DVD-recensie

De vrijages van Cherubino

 

© Paul Korenhof, februari 2019

 

Mozart:  Le nozze di Figaro
Lauri Vasar (Figaro), Anna Prohaska (Susanna), Dorothea Röschmann (Contessa), Ildebrando D'Arcangelo (Conte), Marianne Crebassa (Cherubino), Katherina Kammerloher (Marcellina), Otto Katzameier (Bartolo), Florian Hoffmann (Basilio), Peter Maus (Don Curzio), Sonia Grané (Barbarina), Olaf Bär (Antonio)
Staatsopernchor
Staatskapelle Berlin
Dirigent: Gustavo Dudamel
Regie: Jürgen Flimm & Gudrun Hartmann
Decors: Magdalena Gut
Kostuums: Ursula Kudrna
Accentus Music ACC 10366 (BD)
Opname: Berlijn, november 2015

* * *

Mozart:  Le nozze di Figaro
Markus Werba (Figaro), Golda Schultz (Susanna), Diana Damrau (Contessa), Carlos Álvarez (Conte), Marianne Crebassa (Cherubino), Anna Maria Chiuri (Marcellina), Andrea Concetti (Bartolo, Antonio), Kresimir Spicer (Basilio, Don Curzio), Theresa Zisser (Barbarina)
Teatro alla Scala
Dirigent: Franz Welser-Möst
Regie: Frederic Wake-Walker
Toneelbeeld: Antony McDonald
C-Major 743-204
Opname: Milaan, 2016

 

 

 


 


Toen Jürgen Flimm ruim een kwart eeuw geleden in Amsterdam zijn eerste Figaro regisseerde, verraste hij vooral door de onverwachte details die hij uit de tekst naar boven wist te halen. Bij een nieuwe enscenering die eind 2015 in het Berlijnse Schiller Theater in première ging (de Staatsoper werd toen nog steeds verbouwd) ging hij verder. Hij verplaatste zelfs de hele handeling naar de badplaats Cadiz, waar een moderne familie Almaviva een dagje neerstrijkt om het hete Sevilla te ontvluchten.

Het lijkt een leuke oplossing, maar wel een met onlogische gevolgen. Zo zien we het gezelschap tijdens de ouverture arriveren en na de finale weer afreizen. Afgezien van het feit dat dit laatste dus midden in de nacht gebeurt, is iedereen voor dat éne dagje beladen met koffers (twee tot drie per persoon), wat ook enigszins overdreven is. Bovendien is het ietwat vreemd om juist zo'n dagje uit te benutten voor de drukte van een bruiloft, zeker als het ontvangende personeel kennelijk zo weinig voorbereid heeft, dat Figaro zelf zijn bed in elkaar moet zetten.

Uiteindelijk kan dat alles natuurlijk wel, maar het maakt toch de discussie van Figaro en Susanna over hun slaapkamer ietwat merkwaardig als daarin helemaal niet geslapen wordt. Er is trouwens nauwelijks sprake van kamers in een verblijf of buitenhuis waar continu iedereen opkomt, afgaat en door elkaar loopt. Ook dat levert vreemde situaties op, bijvoorbeeld als Barbarina ongeveer de hele eerste helft van het tweede bedrijf meeluistert en ook nog eens - en zij niet alleen - met de gravin en Susanna naar Cherubino's 'Voi che sapete' gaat zitten luisteren. Dat de gravin meteen daarna in een kennelijk openbare ruimte Cherubino ongegeneerd en langdurig aan de borst drukt (ik formuleer het neutraal), is onbegrijpelijk. En helemaal onbegrijpelijk is hoe Almaviva in zo'n situatie een vertrek (een slaapkamer is het niet) zodanig kan afsluiten dat diezelfde Cherubino niet kan ontsnappen.

Wie zulke ongerijmdheden - en daarmee soms ook Da Ponte's tekst - voor lief neemt, ziet echter een vrolijke voorstelling die recht doet aan de ondertitel over een 'drukke dag'. De solisten dragen daartoe een aangenaam steentje bij waarbij de bezetting van enkele kleinere rollen met leden van het vaste ensemble voor een sterke pijler zorgt. Zo valt er veel te genieten van de markante Bartolo van Otto Katzamaier, de nog redelijk jeugdige Marcellina van Katharina Kammerloher (die ook haar aria te zingen krijgt), de heerlijk gladde Basilio van Florian Hoffmann (die zijn aria niet te zingen krijgt) en een cameo-optreden van Olaf Bär als Bartolo.

