DVD-recensie

Uit het archief van een prestigetheater

Renata Tebaldi bekroont Berlijns operafeest

 

© Paul Korenhof, september 2012

 

 
   
 
   
 
   
 

Beethoven: Fidelio

William Dooley (Don Fernando), Walter Berry (Don Pizarro), James King (Florestan), Christa Ludwig (Leonore), Josef Greindl (Rocco), Lisa Otto (Marzelline), Martin Vantin (Jaquino), Barry McDaniel (1. Gefängener), Manfred Röhr (2. Gefängener), Deutsche Oper Berlin
Dirigent: Artur Rother
Regie: Gustav Rudolf Sellner
Decors en kostuums: Wilhelm Reinking
Koordirigent: Walter Hagen-Groll
Arthaus Musik 101 597
Opname: Berlijn, 1963

* * *

Mozart: Don Giovanni

Dietrich Fischer-Dieskau (Don Giovanni),
Josef Greindl (Der Komtur), Elisabeth Grümmer (Donna Anna), Donald Grobe (Don Ottavio), Pilar Lorengar (Donna Elvira), Ivan Sardi (Masetto), Erika Köth (Zerlina), Walter Berry (Leporello) Deutsche Oper Berlin
Dirigent: Ferenc Fricsay
Regie: Carl Ebert
Toneelbeeld: George Wakhevitch
Arthaus Musik 101 574 (2 dvd's)
Opname: Berlijn, 23 september 1961

* * *

Verdi: Don Carlos

James King (Don Carlos), Pilar Lorengar
(Elisabeth von Valois), Josef Greindl (Philipp II), Dietrich Fischer-Dieskau (Rodrigo, Marquis von Posa), Patricia Johnson (Prinzessin Eboli), Martti Talvela
(Der Gro βinquisiteur), Ivan Sardi (Ein Mönch), Lisa Otto (Eine Engelsstimme), Barbara Vogel (Tebaldo, Page Elisabeths), Günther Treptow (Der Graf von Lerma), Deutsche Oper Berlin
Dirigent: Wolfgang Sawallisch
Regie: Gustav Rudolf Sellner
Decors en kostuums: Wilhelm Reinking
Koordirigent: Walter Hagen-Groll
Arthaus Musik 101 621
Opname: Berlijn, januari 1965

* * *

Verdi: Otello

Hans Beirer (Otello), Renata Tebaldi (Desdemona), William Dooley (Jago), Mario Ferrara (Cassio), Karl-Ernst Mercker (Roderigo), Sieglinde Wagner (Emilia), Ivan Sardi (Lodovico), Pecca Salomaa (Montano),
Hans Dietrich Pohl (Un araldo) Schöneberger Sängerknaben Mandoline-orkest Napoli, Deutsche Oper Berlin
Dirigent: Giuseppe Patanè
Regie: Hans-Peter Lehmann
Toneelbeeld: Wilhelm Reining
Arthaus Musik 101 644
Opname: Berlijn, 30 augustus 1962


NB - Een deel van onderstaande bespreking van Don Giovanni verscheen eerder als afzonderlijke recensie (klik hier).

De huidige Deutsche Oper Berlin werd in 1912 als Deutsches Opernhaus met privégelden gesticht in het toenmalige Charlottenburg en bereikte al snel een eerste bloeiperiode toen Bruno Walter er in 1922-1926 de muzikale scepter zwaaide. Hoewel het gebouw zelf in de laatste oorlogsperiode ongeveer was weggevaagd, betekende de overwinning van de geallieerden tevens het begin van de grote bloei van wat tot dan toe het tweede theater van Berlijn was geweest. Met de vrede was ook de splitsing van Berlijn een feit en aangezien de ruïnes van de majestueuze Staatsoper in het oostelijke stadsdeel lagen, ontstond in het westelijke stadsdeel behoefte aan een 'eigen' eersterangs operagezelschap. Daardoor kon het Deutsches Opernhaus op 2 september 1945 een nieuw leven beginnen als Deutsche Oper Berlin, het meest prestigieuze theater van West-Berlijn en gezien de symboolfunctie van die stad misschien wel van geheel West-Duitsland.

