|
DVD-recensie
Indrukwekkende Mahler VIII uit Luzern
© Aart van der Wal, juli 2017
|
Mahler: Symfonie nr. 8 in Es
Ricarda Merbeth, Juliane Banse en Anna Lucia Richter (sopraan), Sara Mingardo (alt), Mihoko Fujimura (mezzosopraan), Andreas Schager (tenor), Peter Mattei (bariton), Samuel Youn (bas), Chor des Bayerischen Rundfunks, Lets Radiokoor, Orfeón Donostiarra, Tölzer Knabenchor, Lucerne Festival Orchestra
Dirigent: Riccardo Chailly
Accentus ACC 10390 • 93' •
Live-opname: 12-13 augustus 2016, KKL Luzern |
|
|
Heeft een - toegegeven, prestigieus - muziekfestival zoals dat in het Zwitserse Luzern nog wel bestaansrecht als twee van zijn oprichters er niet meer zijn? Het antwoord moet vooralsnog vrijblijvend zijn: de tijd zal het leren.
Het begon allemaal in 1938, toen Arturo Toscanini musici om zich heen verzamelde die in eigen land of door de nazi's van hun broodwinning waren beroofd of niet meer onder het regiem wilden speelden. Het festival (vanaf 1943 de 'Internationale Musikfestwochen Luzern') zou zich al snel in de naoorlogse jaren een belangrijke plaats onder de Europese muziekfestivals verwerven.
Claudio Abbado richtte in 2003 een 'vriendenorkest' op, het 'Lucerne Festival Orchestra', dat zich, gemeten naar zijn spelkwaliteiten, dankzij de uitermate strenge selectie al snel tot de wereldtop mocht rekenen. Een orkest bovendien dat niet alleen in het klassieke en (laat)romantische repertoire excelleerde, maar zich ook in de moderne en eigentijdse muziek wist te onderscheiden. Dat laatste vooral dankzij de inspanningen van Pierre Boulez, niet alleen in Luzern een belangrijke inspiratiebron, die met de oprichting van de 'Lucerne Festival Academy' in het muzikaal conventionele Luzern warempel een kleinschalig 'Donaueschingen' creëerde.
Dirigenten van naam en faam kwamen niet alleen naar Luzern om concerten te dirigeren, maar ook om masterclasses te geven. Daar aan dat prachtige meer, grenzend aan de concertzaal, hadden zich in een ver verleden grote namen om daar hun inspiratie of zielenrust op te doen. Toen onder meer Leo Tolstoj en Richard Wagner, en, meer recent, de dirigenten Armin Jordan, Bernard Haitink en Nikolaus Harnoncourt.
Ook nieuwe muziek
Dat daar in Luzern verhoudingsgewijs zoveel nieuwe muziek tot kon klinken kwam, mag zeker voor zo'n festival bijzonder heten. Want laten we wel zijn: de meeste Europese muziekfestivals hebben niet (veel) meer te bieden dan de verlenging van het reguliere concertseizoen, zij het dan met uitsluitend de meest klinkende namen op het podium. Dan hebben we het over solisten en dirigenten die voor door de bank genomen 10.000 euro per avond optreden en waarvoor het van heinde en verre toegestroomde publiek best wel een stevig bedrag overhebben (de ticketprijzen beginnen zo ongeveer bij 40 en eindigen bij 320 Zwitserse Franken). Wie met partner op de eerste rang wil zitten moet rekenen op een avond zonder diner van zo'n slordige 650 euro. Het is maar dat u het weet (klik hier voor verdere informatie over de programma's en toegangsprijzen).
Dat de topensembles en -orkesten graag naar Luzern komen laat zich raden. Laten zien en gezien worden, laten horen en gehoord worden in de belangrijkste muziekcentra, het is en blijft een bijna verplicht parcours. Dat is in Luzern niet anders, waar in amper een maand de crème de la crème wordt gepresenteerd. Niet alleen in de concertzaal, maar ook in het theater, met op dit vlak Salzburg als de belangrijkste pendant, zij het dat men in Mozarts geboortestad voor een andere aanpak heeft gekozen, traditioneler ook (met uiteraard veel Mozart), ondanks dit jaar Berg (Wozzeck) en Reimann (Lear). Misschien aardig om te vermelden dat in Luzern in het theater op 13 augustus de Zwitserse première van The Book of Disquiet van Michel van der Aa op het programma staat.
Summer Academy
Wat vrijwel alle muziekfestivals met elkaar delen is het deels passieve karakter ervan. Dat de ambitie niet veel verder reikt dan de samenstelling van het programma (en dan ook nog beperkt door wat de ensembles, orkesten en solisten zelf willen inbrengen) en het beschikbaar stellen van podia en logistiek. Er worden soms wel speciaal voor jonge musici 'zomeracademiën' aan verbonden, maar die doorbreken het traditioneel vastgelegde patroon niet of nauwelijks.