Marianne Crebassa
Centraal in de enscenering staat de Cherubino van de ook bij ons bekende Marianne Crebassa, in timbre een echte mezzosopraan, maar als vertolkster zo levendig, flamboyant en jongensacht, dat ik daar ditmaal geen probleem mee heb. Flimm buit haar aanwezigheid ook terdege uit en als zij Susanna vraagt om haar liedje voor te lezen 'aan alle vrouwen op het kasteel' belet haar dat niet om zelf van de eerst tot de laatste scène alle vrouwen achterna te zitten en op te vrijen op een manier die #MeToo tot een lachertje maakt.

Graaf Almaviva kan in deze voorstelling overigens nog heel wat van zijn page leren. Ildebrando d'Arcangelo raast als een olifant door de porseleinkast, doldriest en zingend als een bullebak, zodat zelfs het raffinement van 'Crudel, perchè finora,' verloren gaat. Het lijkt eerder een vluggertje op een disco dan de poging van een stiekeme snoeper om een ondergeschikte te verleiden. Ook was ik niet onder de indruk van de bleke Figaro van Lauri Vasar. Zijn zang is muzikaal maar monochroom, zonder de speelsheid van echt grote Figaro's, en in zijn spel is hij eerder Almaviva's boekhouder dan diens kamerdienaar.

Beter verging het mij met hun beider partners. Dorothea Röschmann, twintig jaar geleden nog een charmante Susanna onder Barenboim (klik hier) horen we hier als een warme, wat matrone-achtige gravin, een rol waarmee zij inmiddels volledig vergroeid is geraakt en die haar vocaal nóg beter ligt. In Anna Prohaska heeft zij Susanna die van wanten weet, maar ook met een allure die al vooruitwijst naar een gravin en mogelijk een Marschallin. Van de vier hoofdrollen is zij de enige die in zang en spel opgewassen is tegen de Cherubino van Crebassa, en als ervaren liedzangeres weet zij het fijnzinnige recitatief vóór 'Deh, vieni' de emotionele inhoud te geven die naar de aria leidt. Jammer dat de dirigent recitatief en aria kennelijk ziet als aparte nummers; in ieder geval rondt Prohaska hier haar recitatief af zonder met haar frasering een brug te slaan naar haar aria.

Opera-ervaring
En daarmee zijn we beland bij een ander probleem: de directie van Gustavo Dudamel. Hij is een hoogst getalenteerde orkestleider, dat staat als een paal boven water, en de Staatskapelle Berlin is een uitmuntend ensemble, ook daaraan valt niet te twijfelen. Wat uit de bak opklinkt is ook zonder meer een hoogwaardige, klankrijke en uiterst professionele weergave van de partituur, maar het klinkt mij allemaal te gezond, te veel rechttoe-rechtaan. Wie is opgegroeid met de Figaro van Giulini en Böhm, mist charme en puntigheid, gevoel voor subtiele overgangen en een dosering waardoor de finale II doet denken aan een sneeuwbal die met steeds meer kracht de berg afrolt en niet meer gestuit kan worden.

Dudamel's omgang met de solisten is bovendien niet consequent in de toepassing van appogiatura's en ongeschreven versieringen. Bij Mozart zijn dat niet zomaar variaties, maar muzikale middelen met een dramatisch effect. Het maakt deze Figaro tot het zoveelste voorbeeld van een opera die onvoldoende tot bloei komt door de leiding van een getalenteerde dirigent zonder opera-ervaring. Natuurlijk, in een tijd met steeds minder echte vocale sterren moeten de publiekstrekkers elders gezocht worden, bijvoorbeeld bij de aanstormende jonge dirigenten. Hun gebrek aan theaterervaring en vooral hun gebrek aan ervaring in het werken met zangers kan echter negatief doorwerken op die solisten. De bekende neergaande spiraal!

Overdadige regie
In de Milanese Figaro uit 2016 die in de plaats kwam van de legendarische enscenering van Giorgio Strehler, benadert regisseur Frederic Wake-Walker het werk vanuit historisch perspectief. Daarmee snijdt hij zich echter wel in zijn eigen vingers. De eveneens historische voorstelling van Strehler was zo esthetisch en zo bloedmooi, ook als de regie zelf in de loop der jaren vervlakt was, dat alleen een flink contrast echt kans van slagen had. Dat contrast was er overigens zeker, maar op de verkeerde manier. Waar Strehler had gekozen voor rust, eenvoud en visuele balans, gokte Wake-Walker op beweging, kleurigheid en humoristische effecten en dat pakte niet altijd goed uit.

Dat vormgever Antony MacDonald aan zijn op zich al drukke aankleding regelmatig nog extra details en kleuren toevoegde, is nog niet zo'n probleem. Wel dat de regie van Wake-Walker nog meer onrust veroorzaakte door een overdaad aan beweging en fysieke reacties met ook nog eens volstrekt overbodige toevoegingen. Waarom moet Almaviva bij 'Se vuol ballare' voorop het toneel komen zitten en zelfs op Figaro's woorden reageren? Onbegrijpelijk! Ook ontgaat mij wat de grap is van een oude, suffe souffleur aan de zijkant die af en toe op luide toon de graaf te hulp schiet als deze schijnbaar zijn tekst kwijt is.