De eerste voorstellingen van het nieuwe gezelschap vonden plaats in het Theater des Westens, maar op 24 september 1961 werd met Don Giovanni het huidige theater aan de Bismarckstra βe geopend. Die gebeurtenis werd via de televisie in grote delen van Europa uitgezonden - althans dat dachten we, want bij het verschijnen van de dvd met die uitvoering bleek dat men het zekere voor het onzekere had genomen en gebruik had gemaakt van de opnamen die tijdens de generale repetitie van 23 september gemaakt waren. Inmiddels is die Don Giovanni gevolgd door Fidelio, Don Carlos en Otello, reden om de vier opnamen gezamenlijk op hun merites te beoordelen, waarbij ik dankbaar gebruik maak van mijn eerdere bespreking van Mozart's opera.

Restauratie
Laat ik beginnen met de technische kwaliteiten. Die blijken soms verbazingwekkend, niet alleen waar het de verbluffend heldere en dynamische mono-geluidsbanden betreft, waarbij alleen de opname van Fidelio er wat dunner uit kwam, en niet alleen in de strijkersklank. Ik meende iets metaligs te bespeuren dat mij deed denken aan niet optimaal gerestaureerde geluidsbanden van sommige cd-labels en indachtig mijn ervaringen heb ik toen de kanalen eens afzonderlijk beluisterd. Dat leverde inderdaad een licht verschil op, een beetje zoals in de jaren zestig van de vorige eeuw bij 'nep-stereo' en toen ik het linkerkanaal alleen beluisterde (via beide luidsprekers) met iets hoog-af en iets laag-bij, werd het resultaat prettiger. Het meeste heb ik genoten van de klank van Otello. De koorscènes missen de volheid van miderne stereoregistraties, maar de helderheid en natuurlijkheid van de stemmen is exemplarisch en som shad ik het gevoel dat ik de sopraan van Renata Tebaldi nooit mooier had gehoord dan hier.
Ondanks onvermijdelijke oneffenheden kan ik dus alleen maar waardering hebben voor deze uitgave, maar meer nog voor wat met de primitieve middelen van toen bereikt. Ouderen onder ons weten nog maar al te goed hoe weinig aandacht een halve eeuw geleden aan het geluid van televisieopnamen werd besteed. Helderheid en verstaanbaarheid waren belangrijker dan klankkwaliteit en historisch gezien terecht, want laten we eerlijk zijn: herinnert u zich de kwaliteit van toenmalige tv-luidsprekertjes nog? Daarnaast is een moderne mp3-speler bijna een hifi-installatie! En voor de zekerheid: het hier gepresenteerde geluid is beslist geen mp3-reductie, maar 48kHz/16 bit bij 1.5Mbps, dus 'cd-kwaliteit'!
Dat het geluid ondanks de ouderdom van de opname ook nog een redelijke diepte bezit, is een klein wonder en mutatis mutandis geldt hetzelfde voor de vijftig jaar oude zwart-witregistratie uit het theater, wat met de toenmalige camera's geen sinecure moet zijn geweest. Bij de restauratie bleken de filmbanden bovendien een redelijk breed spectrum aan grijstinten te bezitten, terwijl men er bij de digitalisering in geslaagd is de 'beeldruis' behoorlijk te elimineren. Op een goede televisie en bij de juiste beeldverhouding (4:3) van een normale afstand bekeken blijft een televisieopname weliswaar niet zo scherp als een bioscoopfilm uit die periode, maar het resultaat is nog alleszins genietbaar. Bij de restauratie heeft men bovendien rafelrandjes en beschadigingen keurig weggepoetst, bij Don Giovanni onder meer door het beeld soms enigszins bij te snijden en daarna tot het juiste formaat uit te vergroten.