In Luzern is dat beeld gekanteld. Eerst door de betrokkenheid van Pierre Boulez, die de 'Summer Academy' heeft omgetoverd van een randverschijnsel tot een belangrijk festivalonderdeel. De 'Lucerne Festival Academy' valt eenvoudig niet meer weg te denken en hoeft zich na de dood van Boulez gelukkig niet opnieuw uit te vinden. Wolfgang Rihm nam het stokje van Boulez over en begon al gelijk met het samenstellen van een speciaal programma voor uitsluitend jonge componisten. Matthias Pintscher maakt een uitstapje van het Parijse Ensemble InterContemporain naar Luzern om daar met de 'Lucerne Festival Academy' eigentijdse muziek in te studeren. Wonderlijk dat binnen een diep in de conventie staand, peperduur festival zoveel ruimte kan worden geschapen voor nieuwe muziek en dat daar veel publiek op afkomt. Zelfs Barbara Hannigan heeft zich erover verbaasd, maar dat het werkt staat buiten kijf.
Ambitieuze plannen
Maar voor de artistiek leider van het festival, de ambitieuze Michael Haefliger, is het nog steeds niet genoeg. In zijn eigen woorden: "Ik wist al vanaf mijn aantreden dat het festival een duidelijk eigen stempel moest hebben, een eigen identiteit, meer in de zin van het scheppen van eigen producties en niet dat van alleen maar artistiek gastheer." Het moest een veelomvattend theaterproject worden met veel plaats voor lokale initiatieven op het gebied van muziek en theater, met daarin een belangrijke rol voor het plaatselijke symfonieorkest (nu onder leiding van James Gaffigan). Natuurlijk is dat niet alleen een kwestie van ambitie (waar het allemaal wel begint), maar ook van goede plannen en vooral geld, veel geld. Dat laatste leek niet een al te groot probleem toen zich een ware mecenas had aangemeld die het voor dit doel nieuw te creëren theatergebouw, de Salle Modulable (precies: in een modulaire opzet), voor een groot deel wilde financieren. Helaas, kort na zijn toezegging overleed hij, waarna een ware rechtsstrijd ontbrandde die in Bermuda eindigde. Maar er zijn meer hindernissen, zoals de instemming van plaatselijke en kantonale politici, en niet in de laatste plaats de inwoners van Luzern die zich in november in een referendum over de komst van het nieuwe theater mogen uitspreken. De uitkomst daarvan is vooralsnog ongewis. Feit is wel dat ook in Zwitserland de economische voorspoed sterk achterblijft en dat ook voor culturele activiteiten die geheel of deels met gemeenschapsgeld moeten worden gefinancierd, de hand stevig op de knip wordt gehouden. Het is zoals zo vaak: de plannen zijn er, nu het geld nog.
Hoe staat het met het festivalorkest, dat na de dood van Claudio Abbado in 2014 zonder leider bleef? Menigeen zal zich nog Abbado's laatste concerten in Luzern herinneren: in augustus 2013, met de diep inkervende Negende symfonie van Anton Bruckner (door DG op cd vastgelegd en hier besproken). Zo er al geen machtsvacuüm ontstond, dan toch wel een artistiek vacuüm. Wie was het meest geschikt om Abbado op te volgen en niet minder belangrijk: wie kon zich (min of meer tijdig) daarvoor vrijmaken?
Het werd Riccardo Chailly, die medio augustus van het vorig jaar met Mahlers Achtste symfonie officieel aantrad als leider van het Lucerne Festival Orchestra. Niet dat het geen voeten in de aarde had gehad. Wie een 'vriendenorkest' overneemt kan of zonder verdere ingrepen verdergaan waar de voorganger is gebleven, of het bed eerst eens goed opschudden. Chailly koos voor het laatste. Of het nu wel dan niet een vorm van lippendienst was aan de Milanese Scala (Chailly volgde daar in 2015 Daniel Barenboim op) blijft verhuld, maar een feit is wel dat Chailly een aantal orkestmusici (sommige van hen zaten er al jaren) inwisselde voor leden van 'zijn' Scala-orkest. Er volgden protesten, sommige ervan zelfs luidkeels, maar Chailly zette door: "Ik vond het gewoon nodig om een aantal musici te vervangen, nieuw en fris bloed in te brengen," luidde zijn enige commentaar. En wat hij 'binnenbracht', kende hij muzikaal uiteraard van haver tot gort.
