DVD-recensie De vrijages van Cherubino
© Paul Korenhof, februari 2019
|
Toen Jürgen Flimm ruim een kwart eeuw geleden in Amsterdam zijn eerste Figaro regisseerde, verraste hij vooral door de onverwachte details die hij uit de tekst naar boven wist te halen. Bij een nieuwe enscenering die eind 2015 in het Berlijnse Schiller Theater in première ging (de Staatsoper werd toen nog steeds verbouwd) ging hij verder. Hij verplaatste zelfs de hele handeling naar de badplaats Cadiz, waar een moderne familie Almaviva een dagje neerstrijkt om het hete Sevilla te ontvluchten. Het lijkt een leuke oplossing, maar wel een met onlogische gevolgen. Zo zien we het gezelschap tijdens de ouverture arriveren en na de finale weer afreizen. Afgezien van het feit dat dit laatste dus midden in de nacht gebeurt, is iedereen voor dat éne dagje beladen met koffers (twee tot drie per persoon), wat ook enigszins overdreven is. Bovendien is het ietwat vreemd om juist zo'n dagje uit te benutten voor de drukte van een bruiloft, zeker als het ontvangende personeel kennelijk zo weinig voorbereid heeft, dat Figaro zelf zijn bed in elkaar moet zetten. Uiteindelijk kan dat alles natuurlijk wel, maar het maakt toch de discussie van Figaro en Susanna over hun slaapkamer ietwat merkwaardig als daarin helemaal niet geslapen wordt. Er is trouwens nauwelijks sprake van kamers in een verblijf of buitenhuis waar continu iedereen opkomt, afgaat en door elkaar loopt. Ook dat levert vreemde situaties op, bijvoorbeeld als Barbarina ongeveer de hele eerste helft van het tweede bedrijf meeluistert en ook nog eens - en zij niet alleen - met de gravin en Susanna naar Cherubino's 'Voi che sapete' gaat zitten luisteren. Dat de gravin meteen daarna in een kennelijk openbare ruimte Cherubino ongegeneerd en langdurig aan de borst drukt (ik formuleer het neutraal), is onbegrijpelijk. En helemaal onbegrijpelijk is hoe Almaviva in zo'n situatie een vertrek (een slaapkamer is het niet) zodanig kan afsluiten dat diezelfde Cherubino niet kan ontsnappen. Wie zulke ongerijmdheden - en daarmee soms ook Da Ponte's tekst - voor lief neemt, ziet echter een vrolijke voorstelling die recht doet aan de ondertitel over een 'drukke dag'. De solisten dragen daartoe een aangenaam steentje bij waarbij de bezetting van enkele kleinere rollen met leden van het vaste ensemble voor een sterke pijler zorgt. Zo valt er veel te genieten van de markante Bartolo van Otto Katzamaier, de nog redelijk jeugdige Marcellina van Katharina Kammerloher (die ook haar aria te zingen krijgt), de heerlijk gladde Basilio van Florian Hoffmann (die zijn aria niet te zingen krijgt) en een cameo-optreden van Olaf Bär als Bartolo. Marianne Crebassa Graaf Almaviva kan in deze voorstelling overigens nog heel wat van zijn page leren. Ildebrando d'Arcangelo raast als een olifant door de porseleinkast, doldriest en zingend als een bullebak, zodat zelfs het raffinement van 'Crudel, perchè finora,' verloren gaat. Het lijkt eerder een vluggertje op een disco dan de poging van een stiekeme snoeper om een ondergeschikte te verleiden. Ook was ik niet onder de indruk van de bleke Figaro van Lauri Vasar. Zijn zang is muzikaal maar monochroom, zonder de speelsheid van echt grote Figaro's, en in zijn spel is hij eerder Almaviva's boekhouder dan diens kamerdienaar. Beter verging het mij met hun beider partners. Dorothea Röschmann, twintig jaar geleden nog een charmante Susanna onder Barenboim (klik hier) horen we hier als een warme, wat matrone-achtige gravin, een rol waarmee zij inmiddels volledig vergroeid is geraakt en die haar vocaal nóg beter ligt. In Anna Prohaska heeft zij Susanna die van wanten weet, maar ook met een allure die al vooruitwijst naar een gravin en mogelijk een Marschallin. Van de vier hoofdrollen is zij