Don Giovanni
Het oudste van de vier historische documenten die tot nu toe werden uitgebracht, is de hierboven reeds vermelde opname van Don Giovanni in de regie van Carl Ebert, een voorstelling die volledig beantwoordde aan de toenmalige maatstaven en die op dat moment toen waarschijnlijk zelfs modern genoemd kon worden. Er wordt in ieder geval een mooi staaltje acteerkunst ten beste gegeven, volledig in de Mozart-stijl die deze regisseur samen met Fritz Busch tot basis van het succes onder het Glyndebourne Festival had gemaakt. In de regie van de koorleden ontbreekt nog de individualisering die we later zouden leren kennen dankzij de 'Oost-Duitse' school van onder anderen Harry Kupfer, maar de personages zijn beter gedetailleerd dan in menige andere registratie die ons uit die tijd is overgeleverd.
De decors en kostuums van de legendarische Georges Wakhevitch blijken meer filmisch dan naturalistisch van karakter, waardoor het toneelbeeld minder 'kneuterig' overkomt dan men zou verwachten. Natuurlijk zouden we bepaalde details nu misschien lachwekkend vinden, van de vreemde broek van Don Giovanni tot de in spel en uiterlijk weinig meisjesachtige Zerlina van Erika Köth. In 1961 vonden we zoiets echter normaal, terwijl ik de 'statische' cameravoering zelfs prefereer boven het onrustige gedoe van tegenwoordig, waarbij de camera ons bovendien voortdurend een blik wil gunnen op het inwendige van des zangers strottehoofd. Dan liever Pilar Lorengar ten voeten uit of hooguit tot haar middenrif in een gedetailleerd romantisch fantasiekostuum. 

Ferenc Fricsay
Natuurlijk wordt deze voorstelling in het Duits gezongen, zoals dat toen in de meeste Duitse theaters nog de gewoonte was, en dat heeft ook grote voordelen. Zingen in de landstaal had als doel dat het publiek het kon verstaan (boventiteling bestond bovendien nog niet) en dat betekent dat van zangers werd verwacht dat zij zodanig articuleerden en fraseerden, dat de tekst inderdaad verstaanbaar werd. Kom daar nu eens om…
De anderhalf jaar na deze uitvoering overleden Hongaarse dirigent Ferenc Fricsay behoort tot de groten uit de jaren na de Tweede Wereldoorlog, maar na zijn dood, toen in het theater steeds meer gezocht werd naar psychologische diepgang, kwamen zijn Mozart-interpretaties onder vuur te liggen als 'te snel' en 'te oppervlakkig'. In de tijd waarin de zware aan pak van Klemperer en daarna ook de trage tempi van Harnoncourt door velen als het summum van muzikale diepgang werden beschouwd, werd Fricsay gezien als de exponent van een 'luchtige' Mozart-traditie. Ik heb die controverse nooit zo begrepen, al was het maar omdat Mozart zelf zijn Da-Ponte-opera's als komedies beschouwde en Don Giovanni zelfs betitelde als 'opera buffa'.

Droombezetting
Nog belangrijker is wellicht dat we hier kunnen genieten van een droombezetting die het ensemble overtrof dat Fricsay drie jaar eerder bij zijn DG-opname ter beschikking had. Ook nu zingt Dietrich Fischer-Dieskau de titelrol, maar of het komt door het Duits of door de regie van Ebert, zijn vertolking hier klinkt veel eleganter, fluweliger, waar het moet venijniger en juist minder 'Duits-martiaal' dan zijn Italiaanse titelrol op DG. De tweede dubbeling is de Masetto van Ivan Sardi, een ontdekking van Fricsay, die het echter vooral van zijn stem moet hebben en in beide uitvoeringen een beetje 'vierkant' overkomt. Tot op zekere hoogte past dat wel bij Masetto, maar ik zal toch nooit vergeten wat de jonge Bryn Terfel van die rol wist te maken! Als Leporello veegt de schalkse, Weens-smeuïge Walter Berry de vloer aan met Karl Christian Kohn, Josef Greindl is een 'gala-Commendatore' die zelfs de niet kinderachtige bas van Walter Kreppel doet vergeten en de vaak onderschatte, te vroeg overleden Donald Grobe komt als Don Ottavio geloofwaardiger over dan de altijd wat oratorium-achtige Ernst Haefliger.
Nog interessanter is het verschil tussen de damestrio's. Elisabeth Grümmer, de 'grande dame' van de Deutsche Oper Berlin, is een warme, lyrische Donna Anna die de madonna-achtige Maria Stader naar het tweede plan verwijst. Tussen Erika Köth en Irmgard Seefried is het moeilijk kiezen. De eerste klinkt iets levendiger, de tweede weet haar lyriek meer uit te spinnen en blijft onovertroffen in haar recitatieven. Het vocale hoogtepunt van beide opnamen is echter de Donna Elvira, in de studio-opname de onlangs overleden Sena Jurinac, een Mozart-vertolkster par excellence en in iedere stembuiging op en top lid van het befaamde Weense Mozart-ensemble uit de jaren vijftig, terwijl we op de dvd een jonge en in alle opzichten betoverende Pilar Lorengar aan het werk zien. Kiezen is onmogelijk, maar wat een luxe dat een 'stadsgezelschap' zo'n bezetting op de been kon brengen!