|
Sublieme hommage
Vriend en vijand zijn het er roerend over eens: Abbado's Mahler-cyclus in Luzern is (en blijft waarschijnlijk) ongeëvenaard. Zelfs degenen die de buik meer dan vol hebben van al die eindeloze Mahlers moeten toegeven dat wat Abbado op dit gebied in Luzern presteerde tot die zeldzame 'once-in-a-life time-events' behoorde en dat het alleen al daarom jammer genoeg nooit van een Achtste Mahler is gekomen. Misschien op grond van de artistieke merites van het werk, of door de enorme bezetting die ervoor nodig is, of om nog een andere reden. Voor Abbado was het in ieder geval een brug te ver. Chailly deed het wel, en bijna vanzelfsprekend werd het openingsconcert met de nieuwe chef gepresenteerd als een postuum eerbetoon aan Abbado. Het pakte zelfs uit als meer dan dat: een werkelijk sublieme hommage aan een groot collega en onvergetelijke musicus.
Transparantie
Chailly's Mahlers zijn - voor zover mijn ervaring strekt - doorgaans beladen met plussen en minnen, wat hem in mijn ogen niet tot een 'ideale' Mahler-dirigent heeft gemaakt. Wisselvallig en wispelturig gelden voor mij de sleutelwoorden. Ik had dan ook al vooraf mijn twijfels over zijn interpretatie van de Achtste, alleen al qua bezetting een buitenproportioneel werk en alleen al in structureel opzicht een monstrum. Met het voor de hand liggende risico dat auditieve kwantiteit het wint van artistieke kwaliteit (wat zeker in het openingsdeel, 'Veni, Creator Spiritus', 'Kom Heilige Geest', althans deels zeker zo is). Deze 'Sinfonie der Tausend' (men wist toen al dat een pakkende titel deel moest uitmaken van het vermarkten van dit opus Herculeum!) kon in Luzern - zoals meestal het geval is - met minder dan duizend medewerkenden toe, met naast het gebruikelijke orkest en de acht solisten 222 koristen, zes rijen dik opgesteld, waarvan het Tölzer Knabenchor aan de zijkant was gepositioneerd. Anders dan veelal het geval is verdronk het jongenskoor ditmaal niet in de kakofonie van het geheel (Mahler heeft ze weliswaar een belangrijke rol toebedacht, maar moet de daarmee gepaard gaande balansproblemen zeker tijdens de première op 12 september 1910 in München hebben herkend). Het had alles te maken met Chailly's opvatting dat niet volume maar transparantie leidend diende te zijn. Maar al te vaak wordt het onderste uit de zwelkast getrokken om daarmee toch vooral veel indruk te maken. Bovendien, ook in het overladen openingsdeel zijn voldoende momenten aan te wijzen waarin pure instrumentale schittering voorop dient te staan (zoals op dat moment van het pinksterfeest, waarop de Heilige Geest zich losmaakt uit de hemel om vlammend neer te dalen op de Heilige Maagd en op Jezus' discipelen). Waarbij het een ware krachttoer is om Mahlers hooggestemde gedachten (of die van de negende-eeuwse librettist, de aartsbisschop van Mainz, Rabanus Maurus) om te zetten naar een werkelijk hemels klinkend auditief, een reusachtige opgave waarin Chailly en de zijnen met vlag en wimpel zijn geslaagd. Naast de onvermijdelijke massaliteit binnen dit gigantische en vaak regelrecht exploderende krachtenveld was er zoveel glans en esoterisch karakter te bewonderen dat het tot adembenemende proporties kon uitgroeien. In een bundeling van zowel oogverblindende als intieme expressiviteit voltrok zich het wonder en het mysterie tot in de verste uithoeken van de zaal. Niets van de 'overkill', die bijna voortdurende opeenstapeling in de overtreffende trap en geen spoor van de monolitische klankbokken die dit werk zo kunnen teisteren. De grote afwezige was de overdadige expansie die al snel tot machteloosheid leidt. Het is de ultieme kunst van het doseren van de opbouw en het scheppen van spanningbogen die deze Achtste bijna boven zichzelf deed uittillen.
Faust
Het eerste deel mag dan tamelijk problematisch zijn, het tweede is in ieder geval evenwichtiger, mogelijk omdat het is gebouwd op het fundament van de slotscène uit Goethes 'Faust'. Mahler schreef in het manuscript: 'Wald, Fels, Einöde, Bergschluchten', een rechtstreekse verwijzing naar wat Goethe ons in het vijfde bedrijf voorhoudt:
Waldung, sie schwankt heran,
Felsen, sie lasten dran,
Wurzeln, sie klammern an,
Stamm dicht an Stamm hinan,
Woge nach Woge spritzt,
Höhle, die tiefste, schützt.
Löwen, sie schleichen stumm-
freundlich /um uns herum,
Ehren geweihten Ort,
Heiligen Liebeshort.
