DVD-recensie

Così fan tutte zonder #MeToo

 

© Paul Korenhof, augustus 2021

 

Mozart: Così fan tutte
Maria Bengtsson (Fiordiligi), Jurgita Adamonité (Dorabella), Pavel Breslik (Ferrando), Stéphane Degout (Guglielmo), Thomas Allen (Don Alfonso)
ROH Covent Garden
Dirigent: Thomas Hengelbrock
Regie: Jonathan Miller
Opus Arte OABD7286D (BD)
Opname: Londen, 7, 9 &10 september 2010

 

Een componist die voor één en dezelfde opera het sextet 'Alla bella Despinetta', de aria 'Per pietà' en het duet 'Fra gli amplessi' schrijft, behoort tot de de allergrootsten. Alleen al vanwege die drie fragmenten verdient Così fan tutte voor eeuwig een plaats op het wereldrepertoire en hoewel ik nog onlangs uitgebreid met het werk bezig was (klik hier), werd ik weer volledig van mijn sokken geblazen toen even later deze opname in de bus viel.

De reden om deze uitgave meteen te bespreken was overigens niet de muziek, maar de opgefriste, uit 1995 daterende enscenering van de twee jaar geleden overleden Jonathan Miller, een grootmeester in het 'partituurgetrouw actualiseren'. Zijn in het maffiamilieu spelende Rigoletto ging bij de ENO moeiteloos jaren mee, maar zijn Così fan tutte over 'mensen van nu' moet inderdaad soms opgefrist worden. De mode maar ook de mobieltjes en laptops uit 1995 zouden in 2010, toen deze voorstelling werd opgenomen, weleens achterhaald kunnen aandoen.

In het mede door hemzelf ontworpen toneelbeeld had Miller gelukkig op safe gespeeld. De hele handeling was geplaatst in een sober eenheidsdecor: een kale kamer die eerder een leegstaande villa dan een bewoond huis suggereert, met daarin een grote spiegel, een canapé met een doek eroverheen (tegen het stof?) en soms nog wat kleinere meubels. Middellandse Zee en Italiaanse zon zijn ver te zoeken, maar juist doordat er - als in een semi-concertante uitvoering - niets voor in de plaats komt, werkt het wel.

Is het toneelbeeld daarmee redelijk tijdloos, voor de kostumering geldt dat minder. Eerst zien we zes modieus en elegant geklede personages (de Milanese modewereld is niet ver weg), maar in plaats van twee Albanezen verschijnen er vervolgens twee zwaar getatoeëerde figuren uit het alternatieve circuit en dat maakt Miller's actualisering weer meer tijdgebonden.

Dramaturgische fricties ontstaan er echter niet, althans niet meer dan toen Shakespeare zijn Julius Caesar en Macbeth in eigentijdse kledij in het Globe Theater liet optreden, of toen Patrice Chéreau in Bayreuth Wotan's speer liet hanteren door een 19de-eeuwse bankier. De essentie van een regie ligt in het karakter en het handelen van de personages, niet in het zo realistisch mogelijk navertellen van een verhaal. Theater is nu eenmaal fictie, meer parabel dan realiteit.

Waartoe het kan leiden als theater wel op verhaal en realiteit wordt beoordeeld, bleek mij toen een studente enkele jaren geleden tijdens de behandeling van Così fan tutte geëmotioneerd de collegezaal verliet. Eerder had zij al - in het voetspoor van #MeToo - bij Le nozze di Figaro en Don Giovanni haar misnoegen geuit omdat het in die opera's niet serieus werd genomen als een vrouw zich tegen avances verzette. Dat dit thema in Così fan tutte het centrale onderwerp werd in een plot vol humoristische situaties, ging haar echter te ver.

Hier wreekt zich weer de huidige benadering van theater en van kunst in het algemeen. Ervaren kunstliefhebbers gaan immers meestal niet naar een theater of een museum vanwege datgene wat wordt uitgebeeld, maar vanwege de manier waarop dat gebeurt. Het verhaal van een toneelstuk of een opera kennen we vaak al lang en we zijn totaal niet nieuwsgierig naar de afloop.

Naar een opera gaan we dus vooral om te horen hoe de componist met het libretto is omgegaan, en omdat we nieuwsgierig zijn naar de uitvoering, muzikaal en scenisch. Zo is het ook altijd geweest, vanaf de eerste opera's (tenminste drie achter elkaar) over Orpheus. In de 18de eeuw zijn zelfs diverse libretti door soms wel tientallen componisten op muziek gezet zonder dat iemand klaagde dat hij het verhaaltje ondertussen wel kende.

