DVD-recensie

Otello in Venetië

 

© Paul Korenhof, oktober 2014

 

Verdi: Otello

Gregory Kunde (Otello), Carmela Remigio (Desdemona), Lucio Gallo (Jago), Elisabetta Martorana (Emilia), Francesco Marsiglia (Cassio), Antonello Ceron (Roderigo), Mattia Genti (Lodovico), Matteo Ferrara (Montano), Antonio Casagrande (Un araldo), Teatro La Fenice
Dirigent: Myung-Whun Chung
Regie: Francesco Micheli

C Major 716604 (Blu-ray)

Opname: Venetië, Palazzo Ducale, 10 juli 2013

 

Voor menigeen geldt Verdi's Otello als de beste opera die Italië heeft opgeleverd - of in ieder geval samen met Falstaff als een van de twee beste, zowel door de muziek als door de combinatie met het al even geniale libretto van Arrigo Boito. Schrijver dezes sluit zich daar gaarne bij aan en er gaat bijna geen dag voorbij zonder dat er niet minstens een frase - soms zelfs maar twee of drie maten - uit een van deze partituren door mijn hoofd speelt. Bij alle fascinatie die van de partituur uitgaat, is Otello tegelijk ook een moeilijk werk, vooral vanwege de problemen die rijzen bij een uitvoering en het grootste struikelblok blijft de titelrol, geschreven voor Francesco Tamagno en meestal omschreven als een partij voor een 'Italiaanse heldentenor'.
Een deel van de problemen berusten op het misverstand dat een zanger van de titelrol overeenkomsten moet vertonen met de baritonale 'Duitse heldentenor' die vooral op zijn plaats is in de opera's van Wagner. De belangrijkste overeenkomst met die stemsoort is dat voor beide een groot uithoudingsvermogen en een stevige 'baritonale' laagte vereist is. Uit verslagen van tijdgenoten en uit zijn schaarse opnamen - helaas pas twintig jaar na de première gemaakt, wordt duidelijk dat Tamagno beslist geen halve bariton was, maar een helder getimbreerde tenor met een onmiskenbaar tenorale hoogte. Datzelfde geldt nog duidelijker voor zijn opvolger, Giovanni Zenatello, van wie wij veel meer representatieve opnamen bezitten en van wie we - afgaande op zijn platen (waaronder zelfs enkele live-opnamen uit 1926) - kunnen stellen dat hij waarschijnlijk de ideale Otello is geweest, misschien nog wel meer dan Tamagno. Meteen na hem, zelfs met een minimaal verschil, komen dan de twee andere grote Otello's uit de eerste helft van de vorige eeuw, Aureliano Pertile en Giovanni Martinelli, en toeval of niet.

Van de naoorlogse zangers die complete opnamen hebben nagelaten, zijn er in feite maar twee die we met Tamagno en Zenatello kunnen vergelijken: Mario Del Monaco, de laatste Italiaan die in deze rol glorieerde, en Jon Vickers. De eerste valt echter af vanwege zijn slordigheden, zijn groeiende voorkeur voor (te) luid zingen en zijn onartistieke benadering, vooral van de derde akte. Vickers was een ander hoofdstuk, minder ideaal van stem, maar als interpreet op een eenzaam niveau dat bij hem juist de monoloog 'Dio mi potevi' tot het hoogtepunt van zijn vertolking maakte.
Alle andere naoorlogse tenoren komen voor mij hooguit op het tweede plan, hoe verdienstelijk, zelfs indrukwekkend hun vertolkingen soms ook waren, en eerlijk is eerlijk: een uitvoering met Plácido Domingo onder leiding van Carlos Kleiber was keer op keer een onvergetelijke ervaring. Ook Domingo miste echter de helderheid, kleurde zijn stem (toen al!) enigszins baritonaal en kwam daardoor vaak een beetje broeierig, om niet te zeggen tobberig over. Vooral de eerste jaren klonk zijn Otello in het verloop van de opera steeds smartelijker, hevig teleurgesteld in zijn liefde, en niet als een natuurmens die psychisch de ene barst na de andere oploopt, niet begrijpt wat er om hem heen gebeurt en aan zijn eigen onvolkomenheden ten onder gaat.

Eerder dit jaar signaleerde ik een dvd met een uitvoering van Verdi's Otello die op 6 augustus 1966 plaatsvond op de binnenplaats van het Palazzo Ducale in Venetië en die onlangs werd uitgebracht met als trekpleister de Jago van Tito Gobbi (klik hier). In die uitvoering vertegenwoordigde Pier Miranda Ferraro in de titelrol een goed en vooral betrouwbaar Italiaans gemiddelde. Kort daarop verscheen een nieuwe uitgave met de Amerikaanse tenor Gregory Kunde in de titelrol, bijna een halve eeuw later op dezelfde plaats opgenomen en een goede illustratie van diverse veranderingen die sindsdien in de operawereld hebben plaatsgevonden. De voorstelling uit 1966 is een primitieve registratie van een traditionele, dikwijls voorspelbare voorstelling, maar biedt wel zang op een hoog niveau door solisten die tot in hun vezels met hun rollen vertrouwd waren. De uitvoering van 2013 is daarnaast heel geavanceerd in theatertechniek en videoregistratie, maar de solisten moeten hun meerdere erkennen in hun collegae van vijftig jaar geleden. Niet alleen zijn die vocaal hun meerderen, maar de zangers van nu krijgen veel minder kans krijgen om met tekst en muziek vergroeid te raken, al was het maar omdat zij hun rollen meestal niet meer instuderen en vertolken onder leiding van oude theaterrotten die vroeger voor een deel vast aan de operatheaters verbonden waren.