Fidelio
De opname van Fidelio uit 1963 oogt even als een oude bekende, maar is dat toch niet. Zeven jaar later zou de enscenering van Gustav Rudolf Sellner in dezelfde toneelbeelden van Wilhelm Reinking echter dienen als basis voor een speciale televisiefilm onder leiding van Karl Böhm met Gwyneth Jones, James King, Gustav Neidlinger en Josef Greindl in de hoofdrollen. Hier zien we echter de solisten die tijdens het premièrejaar de meeste voorstellingen zongen met het toenmalige echtpaar Christa Ludwig en Walter Berry als Leonore en Don Pizarro naast James King en Josef Greindl, die ook toen al van de partij waren. De opname is een speciale verfilming voor de tv, maar dan als 'geënsceneerde voorstelling', dus met publiek en al. De suggestie is compleet, maar de beelden van de orkestbak tijdens de ouverture lijken niet gemaakt tijdens een 'echte' voorstelling.
In onze tijd, waarin bij Fidelio vaak de politieke aspecten overbelicht worden, is het verfrissend een voorstelling te zien waarin de menselijke aspecten centraal staan. Sellner is duidelijk uitgegaan van de personages, die hij op opmerkelijk lege tonelen ruimschoots kans biedt hun karakters uit te bouwen. Met succes! De titelrol van Christa Ludwig, toen in de jaren waarin zij experimenteerde met het sopraanrepertoire, is vocaal een van haar indrukwekkendste vertolkingen, maar ik heb ook zelden een Leonore gezien die visueel zo geloofwaardig is als Fidelio. Evenals in de verfilming met Gwyneth Jones zingt James King een Florestan die zich bijna kan meten met Jon Vickers, een zanger met nog net iets meer kracht en vooral meer tragiek in zowel zijn openingsrecitatief als zijn aria. Een hoofdstuk apart vormt de Rocco van Josef Greindl, een van de grootste Duitse bassen van de vorige eeuw en een uitmuntend acteur met hier bijvoorbeeld een niet mis te verstane glimlach als het over geld gaat, daarnaast gezegend met een heerlijke 'boerenslimheid' en bijna kruiperig tegenover Pizarro. En wie zich Walter Berry vooral herinnert als de schalkse Leporello of de goedgeluimde Papageno die hij zo dikwijls heeft neergezet, kan zich verbazen over zijn scherp gekarakteriseerde en vocaal opvallend slanke Pizarro.
Rond dit viertal verzamelde de Deutsche Oper een bezetting zoals toen bij dit theater normaal was, met Lisa Otto als een verrukkelijke Marzelline en Martin Vantin als een betrouwbare Jaquino, terwijl we als eerste gevangene niemand minder dan Barry McDaniel horen. De muzikale leiding was toevertrouwd aan Arthur Rother, een solide kapelmeester van de oude stempel, maar met opvattingen die nu een beetje gedateerd overkomen. Zo verloopt overgang naar de finale naar moderne opvattingen wel erg traag en ouderwets nadrukkelijk.