Wie desondanks aanstoot neemt aan het verhaal van een opera, moet er daarom gewoon niet naar toe gaan en zich eventueel beperken tot het beluisteren van de muziek. Het verhaal veranderen omdat het 'niet meer in deze tijd past', komt overeen met het - op grond van voor die tijd sterke argumenten - censureren van boeken, het overschilderen van geslachtsdelen op middeleeuwse schilderijen en het met hamer en beitel bewerken van 'onzedelijke' Griekse en Romeinse beelden.

Jonathan Miller (1934-2019), een regisseur met kennis van en respect voor tekst en muziek, hield zich in zijn actualiseringen altijd ver van iedere ingreep in de handeling. Wel maakte hij details zichtbaar waar anderen kennelijk overheen lazen. Zo was hij een van de weinige regisseurs die begrepen dat Verdi in Rigoletto met kleine modulaties in 'Tutte le feste al tempio' iets wilde zeggen over het gevoelsleven van Gilda, en die dat ook in hun regie probeerden te tonen.

Aan dergelijke details ontbreekt het ook hier niet en heel significant is een kort moment na 'Soave il vento'. Miller moet beseft hebben - wat ik in een vorig artikel ook aanstipte - dat het aandeel van Don Alfonso aan dat terzet niet strookte met zijn karakter en zijn rol in het drama. De manier waarop Miller de filosoof meteen daarna een (figuurlijke) knipoog naar het publiek laat geven bij de woorden 'Non son cattivo comico' (Ik ben geen slechte komediant), spreekt boekdelen.

Daarmee zitten we meteen bij een van de sterkste punten van deze uitvoering. De bariton van veteraan Thomas Allen (66 jaar tijdens de opnamen) mag na een grote carrière aan timbre en volume hebben ingeboet, als vertolker is hij alleen maar gegroeid, zowel in zijn zang als in zijn acteren. Met zijn ontspannen spel beheerst hij ieder toneel waarin hij optreedt, zijn subtiel en genuanceerd fraseren is een leerschool voor jonge zangers en zijn perfect getimede reacties - vocaal en visueel - maken deze registratie vol schitterende close-ups tot een 'must have'.

Als Despina is Rebecca Evans meer een combinatie van secretaresse en hoofd van de huishouding, dan een jong soubrette-achtig dienstmeisje. Pit kan haar echter niet worden ontzegd en dat zij als Mozart-zangeres haar sporen in de (vooral Britse) operawereld verdiend heeft, is duidelijk. Van ervaring getuigt eveneens de energieke, met veel flair gezongen Guglielmo van Stéphane Degout die we op tv en dvd al meemaakten in de Chéreau-productie uit Aix uit 2005 en de Salzburger enscenering van het echtpaar Herrmann uit 2006 (waarin overigens ook Allen te zien was).

In de vocaal gezonde Ferrando van Pavol Breslik hadden meer kleuren en nuances mogen doorklinken, maar ik moet toegeven dat ik zangers als Léopold Simoneau, Luigi Alva en Alfredo Kraus moeilijk kan vergeten. Zij waren niet alleen superieur in vocalistiek, maar zij wisten ook de tragiek van die rol beter voelbaar te maken. Kraus' inzet in 'Fra gli amplessi' met 'Ed intanto di dolore meschinello io mi morrò' snijdt gewoon door je ziel.

Hoewel zij beslist geen tweeling lijken, zouden Maria Bengtsson en Jurgita Adamonité zeker zusters kunnen zijn (maar de laatste zou helemaal ideaal combineren met Miah Persson in die verrukkelijke opname uit Glyndebourne in de regie van Nicolas Hytner).
Vocaal zijn beiden eveneens aan elkaar gewaagd, hoewel de doortastende Dorabella van Adamonité toch iets beter uit de verf komt dan haar meer ingetogen zuster. Bengtsson groeit naar een doorleefde twee akte en klinkt prachtig in de hogere regionen, maar zij mist de romige laagte die nodig is om meteen al in 'Come scoglio' karakter en overtuigingskracht te tonen.

Met de directie van Thomas Hengelbrock heb ik een beetje moeite. Het klinkt allemaal verzorgd en muzikaal, maar in de orkestrale balans lijken de strijkers soms onderbelicht - en dat voor een dirigerende violist! Ook varieert hij iets te veel in zijn tempi en kennelijk heeft hij nooit geleerd stemmen samen te brengen en tot eenheid te kneden. Zelfs de duetten van de zusters zijn niet altijd in balans (en aan de technicus achter de zendmicrofoons kan dat niet liggen, want van die ondingen is hier niets te bespeuren).

Beeld en geluid van de Blu-ray Disc staan op het voor Opus Arte normale niveau, maar natuurlijk bevat het (summiere) dvd-boekje weer geen track-indeling. Nog vervelender is dat de tracks onlogisch en vooral 'ondramatisch' zijn ingedeeld, louter gericht op het begin van muzieknummers en niet op de handeling. Alsof recitatieven en dramatische context niet belangrijk zijn!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links