de enige die in zang en spel opgewassen is tegen de Cherubino van Crebassa, en als ervaren liedzangeres weet zij het fijnzinnige recitatief vóór 'Deh, vieni' de emotionele inhoud te geven die naar de aria leidt. Jammer dat de dirigent recitatief en aria kennelijk ziet als aparte nummers; in ieder geval rondt Prohaska hier haar recitatief af zonder met haar frasering een brug te slaan naar haar aria. Opera-ervaring Dudamel's omgang met de solisten is bovendien niet consequent in de toepassing van appogiatura's en ongeschreven versieringen. Bij Mozart zijn dat niet zomaar variaties, maar muzikale middelen met een dramatisch effect. Het maakt deze Figaro tot het zoveelste voorbeeld van een opera die onvoldoende tot bloei komt door de leiding van een getalenteerde dirigent zonder opera-ervaring. Natuurlijk, in een tijd met steeds minder echte vocale sterren moeten de publiekstrekkers elders gezocht worden, bijvoorbeeld bij de aanstormende jonge dirigenten. Hun gebrek aan theaterervaring en vooral hun gebrek aan ervaring in het werken met zangers kan echter negatief doorwerken op die solisten. De bekende neergaande spiraal! Overdadige regie Dat vormgever Antony MacDonald aan zijn op zich al drukke aankleding regelmatig nog extra details en kleuren toevoegde, is nog niet zo'n probleem. Wel dat de regie van Wake-Walker nog meer onrust veroorzaakte door een overdaad aan beweging en fysieke reacties met ook nog eens volstrekt overbodige toevoegingen. Waarom moet Almaviva bij 'Se vuol ballare' voorop het toneel komen zitten en zelfs op Figaro's woorden reageren? Onbegrijpelijk! Ook ontgaat mij wat de grap is van een oude, suffe souffleur aan de zijkant die af en toe op luide toon de graaf te hulp schiet als deze schijnbaar zijn tekst kwijt is. Paraderende vrouwen Ook in de karaktertekening laat de productie het afweten en wat op dit punt nog wel wordt bereikt, ging ten onder in het visuele spektakel. Het grote probleem is echter dat regisseur Wake-Walker zozeer zijn toevlucht heeft genomen tot kluchteffecten, dat de personages weinig kans krijgen zich als echte mensen te ontplooien. Ondanks een overtrokken regie zet de Oostenrijkse bariton Markus Werba desondanks een redelijk mozartiaanse Figaro neer, vocaal en in spel bovendien beduidend levendiger dan die van zijn collega in Berlijn. Ook de graaf komt er als ietwat achterbakse schuinsmarcheerder redelijk van af, vooral door de persoonlijkheid van de vocaal krachtige Carlos Álvarez, steeds subtieler zingend naarmate de voorstelling vordert. Gelukkig trekt de regie van Wake-Walker na de pauze een beetje bij en ondanks minieme details is de slotscène ook visueel zelfs bijzonder fraai. Juweel van een Susanna De wederom vocaal verrukkelijke Marianne Crebassa is ditmaal in haar spel meer een baldadige puber dan een oversekste adolescent en de uitmuntende Kresimir Spicer, hier een verwijfde, geelgepruikte Basilio-Don Curzio, mag gelukkig ook Basilio's aria zingen. Bartolo en Antonio zijn in prima handen bij Andrea Concetti, maar Anna Maria Chiuri is wat dun van stem voor een overtuigende Marcellina en de prima gespeelde Barbarina van Theresa Zisser klinkt wat houterig, vooral in haar nog schoolse Italiaans. Met Franz Welser-Möst aan het roer van een al even geroutineerd Scala-ensemble vaart de productie muzikaal door rustiger wateren dan theatraal. Tegenover de opwinding op het toneel staat gedegen mozartiaans orkestspel dat misschien niet altijd even spannend overkomt, maar dat wel recht doet aan de karakters, de opbouw van de ensembles en de dramatische wendingen. Daarbij heeft Welser-Möst oog voor zowel de solisten als de balans die een theater van deze afmetingen vereist, ook als dat soms leidt tot een voor Mozart iets te grote zangstijl. Prominente stemmen index |
|