied soms bijna als Puccini. Zo wordt Schubert een beetje dichter naar onze tijd getild, terwijl tegelijkertijd de romantische akkoorden fungeren als aanhalingstekens. In dit deel zit trouwens ook elektronica, niet om de boel te vervormen maar als een soort superecho. Daardoor wordt het bijna kitsch. Althans ik hoop dat het balanceert op de rand van kitsch zoals ook sommige muziek van Puccini. Dat vind ik spannend.
De elektronica werd ontwikkeld door René Uijlenhoet, wat is de rol hiervan?
Zelf kan ik nog niet eens een computer aanzetten, maar René weet mijn klankvoorstellingen perfect naar elektronica te vertalen. Die dient ervoor om de buitenwereld binnen te halen. Spiegelpaleis begint bijvoorbeeld met twee slagwerkers die woodblocks bespelen, staand aan weerszijden van het podium. Zij spelen in hoketus, waarbij ze afwisselend de noten van een zelfde thema produceren. De live elektronica verpulvert dat verder, waardoor het gaat klinken als een hagelbui. Zo komt de natuur de muziek binnen.

Verrassend actueel
De natuur wordt geleidelijk grauwer en heftiger, wat aansluit bij de tekst van Tarkovsky in het negende deel. Die bleek verrassend actueel te zijn. Het gaat over ‘zogenaamde gezonde mensen’ die de wereld op de rand van een catastrofe hebben gebracht. Over vrijheid die niets betekent als we elkaar niet aan durven kijken, niet met elkaar durven eten, drinken of slapen. Dergelijke observaties lijken een reflectie van de huidige angst voor immigranten en onze neiging de planeet te verwoesten.
Tarkovsky’s tekst drukt zowel heimwee uit naar een paradijselijk verleden als een verlangen het in de toekomst beter te doen. Hij vindt dat we samen moeten durven dromen en streven naar een hoger doel. Zijn woorden worden al improviserend gesproken en gefluisterd door de mezzosopraan. Zij wordt begeleid door de twee slagwerkers, die met hun handen een grote trom bespelen. Tot slot zegt zij: ‘En nu muziek!’ Waarna zij het Pavese-lied zingt over het adagio uit Schuberts Octet.

In de partituur wordt zij aangeduid als amanuensis. Waarom?
Anders dan je misschien zou verwachten speelt de mezzosopraan geen hoofdrol, ook al is zij onafgebroken op het toneel. In het begin doet ze wat huishoudelijke mededelingen. – ‘Dit stuk gaat negentig minuten duren en heeft tien delen. Het is niet de bedoeling dat u tussendoor klapt.’ Ze spreekt ook een tekst uit van Tarkovsky, uit zijn film De Spiegel. De ik-persoon droomt ervan weer kind te worden, een gelukkige tijd waarin de toekomst nog helemaal open lag.
Ontregelend
Ondertussen speelt de contrabassist geplukte akkoorden en pingelt de pianist wat flarden uit het Octet. Volkomen in zichzelf gekeerd, zich schijnbaar niet bewust van zijn omgeving. Zij spelen trouwens al als het publiek de zaal binnenkomt; je vraagt je af wat die mevrouw daar op het podium doet. Gaandeweg ontpopt zij zich als toneelmanager, die de lessenaars en microfoons klaarzet voor de wisselende formaties van instrumenten. In het negende deel richt zij zich plotseling rechtstreeks tot het publiek: ‘Hé, gezonde mensen!’ Dat heeft een wat ontregelend effect.

Vanwaar de titel ‘Spiegelpaleis’?
Het stuk zit vol spiegelingen. Ten eerste schemert het Octet van Schubert door alle noten, als een onderhuidse spiegel. Zelfs de uiterst dissonante geluidskunstachtige passages zijn geïnspireerd op de openingsmaten daarvan. Elk van de tien delen spiegelt het voorgaande en samen spiegelen zij weer het Octet. De live elektronica op zijn beurt spiegelt alle gespeelde muziek. Doordat de klanken live vervormd worden klinkt het telkens anders, zoals een spiegel soms van kleur verschiet. En dan is er natuurlijk nog de tekst uit De Spiegel van Tarkovsky.

Heb je antwoord gevonden op je vraag hoe het verder moet met muziek?
Nee, zeker niet. Spiegelpaleis is maar één mogelijk antwoord uit duizenden. Het is ook beslist geen pleidooi voor een terugkeer naar de tonaliteit, die trouwens nooit is weggeweest. Ik verbaas me over het gemak waarmee atonaliteit tegenwoordig wordt verketterd. Want wat is dat nou eigenlijk, atonale muziek? Kijk naar Alban Berg of zelfs naar Arnold Schönberg, die de twaalftoonsmuziek ontwikkelde. Ook in hun muziek voel je altijd de aantrekkingskracht van een tooncentrum. Luciano Berio herintroduceerde in zijn Sinfonia de tonaliteit als citaat en zelfs in Notations van Pierre Boulez zitten tonale elementen.

Geen grote meesters
Onze oren ervaren die als vanzelf. Maar, zoals ik al zei, ik heb niks met de neotonale stroming in muziek. Om maar eens man en paard te noemen: je hoort tegenwoordig zó verschrikkelijk veel Philip Glass. Dat vind ik vre-se-lijk! Ik heb het gevoel dat hij de boel belazert met goedkope shit. Want waar zit je nou naar te luisteren? Naar heel slechte, almaar in een loop herhaalde drieklankjes. Massa’s mensen zitten met hun ogen dicht mee te wiegen en te juichen na afloop. Ik begrijp daar geen snars van. Er is nergens iets wat je verontrust of waarvan je denkt: hé, dit is een memorabel moment. De mensheid wil kennelijk bedonderd worden!

Je citeert ook Tarkovsky: ‘Het echte kwaad van onze tijd is dat er geen grote meesters meer zijn.’
Daar ben ik het hartgrondig mee eens. Het is nu allemaal zo gedemocratiseerd. Ik bezoek wel eens het compositieklasje aan het Rotterdams Conservatorium. Daar zitten studenten van over de hele wereld, enorme talenten. Dat geldt ook voor Amsterdam en Den Haag en tja, wat gaan al die mensen na hun studie doen? Die veroveren ook een klein plekje. Maar grote meesters? Dat waren toch Boulez, Ligeti en nu nog Kurtág. Verder zou ik het op dit moment niet weten.

Remt je dat niet in je eigen creativiteit?
Nee, want ik kan het componeren niet laten.

___________________
Klaas de Vries: Spiegelpaleis
Asko|Schönberg; Gerrie de Vries, mezzosopraan; live elektronica René Uijlenhoet
28-11-2017 Doelen, Rotterdam
30-11-2017, Muziekgebouw aan het IJ, Amsterdam


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links