DVD-recensie © Paul Korenhof, september 2023
|
Bij DNO hebben we Andrea Chénier al ruim een halve eeuw niet meer gezien (het was duidelijk geen opera die Pierre Audi graag presenteerde aan de Amsterdamse yuppen), maar in ecte operalanden staat het werk nog regelmatig op het repertoire. Begrijpelijk! Niet alleen is het ongemeen populair bij de liefhebbers en er is ook geen tenor met een zwak voor het Italiaanse repertoire, die de titelrol niet bovenaan zijn verlanglijstje heeft staan. Zelfs als zijn stem er eigenlijk te licht voor is. Toen ik ooit aan José Carreras vroeg of er rollen waren die hij eigenlijk niet had moeten zingen, gaf hij dat meteen toe, maar noemde geen namen. Maar toen ik zei dat ik, als ik tenor was, absoluut Andrea Chénier zou willen zingen, was zijn reactie een veelbetekenend: 'Exactly!' (Zelfs de artistiek gewetensvolle Alfredo Kraus, een lirico-leggiero bij uitstek, kon het niet kon het niet laten om een losse aria uit die rol op zijn repertoire te nemen.) Het was voorspelbaar dat Jonas Kaufmann de rol ook zou zingen, en na de eerste keer in 2015 in Covent Garden (voor een bespreking klik hier) xxxx is dit zijn tweede videoregistratie. In feite zelfs de derde, want de voorstelling die we hier zien is een reprise uit december 2017 van de preoductie die in maart 2017 al was uitgezonden met ten dele andere solisten. Onder leiding van Omer Meir Wellber zong Luca Salsi toen Carlo Gérard, J'Nai Bridges Bersi (daarom horen we in het tweede bedrijf ook zingen over een 'bella bruna' en niet over de 'bella bionda' uit het libretto), Doris Soffel de gravin De Coigny en Elena Zilio de oude Madelon. Met voorbijgaan aan enkele bijrollen betekent dit dat beide voorstellingen slechts drie namen gemeen hebben: die van de regisseur en van de beide hoofdrolsolisten. De grote constante lijkt natuurlijk de regie van Philipp Stölzl, die drie maanden geleden bij DNO de meest tegendraadse Rusalka op het toneel zette die maar denkbaar is. Gelukkig begreep hij in dit geval dat je een opera waarin de Franse revolutie vier bedrijven lang de handeling bepaalt, niet naar New York of Berlijn kunt verplaatsen. Of is het misschien zo dat de directie van de Beierse Staatsopera bij voorbaat heeft laten weten dat Stölzl zich bij een Andrea Chénier met Jonas Kaufmann wel een beetje aan de partituur moest houden? (Als dat zo gegaan is, zegt dat ook wel iets over het artistieke beleid in Amsterdam!) In ieder geval heeft Stölz met Heilke Vollmer toneelbeelden ontworpen die geheel beantwoorden aan de in het libretto beschreven handeling. Het eerste bedrijf speelt dus in het kasteel van de graven De Coigny ten tijde van de revolutie en in de volgende in het Parijs uit de jaren van Robespierre, alles met de bijpassende, 'historisch verantwoorde' kostuums. Kleurrijk is het allemaal wel, maar doordat het toneel vrijwel voortdurend is onderverdeeld in gescheiden kamers en zelfs etages, met ook nog een kelderverdieping die uit de toneelvloer oprijst als het volk zijn stem verheft, doet het geheel wat overdadig aan. Door alle bijfiguren ontstaat soms bovendien een rommelige indruk, zeker als Stölzl in de volksscènes de chaos en de woelingen van de revolutie duidelijk zichtbaar wil maken, maar hij blijkt daarbij in staat tot een gedetailleerde personenregie, niet alleen van de solisten, maar ook van het koor. Zijn keuze om de revolutionair Mathieu als een agressieve, bijna bloeddorstige clown door de hele voorstelling heen te laten lopen, komt niet altijd gelukkig over en Mathieu's eigenlijke rol aan het begin van het derde bedrijf valt daardoor eigenlijk een beetje in het water, maar dat zijn details. Kaufmann is sinds de voorstellingen in Londen merkbaar in de titelrol gegroeid en in zijn handen groeit Chénier nu uit tot een revolutionaire held, al gaat dat een beetje ten koste van de poëzie. Misschien had hij iets minder naar Del Monaco en Corelli en iets meer Gigli en Bergonzi als voorbeeld moeten nemen. Chénier is een dichter en zowel de 'improvviso' in het eerste bedrijf als (en dat zeer