DVD-recensie

 

© Paul Korenhof, augustus 2021

 

Puccini: La Bohème
Charles Castronovo (Rodolfo), Sonya Yoncheva (Mimì), Simona Mihai (Musetta), Andrzej Filonczyk (Marcello), Peter Kellner (Colline), Gyula Nagy (Schaunard), Jeremy White (Benoit), Eddie Wade (Alcindoro), Andrew Macnair (Parpignol), John Morrisey (Doganiere), Thomas Barnard (Sergente)
Royal Opera House, Covent Garden
Dirigent: Emmanuel Villaume
Regie: Richard Jones
Opus Arte OA BD7287 D (BD)
Opname: Londen, 17 & ? januari 2020 (zie hieronder)

 

Drie jaar geleden signaleerde ik een nieuwe productie van La Bohème die in Covent Garden de nog steeds onvergetelijke enscenering van John Copley moest vervangen. Diezelfde productie presenteert Opus Arte nu wederom met een grotendeels andere bezetting rond de Mimì van Sonya Yoncheva. De door Richard Jones geregisseerde voorstelling blijft echter een typisch moderne enscenering met visuele effecten die de sfeer eerder verstoren dan versterken. (Om niet in herhalingen te vervallen, verwijs ik hiervoor echter naar mijn vorige bespreking - klik hier).

Een andere overeenkomst is de dubbele bezetting van Musetta. In 2018 had Joyce El-Khoury in de bioscoopversie die rol overgenomen van Simona Mihai die haar scènes daarna wel voor de dvd mocht vastleggen. Hier horen en zien we wederom een levendig zingende en acterende Mihai, maar in dit geval heeft zij de rol voor de video overgenomen van Aida Garifullina die op haar beurt weer wel in de bioscoop te zien was (en de rol iets meer warmte verleende). En wederom is er dus een speciale dvd-versie gemaakt, maar de eerste akte (zonder Musetta) blijkt in beide versies die van 17 januari.

Aan de muzikale kant constateer ik verder wel een sterke nadruk op de zang en het vocale volume, vooral in de uitbundige scènes van de vier bohémiens die luid en met een overdaad aan boventonen boven het orkest uit komen. Ik heb vele tientallen voorstellingen in Covent Garden meegemaakt, in de zaal en op de balkons, maar dit weet ik zeker: zó, en vooral: in zó'n balans heb ik zangers en orkest in dat theater nooit gehoord.

Het resultaat vormt een wereld van verschil met wat we horen in oudere opnamen uit Londen (bijvoorbeeld de prachtige Bohème met Shicoff en Cotrubas uit 1982) en ik heb het vermoeden dat de schuld ten dele ligt bij de man aan de mengtafel. Als er iets onartistiek is aan moderne live-opnamen, is het wel dat balans en samenklank vaak niet meer op natuurlijke wijze tot stand komen.

Het gevolg is onder meer dat de ensembles kunnen overkomen als een opeenstapeling van afzonderlijke stemmen zonder de samenklank die het publiek in het theater misschien wel ervaart. Een vergelijking met de videostroom die van deze nieuwe Bohème in de bioscopen te zien was, laat horen dat de stemmen ook daar prominent doorkwamen, maar dat de balans daar toch minder verstoord lijkt. Toevallig beluisterde ik de dag voordat ik deze Bohème draaide, de BBC-opname van de laatste Parsifal die Haitink daar in 2007 dirigeerde (overigens: een van de mooiste uitvoeringen die ik ooit gehoord heb) en akoestisch was dat een wereld van verschil!

Een feit is echter dat de tenor Charles Castronovo de neiging vertoont om flink veel volume te geven. Tijdens de openingsscène lijkt zijn stem nog redelijk in verhouding met die van de anderen, maar bij de opkomst van Mimì is er een aanmerkelijk verschil tussen zijn zang en die van Yoncheva. In 'Che gelida manina' is het of hij Corelli probeert te imiteren en zowel daar als op andere momenten mis ik de poëzie van Rodolfo's als Björling, Bergonzi, Pavarotti, Dvorsky of Carreras.

In zo'n lyrische en intieme aria proberen het dak van het theater te blazen past niet echt bij een Rodolfo die zichzelf bij herhaling een dichter noemt, maar ook de dirigent treft hier enige blaam. Bovendien klinkt de directie van Emmanuel Villaume erg routineus, lijkt hij weinig geïnteresseerd in frasering en is van homogene ensemblezang weinig te merken. Dat laatste trof mij vooral bij het ensemble na Musetta's wals en bij het van emoties doortrokken kwartet aan het slot van het derde bedrijf (maar in de akoestiek van Covent Garden kan het publiek dat anders ervaren hebben).

Het grote winstpunt van deze opname is de vocaal wat rijpe maar prachtig genuanceerde Mimì van Yoncheva, meeslepend in haar zang, prachtig doorleefd in haar spel, vooral in 'Donde lieta usci' en het daarop volgende kwartet, en hartroerend in de broze vocalistiek van haar sterfscène.

Afgezien van zijn niet altijd romantische klank zet Castronovo een vocaal gezonde Rodolfo neer die zich aan het slot gelukkig door Yoncheva laat meeslepen. Op het punt van kleurnuances moet hij echter zijn meerdere erkennen in de tenorale Marcello van Andrzej Filonczyk. Hopelijk bouwt deze veelbelovende Poolse solist zijn carrière voorzichtig op, zodat zijn timbre alle tijd krijgt om bredere baritonale kleuren te ontwikkelen.

Een nog sterker contrast horen we bij de jonge Slovaakse bas Peter Kellner. Zijn 'Vecchia zimarra' is een meesterstukje van vocale intimiteit dat met fraai gerealiseerde diminuendi precies laat horen waaraan het in de zang van Castronovo ontbreekt. Niet minder verrast was ik door de Schaunard van de uit het Young Artists Programme voortgekomen Hongaarse bariton Gyula Nagy, een sonore, uitstekend acterende toneelpersoonlijkheid met een opmerkelijke mimiek die suggereert dat hij zou kunnen uitgroeien tot een geboren Falstaff.

Het hierboven gesiglaeerde probleem met het klankkarakter neemt niet weg dat beeld en geluid van de Blu-rau Disc op een niveau staan dat we van Opus Arte mogen verwachten. Wie de Engelse ondertiteling volgt, moet zich alleen niet storen aan vreemde spelfouten in woorden met accenttekens (en de naam Mimì komt regelmatig voor . . .)


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links