Dat alles neemt niet weg dat ik met belangstelling en ook met bewondering heb geluisterd naar de vertolking van de tenor Gregory Kunde, die twee jaar geleden Otello aan zijn repertoire heeft toegevoegd. In Venetië zong hij de rol tot nu toe zelfs in twee series voorstellingen, eerst in november 2012 in het Teatro La Fenice en vervolgens in de zomer van 2013 op de binnenplein van het Dogenpaleis. Daaraan ging een lange loopbaan vooraf die hij begon met zuiver lyrische rollen en die hem naar steeds zwaardere partijen voerde. Binnen het Italiaanse repertoire voerde hem dat uiteindelijk van Rossini's Otello naar die van Verdi, iets waar niet veel zangers zich op kunnen beroemen.
Zuiver vocaal beantwoordt zijn Otello op de beide uitersten niet aan het ideaal, daarvoor zijn er te weinig associaties met klaroentonen en daarvoor ontbreekt op de beslissende momenten ook dat baritonale fundament. Aan de andere kant beschikt hij wel over de helderheid, het uithoudingsvermogen en de muzikaliteit die zijn vertolking als prestatie bijzonder overtuigend maken. Als hij de rol blijft zingen, zou hij er alleen goed aan doen zijn interpretatie goed door te nemen met een ervaren Verdi-coach of Verdi-dirigent. Stilistisch klinkt het nu allemaal nog te veel als een 'gewone' tenorpartij en dringt hij, zeker in de derde akte, nog onvoldoende door in de onderlagen van het karakter.

Jammer is bij dat alles dat hij niet meer steun krijgt van zijn omgeving. Carmen Remigio is een weinig ontroerende Desdemona, maar Lucio Gallo blijkt een (te) lichte, niet echt een venijnige Jago zonder triller ('l'alfiere') en schiet vooral tekort met een vlakke, ongenuanceerde tekstbehandeling. Afgezien van een zwakke Lodovico zijn de overige rollen redelijk bezet, maar het echte vuurwerk ontbreekt, ook in de directie van Myung-Whun Chung, die dezelfde partituur enkele maanden geleden in Orange (met Roberto Alagna) met meer dramatiek tot klinken bracht.

De vertolking van Kunde sloot overigens wel aan bij de regie van Francesco Micheli die Otello en Desdemona meteen in de eerste akte neerzette als gewone mensen die een eenvoudig liefdesduet zingen om zich daarna naar hun bruidsvertrek te spoeden. Een beetje simpel, zeker gezien het feit dat juist dit 'liefdesduet' psychologisch tamelijk gecompliceerd ligt, maar het tekent de benadering van het gehele werk, dat ons een min of meer eenvoudige verhaal over liefde en jaloezie vertelt en niet de gelaagdheid die Shakespeare, Boito en Verdi getekend hebben. De monoloog 'Dio mi potevi' wordt hier in feite zelfs een misser van de regie. Het zichtbaar maken van de 'boze geesten' in Otello's innerlijk als zombie-achtige geesten van zeelieden is niet alleen een belediging voor de intelligentie van het publiek, maar verleidt tegelijk Kunde tot een bijna veristische expressiviteit op een moment dat in feite juist een 'monologue intérieur' is. Een andere misser is een wilgelied dat suggereert dat Desdemona na alle doorstane emoties niet meer bij zinnen is, waarbij de regie zoveel van de zangeres eist dat zij zich onmogelijk volledig kan concentreren op een zang die juist een laatste opleving van het bel canto mooi zijn. Echt een stap te ver gaat de regie als Desdemona schijnbaar uit haar dood herrijst en met een glimlach de zelfmoord van Otello gadeslaat.

Dit alles speelt zich hier af tegen de achtergrond van een moderne marinebasis (waar Otello in het begin wel een verguld borstkuras draagt. . .), maar Micheli beging niet de fout het verhaal ook politiek te actualiseren. Zijn enige echte ingreep betrof in feite het vervangen van de Cypriotische bevolking door marinepersoneel van beiderlei kunne. Geen slechte keuze, al moest hij daardoor wel de kunstgreep van een kennelijk voorbijkomende processie toepassen voor de koorscène (met kinderkoor) in het tweede bedrijf.
Een feëriek belicht Dogenpaleis biedt ruimschoots de mogelijkheid tot een breed uitwaaierende enscenering, verluchtigd met knappe projecties. Akoestisch werkt de uitvoering in de open lucht bevredigend, maar zowel de solisten als het orkest had ik toch graag iets voller en met meer kern uit de luidsprekers horen komen. Over de cameravoering verder niets dan lof en zeker via de blu ray disc is het resultaat een haarscherp gedefinieerde serie beelden van een van de fraaiste gebouwen van de lagunenstad in een bijzondere entourage.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links