Don Carlos
Ook de opera's van Verdi werden toen nog in veel Duitse theaters in de eigen taal gezongen, maar dat gebeurde eveneens in theaters in Frankrijk, Engeland, Rusland, Hongarije en andere landen. Bij Don Carlos kwam daarbij dat menige Duitser dit werk meer zag als een muzikale bewerking van het toneelstuk van Schiller dan als een Italiaanse opera en in het dvd-boekje wordt zelfs de criticus van de Tagesspiegel geciteerd, die na de première van deze nieuwe productie in Berlijn ronduit schreef, '(…) dat het belachelijk zou zijn Schiller in het Italiaans op te voeren (…)'.
Ook hier geldt weer dat ik natuurlijk het Italiaans prefereer, maar dat ik grote voordelen zie in de vertaling. Niet alleen vanwege de verstaanbaarheid, maar ook omdat het de solisten ertoe brengt hun tekst ook verstaanbaar en met maximale aandacht voor de betekenis over het voetlicht te brengen. Dat geldt ook voor de niet-Duitse solisten en dat is dan weer het gevolg van de toen nog bloeiende ensemblecultuur, die maakte dat er een homogeen gezelschap ontstond waarbij alle vaste solisten op alle gebieden, ook dat van tekst en interpretatie, op elkaar ingespeeld raakten.

Ensemblezang
Aan de andere kant moet ik ook constateren dat de hier gepresenteerde versie met een lengte van 155 minuten een paar lelijke coupures bevat, ondanks het feit dat de korte 'Milanese versie' als uitgangspunt diende. Jammer, want dezelfde Deutsche Oper Berlin presenteerde al in november 1948 een versie in vijf bedrijven die ruim die uur duurde (Walhall WLCD 0136), een waarlijk historische voorstelling met het toneeldebuut van de jonge Dietrich Fischer-Dieskau in de rol die hij hier herhaalt, wederom met Josef Greindl als Filips II.
De muzikale bijzonderheid hier is de aanwezigheid van gastdirigent Wolfgang Sawallisch, die ondanks alle coupures en ondanks de Duitse vertaling een Italiaans vloeiende lezing van Verdi's partituur combineert met grote aandacht voor ensemblezang. Dat laatste is natuurlijk een ander sterk punt, zoals onder meer blijkt uit het feit dat Fischer-Dieskau en Greindl hier na vijftien jaar nog steeds tegenover elkaar staan. Greindl's Filips lijkt ietwat gechargeerd, meer gericht op Duitse karakterisering dan op Italiaans bel canto, maar de vertolking van Fischer-Dieskau is een meesterstukje van muzikale dramatiek. FD was behalve een groot liedzanger ook een acteur van formaat en met zijn rijzige gestalte zet hij hier vocaal en interpretatief een Posa uit duizenden neer, overtuigender zelfs dan in zijn Italiaanse opname onder Solti (Decca).
In de titelrol zien we James King als een krachtige, gezonde Don Carlos, iets te krachtig en te gezond zelfs, maar het meeste heb ik genoten van de beide dames. De Spaanse sopraan Pilar Lorengar was twintig jaar lang een van de sterren van de Deutsche Oper in een repertoire dat begon met de grote Mozart-rollen en andere lyrische partijen, maar dat zij uitbreidde over een grote breedte met als hoogtepunten onder meer Tosca, Eva in de Meistersinger en enkele Verdi-partijen waaronder deze nobele en doorleefde Elisabeth. De Amerikaanse Patricia Johnson zou oorspronkelijk de tweede bezetting zingen, maar nam bij de première de rol van Eboli op het laatste moment over van Mignon Dunn en maakte zich de gepassioneerde Spaanse prinses zo eigen, dat ik ook bij haar gewoon vergeet dat zij in het Duits zingt. Met daarbij een jonge Martti Talvela als grootinquisiteur staat hier een bezetting van allure op het toneel. En dan te bedenken dat de Deutsche Oper Berlin al deze solisten gewoon 'in huis' had!

Voor regie en toneelbeeld geldt hetzelfde wat ik naar aanleiding van Fidelio heb geschreven, maar wel had ik tijdens het kijken soms een beetje moeite met tegen de verfilming. Fidelio leek nog een echte voorstelling, maar hier is echt geen publiek te bekennen. Je hoort soms een kort applaus, maar dat is alles en het aanzwellen en afnemen ervan is ook niet in overeenstemming met het buigen van de solisten. Vervelender is dat sommige scènes (misschien wel alle, maar daar ben ik niet zeker van) duidelijk werden opgenomen als playback van een reeds bestaande geluidband, niet alleen doordat de fysieke inspanning van het zingen zichtbaar ontbreekt, maar ook door een niet altijd perfecte synchronisatie.