Fausts weddenschap met de duivel pakt uiteindelijk verkeerd uit. De teneur lijkt helder: wie zich intellectueel met God wil meten, moet onherroepelijk zijn ziel verliezen. Faust heeft bovenmenselijke krachten aangemeten gekregen en in Helena van Troje de schoonste vrouw van zijn leven gevonden. Het kan moeilijk anders dan dat dit hem een gevoel van onoverwinnelijkheid geeft. Ver weg is de gedachte dat de duivel die suprematie op ieder hem gewenst ogenblik met slechts een vingerknip kan doorbreken. Totdat het gebeurt. Het is een concept dat Mahler bijzonder moet hebben aangesproken, al zal hem het nogal surrealistische karakter ervan uiteraard niet zijn ontgaan. Maar in puur overdrachtelijke zin is het een ijzersterk gegeven, niet gehinderd door de gewichtloosheid van Pater Ecstaticus (zijn naam spreekt boekdelen) en de engelen die de ziel van Faust - net zo gewichtloos - ten slotte opnemen en naar de hemel voeren. Het is een van de vele belangrijke aspecten van het gehele tweede deel: de voortdurende beweging die Mahler - overigens zeer overtuigend - in zijn muziek heeft weten te vangen. Het heeft ook wel iets van een ondraaglijke lichtheid, al zijn we - ik zou bijna zeggen, uiteraard - ver van de wereld van Milan Kundera verwijderd. Het sleutelwoord, zo niet het sleutelmoment is de verlossing zoals die zich aan het slot van Faust, in het 'Chorus Mysticus', manifesteert:
Alles Vergängliche
Ist nur ein Gleichnis;
Das Unzulängliche,
Hier wird's Ereignis;
Das Unbeschreibliche,
Hier ist's getan;
Das Ewig-Weibliche
Zieht uns hinan.
Zo is het gesteld met de mens: op aarde is alles vergankelijk en onder dit gesternte leeft hij zijn dagen (we kennen het ook uit de Bijbel). Het leven is niets anders dan een flauwe afspiegeling van het hogere, het eeuwige, het onvergankelijke, wat diezelfde mens hoogstens in vage termen voorzweeft. Het 'Ewig-Weibliche' symboliseert (mogelijk) de nooit ophoudende aantrekkingskracht van het vrouwelijke dat voor de een in de liefde en voor de ander in het eeuwige en goddelijke schuilt. Daarmee doemt tevens het Mariabeeld op, in deze context mythisch en katholiek tegelijkertijd.
Ongekende schoonheid
Dat Mahler de tekst van Goethe zich muzikaal eigen heeft gemaakt behoeft uiteraard geen betoog, maar een andere kwestie is in hoeverre dat ook voor de dirigent en (dus) de uitvoerenden geldt. De samenspraak tussen het eeuwige vrouwelijke (absoluut glorieus gecomponeerd in het Mater Gloriosa) en het aardse mannelijke (in de zin van het masculiene) betekent in muzikale termen zoveel als het overtuigend uitwerken van het contrast tussen verfijning en stoerheid, tussen fijnzinnig raffinement en pure kracht (wel met de nadruk op puur). Dat vraagt veel van een omvangrijk uitvoeringsapparaat, al is Mahlers idioom ook hier direct herkenbaar. Melodieën verdeeld over meerdere instrumenten, kamermuziek binnen een groot bezet symfonieorkest, de ongekende schoonheid die 'instrumentaal 'denken voort kan brengen.
Geen circus
Dat Chailly zich verre houdt van de door Mahler zozeer gevreesde 'Barnum & Bailey' show (die dit werk in verkeerde handen zo gemakkelijk kan oproepen) zegt iets over het ontbreken van goedkoop effect en de focus op het liefdevol vormgegeven affect dat zich in alle geledingen van het orkest, maar ook bij de solisten en koren voltrekt. Daarbij past het zichtbare gemak waarmee de tot de laatste plaats bezette zaal in Luzern wordt 'volgespeeld', zonder geforceerde krachtpatserij, zoals Mahler het zich moet hebben voorgesteld, met al die grootse momenten, met solisten en koren soms bijna vrij zwevend, als uit en misschien wel ergens in een onaantastbare hemel, in ongerepte onschuld of naïviteit, wars van aardse demonie en met een koesterende lichtheid die de muziek vleugels geeft.
De cameravoering is niet spectaculair, maar wel gewoon goed. We kennen dergelijke beelden wel en na een keer kijken houd ik het verder voor gezien. Anders is dat met de interpretatie gesteld en zeker in deze bijzonder goed geslaagde geluidskwaliteit die tot herhaald luisteren noopt. Al met al een bijzonder goed geslaagde Achtste en op Blu-ray daarmee de beste tot nu toe. In het begeleidende boekje worden ook de namen van alle orkestmusici vermeld. Ere wie ere toekomt. Sympathiek!
|
|