Paraderende vrouwen
Als het dergelijke incidentele grapjes was gebleven, zou het nog meevallen. Er is vrijwel geen regisseur meer die zich er niet aan te buiten gaat. Maar waarop slaat tijdens Figaro's 'Non più andrai' een paraderend leger vrouwen die niets met de opera te maken hebben? Hoogtepunt van alle overdadige drukdoenerij is de finale van het tweede bedrijf, die wordt besloten met nogmaals een extra optreden van voornoemde vrouwelijke figuranten, ditmaal gewapend met stapels blanco A4-tjes, en tot slot een plotseling opduikende Cherubino en Barbarina in gezelschap van een kasteelbewoner met een apemasker. Ik zal wel een ontstellen gebrek aan humor hebben, maar ik kan er niet om lachen.

Ook in de karaktertekening laat de productie het afweten en wat op dit punt nog wel wordt bereikt, ging ten onder in het visuele spektakel. Het grote probleem is echter dat regisseur Wake-Walker zozeer zijn toevlucht heeft genomen tot kluchteffecten, dat de personages weinig kans krijgen zich als echte mensen te ontplooien. Ondanks een overtrokken regie zet de Oostenrijkse bariton Markus Werba desondanks een redelijk mozartiaanse Figaro neer, vocaal en in spel bovendien beduidend levendiger dan die van zijn collega in Berlijn. Ook de graaf komt er als ietwat achterbakse schuinsmarcheerder redelijk van af, vooral door de persoonlijkheid van de vocaal krachtige Carlos Álvarez, steeds subtieler zingend naarmate de voorstelling vordert. Gelukkig trekt de regie van Wake-Walker na de pauze een beetje bij en ondanks minieme details is de slotscène ook visueel zelfs bijzonder fraai.

Juweel van een Susanna
Susanna groeit in deze voorstelling uit tot het in spel en zang meest geloofwaardige personage en het is jammer dat zij in het begin even te groot en te weinig genuanceerd overkomt. Het samenspel van de Zuid-Afrikaanse Golda Schultz met dirigent en orkest in een 'Deh, vieni' met subtiel aangebrachte variaties illustreert echter perfect wat ik bij Prohaska en Dudamel mis. Een juweel van een vertolking en een zangeres om in de gaten te houden! Aan de andere kant wordt de vocaal al even schitterende Diane Damrau in haar portrettering van de gravin soms danig door de regisseur gehinderd. Opmerkelijk is wel dat zelfs deze technisch uitstekend getrainde sopraan aan het slot van haar aria geen perfecte triller meer weet te realiseren!

De wederom vocaal verrukkelijke Marianne Crebassa is ditmaal in haar spel meer een baldadige puber dan een oversekste adolescent en de uitmuntende Kresimir Spicer, hier een verwijfde, geelgepruikte Basilio-Don Curzio, mag gelukkig ook Basilio's aria zingen. Bartolo en Antonio zijn in prima handen bij Andrea Concetti, maar Anna Maria Chiuri is wat dun van stem voor een overtuigende Marcellina en de prima gespeelde Barbarina van Theresa Zisser klinkt wat houterig, vooral in haar nog schoolse Italiaans.

Met Franz Welser-Möst aan het roer van een al even geroutineerd Scala-ensemble vaart de productie muzikaal door rustiger wateren dan theatraal. Tegenover de opwinding op het toneel staat gedegen mozartiaans orkestspel dat misschien niet altijd even spannend overkomt, maar dat wel recht doet aan de karakters, de opbouw van de ensembles en de dramatische wendingen. Daarbij heeft Welser-Möst oog voor zowel de solisten als de balans die een theater van deze afmetingen vereist, ook als dat soms leidt tot een voor Mozart iets te grote zangstijl.

Prominente stemmen
Het is niet vreemd dat de tv-regisseur moeite had hier tot een cameraregie te komen die wel recht doet aan de regie en toch enige rust biedt. Jammer ook dat de aria van de gravin en de scène met het briefduetje in III niet iets meer belicht werden. In het audiokanaal horen we prominente zangstemmen, zelfs in die mate dat ik af en toe toch graag iets meer van het orkest had willen meekrijgen. Of het komt door de opname of door de Scala-akoestiek is niet te zeggen, maar opmerkelijk is wel dat het timbre van Crebassa hier een fractie slanker en kernachtiger overkomt dan in de opname uit het Schiller Theater. Nadeel van de blu-ray-uitgave is dat het menu de opera als één geheel presenteert. Zelfs snel even naar het tweede, derde of vierde bedrijf gaan is er hier niet bij.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links