Geïmproviseerd sterrenfeest
Een vreemde ervaring: als fanatieke teenager maakte ik hele plakboeken van alles wat maar aan opera gerelateerd was. Veel daarin - ik bezit ze nog steeds - was afkomstig uit de toenmalige KRO-gids en daaruit afkomstig is ook een fotootje van de tenor Hans Beirer en de bariton William Dooley in Otello. De uitzending zelf was in West-Nederland natuurlijk niet zien, maar het prentje is mij altijd bijgebleven, vooral door de jeugdige en slanke Jago van Dooley, in uiterlijk precies wat ik mij bij Verdi's beschrijving van die rol voorstelde.
Wat ik toen dus ook niet wist, was dat in diezelfde registratie de rol van Desdemona was gezongen door niemand minder dan Renata Tebaldi tijdens een zeldzaam (haar enige) gastoptreden bij de Deutsche Oper Berlin in augustus en september 1962. Wat ik ook niet wist, was dat de Deutsche Oper speciaal voor die gelegenheid in allerijl en mede met het oog op de televisieregistratie een nieuwe productie had opgezet. En evenmin wist ik dat de meeste solisten van dit Duitstalige theater hun rollen voor deze gelegenheid in het Italiaans hadden ingestudeerd (met het koor lukte dat niet op zo korte termijn, te meer omdat in diezelfde tijd ook een beruchte kooropera als Moses und Aron op het repertoire stond).

Geïmproviseerde première
Al die informatie is nu te vinden in de vierde uitgave met opnamen uit het DOB-archief en uiteindelijk ook de fascinerendste. Evenals bij Don Giovanni zien we een echte live-registratie en ook hier is sprake van een heel bijzondere gebeurtenis, want als zodanig werd het gastoptreden van Renata Tebaldi in Berlijn door pers en publiek toch wel beschouwd. De aankomst van de diva (met haar poedeltje) op het Berlijnse vliegveld bracht naast talloze fans zowel de serieuze als de boulevardpers op de been en foto's daarvan waren ook in Nederlandse kranten te vinden.
Intussen was de directie van de Deutsche Oper erin geslaagd om in korte tijd en tussen alle reeds geplande premières door een nieuwe Othello op poten te zetten, die voor deze gelegenheid en ondanks het in het Duits zingende koor dus zelfs Otello mocht heten. Een prettige bijkomstigheid was dat huisontwerper Wilhelm Reinking een meester was in het 'vullen' van een toneel met slechts een paar essentiële maar sfeerrijke requisieten, zoals ook blijkt uit de hierboven besproken uitgaven van Fidelio en Don Carlos.
Voor de regie van deze tussengeschoven en ietwat geïmproviseerde 'nieuwe enscenering' was een beroep gedaan op Hans-Peter Lehmann, een assistent van Wieland Wagner die op het punt stond zelfstandig carrière te gaan maken en die hier zijn eerste grote kans kreeg. Hij heeft die - dat dient gezegd - ook uitstekend benut. In een tijd waarin Otello meestal nog op het toneel werd gezet vol mediterrane kleuren, schilderachtige tableaus en decors vol verwijzingen naar de renaissance-architectuur, kleedde hij met steun van zijn ontwerper het drama uit tot zijn essentie: een spel van menselijke hartstochten en verhoudingen die het onderspit delven tegen negativisme en jaloezie, en dan niet de jaloezie van Otello, maar de jaloezie van Jago, die het niet kan verkroppen dat Cassio een hogere rang werd toebedeeld.