zeker) het op een bestaand gedicht gebaseerde 'Come un bel dì' in het laatste bedrijf vraagt meer om visionaire lyriek dan om revolutionaire kracht. Maar een sterke portrettering is het zeker, en niet alleen zuiver vocaal. Met nog meer bewondering heb ik geluisterd en gekeken naar de Maddalena van Anja Harteros, prachtig van spel met talloze subtiele details, ook in haar 'stille spel', bijvoorbeeld als zij aarzelend Chénier benadert om hem uit te dagen tot een improvisatie. Schitterend ook de korte scène met haar moeder in de verwarring erna, een moment dat in het theater meestal verloren gaat, maar dat dankzij de cameraregie en de voortreffelijke ondertiteling vooral bij de voorstelling in maart uitstekend te volgen is. Ook vocaal voelt Harteros zich kennelijk in haar element, mooi meisjesachtig in het begin, later met een overgave en hartstocht waar de vonken vanaf vliegen. Tijdens haar duetten met Kaufmann lijken beide solisten elkaar te inspireren tot maximale prestaties en de reacties van het publiek spreken voor zich. Het hoogtepunt voor mij is een prachtig uitgesponnen 'La mamma morta' in het derde bedrijf. In het vertellende eerste deel laat haar genuanceerde frasering ieder detail haarscherp uitkomen en het slotdeel groeit uit tot een hartverscheurende climax die geen Gérard onberoerd kan laten. En daarmee komt deze bespreking op een tweesprong. De bariton George Petean is een vocaal solide maar wat grove, vreemd genoeg soms bijna schreeuwerige Gérard, alsof de zanger zich in deze muziek minder thuis voelt dan in een opera van Verdi. In zijn vertolking hoor ik ook weinig van het jeugdige fanatisme en het emotioneel ontvlambare waar de rol om vraagt. Toch zou ik met zijn vertolking tevreden kunnen zijn, als op mijn netvlies en op mijn trommelvlies niet de vertolking van Luca Salsi uit de eerdere opname had gestaan. Salsi heeft een slankere bariton, helderder en kernachtiger, en straalt in de eerste helft wel het jeugdige fanatisme uit waar Gérard om vraagt. In het ijzersterke derde bedrijf, bijna een opera op zich, maakt zijn vertolking hem bovendien geloofwaardiger, als Maddalena's potentiële minnaar, en vervolgens als de man die uit liefde en bewondering voor haar alles in het werk zal stellen om zijn medeminnaar van het schavot te redden. Komt het door dat tegenspel dat ook het spel van Harteros in die eerste registratie net iets gedetailleerder en genuanceerder is dan in december? Of lijdt de voorstelling van december als geheel een beetje onder routine? Ik gok op het laatste. Over de gehele linie lijken de speldetails namelijk minder 'scherp', mede door de diverse nieuwkomers in de bezetting die niet meer door Stölzl zelf geregisseerd zijn. De gravin van Doris Soffel vormt in maart is een juweeltje van arrogantie en domheid waar haar opvolgster niet aan kan tippen. Verder zet Rachel Wilson weliswaar een uitmuntende Bersi neer, maar J'Nai Bridges doet dat ook en toont zich daarbij sprankelender en meer betrokken in het samenspel met Harteros. En dat de ouwelijke Larissa Diadkovan als Madelon in de schaduw staat van de 76-jarige maar vocaal en als persoonlijkheid nog altijd krachtige Elena Zilio, zal niemand verbazen. In de de kleinere rollen verschillen beide voorstelling niet noemenswaardig, maar een opmerkelijke vertolking in beide versies is zeker de Incredibile van de tenor Kevin Conners. Ook het verschil tussen de dirigenten is niet groot. Beiden kennen het operavak door en door, maar Omer Meir Wellber is meer een gedegen ensembleman (hij kreeg waarschijnlijk ook meer repetitietijd), terwijl Armiliato meer op de solisten gericht lijkt, waarvan vooral Kaufmann merkbaar profiteert. Conclusie: Wie de tv-versie uit maart 2017 niet kent, kan zeker zijn hart ophalen aan de officiële dvd-versie uit december van datzelfde jaar. Harteros en Kaufmann zijn daarin de absolute winnaars, de productie doet het op het tv-scherm uitstekend (de cameraregie lijkt ook meer doordacht) en de technische kwaliteit is voortreffelijk. Mijn buren zullen genoten hebben! index |
|