Stersopraan
Om te zorgen dat het gastoptreden van Renata Tebaldi, in die tijd een operasoliste met de status van een megaster, zo soepel mogelijk verliep, had de Deutsche Oper Berlin een beroep gedaan op een ervaren Italiaanse dirigent, Giuseppe Patanè. Zijn taak was om niet alleen het muziekdramatische niveau zo hoog mogelijk te krijgen, maar de voorstelling stilistisch een zekere 'italianità' te verlenen, terwijl hij bovendien als landgenote en goede bekende van de stersoliste mogelijke oneffenheden sneller zou kunnen wegmasseren. Weliswaar hing rond Tebaldi niet hetzelfde aureool als rond haar rivale Maria Callas, maar een diva was de Italiaanse primadonna wel degelijk en voorkomen is altijd beter dan genezen.
Veel problemen schijnen er niet geweest te zijn. Tebaldi wilde deze voorstellingen graag zingen, de anderen hadden er kennelijk ook zin in en de opvattingen van regisseur Lehmann sloten uitstekend aan bij wat de stersopraan zich van haar rol voorstelde. Kortom: alles klikte en dat is goed merkbaar. Ouderwets of niet, de voorstelling heeft sfeer en straalt zowel muzikaliteit als dramatiek uit. Patanè geeft deze partituur minder opwindend vorm dan Serafin, Karajan of Kleiber, maar zijn gevoel voor de Verdi-stijl is onmiskenbaar en hij weet vier mooi homogene spanningsbogen op te bouwen.

Bij de solisten gaat de erepalm zonder meer naar Tebaldi, die mij hier zelfs meer overtuigt dan in haar vertolking in de met een Edison bekroonde Decca-opname onder Karajan. Zij was nooit een groot actrice, klonk in de studio vaak wat onderkoeld (in het veristische repertoire overigens minder dan in opera's van Verdi), maar Desdemona lag haar na aan het hart en hier bewijst zij dat zij op het toneel wel degelijk in staat was haar personage tot een ontroerend karakter uit te bouwen. Voeg daarbij dat zij in het begin van de jaren zestig vocaal op haar hoogtepunt was, nog helemaal in het bezit van haar gouden lyriek, maar krachtiger in haar expressiviteit, en de conclusie ligt voor de hand: wie wil weten waarom Renata Tebaldi in haar tijd als de grote rivale van Callas werd beschouwd, hoeft alleen maar deze dvd te bekijken.

'Laatste Duitse heldentenor'
Rondom de Italiaanse gaste verzamelde zich een sterk ensemble, aangevoerd door Hans Beirer, dikwijls aangeduid als 'de laatste grote Duitse heldentenor'. Zijn stem klinkt ook baritonaler dan die van met meer klaroengeluid uitgeruste Italiaanse collega's (die overigens eveneens uitgestorven lijken) en hij betoont zich ook meer gericht op 'acteren met de stem', wat soms overkomt als overbodig chargeren. Dat neemt niet weg dat hij een vocaal indrukwekkende en interpretatief overtuigende vertolking aflevert, waarbij het een extra voordeel is dat we deze unieke zanger (hij nam pas op zijn 75ste afscheid van de Deutsche Oper Berlin - als Tannhäuser!) hier nog horen in zijn grote tijd.
Een ander gerespecteerd Berlijns ensemblelid was de mooi donker getimbreerde Amerikaanse bariton William Dooley, die - op zijn dertigste! - met de rol van Jago in Berlijn een droomdebuut maakte en die tot 1994 aan het gezelschap verbonden zou blijven. Minder opvallend is de Cassio van Marco Ferrara (van wie we later nooit meer iets hebben vernomen), maar wel is interessant om hier in de kleinere rollen twee uitmuntende comprimarii aan het werk te zien waarvan de namen dankzij talloze plaatopnamen ook bij ons bekend zijn geworden, de alt Sieglinde Wagner (Emilia) en de 'Spieltenor' Karl-Ernst Mercker (Roderigo).

Afwerking
Aan het begin van de opname worden we gewaarschuwd voor de technische kwaliteit, maar die valt heilig mee. Sterker nog: van de vier opnamen komt deze er in alle opzichten het beste uit. Het enige wat mij stoorde was dat hier andermaal minder aandacht was besteed aan de afwerking. Zo loopt het slotapplaus weer niet steeds parallel met de buigingen van de zangers en voor de zoveelste maal vraag ik mij af waarom de muziek onder het menu zoveel harder moet klinken dan die van de opera zelf. Liever daar helemaal geen muziek, maar als het dan toch moet, dan echt op de achtergrond. Een andere ingesleten fout is van een totaal andere orde: producenten van cd's en dvd's schijnen er maar niet in te slagen de namen foutloos uit programmaboekjes over te nemen. Zo behoort Patanè echt geschreven te worden met een 'accent grave' en niet met een 'accent aigu'. Zo moeilijk is dat toch niet - of wel?


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links