DVD-recensie Een onzingbare rol?
© Paul Korenhof, november 2016
|
Na een Londense Norma in 1952 met Maria Callas in de titelrol (en Joan Sutherland als Clotilde) moet de criticus Ernest Newman zich in de foyer van Covent Garden tegen het overweldigende enthousiasme van de publiek geweerd hebben met een furieus 'Rosa Ponselle was beter!' Of hij gelijk had, is moeilijk vast te stellen, zeker omdat sindsdien zestig jaar verstreken zijn, meer dan het dubbele van de tijd die lag tussen de optredens van Ponselle en Callas. Bovendien kennen wij Ponselle's vertolking alleen dankzij enkele losse fragmenten die zij niet onder de beste omstandigheden in de studio opnam. Wel weten we dat Newman in zijn mening niet alleen stond. Hij vond ten dele steun bij niemand minder dan Tullio Serafin, de mentor van beide zangeressen die bovendien Callas in allebei haar opnamen voor EMI als dirigent terzijde stond. Op één punt was Serafin namelijk heel duidelijk: Ponselle 'won' het vooral van Callas door haar stem, voor hem een van de grootste wonderen die hij ooit had meegemaakt, en door haar zangtechniek. 1) Voor ons, opgegroeid met de complete opnamen van Callas (twee uit de
studio en een half dozijn live-opnamen), scoort de Griekse diva vooral
als 'de complete vertolkster'. Haar stem was groots, indrukwekkend, maar
niet echt 'mooi', haar stijlgevoel was fenomenaal, maar haar techniek
was bepaald niet volmaakt en vertoonde in de loop der jaren ook steeds
meer zwakke plekken. Vergelijkingen met de opnamen van de technisch fenomenale
Joan Sutherland en ook die van Montserrat Caballé spreken op dat
punt boekdelen. Dat technische perfectie voor Callas geen doel was, betekent niet dat zij geen technische perfectie nastreefde. Bij haar aandacht voor de vertolking ging zij ervan uit dat die alleen optimaal kon zijn, als zij ook de intenties van de componist optimaal verwezenlijkte. Spel, tekstbehandeling, techniek en de specifieke stijl van werk en componist moesten daarbij een geheel vormen en dat moest maximaal worden nagestreefd. Het woord compromis stond niet in haar vocabulaire. Een 'nieuw' bel canto Mooizingerij Kort samengevat: sinds de dagen van Callas is de zang in de opera niet alleen onverstaanbaarder maar ook matter en vlakker geworden. Nostalgie van iemand die het verleden ophemelt? Een uiting van het eeuwige 'vroeger was alles beter'? Iedereen die nog naar muziek luistert (maar dan ook echt 'luistert'!) kan het zelf constateren. De hoeveelheid representatieve opnamen uit vroeger tijden is niet meer te overzien. Een andere ontwikkeling - minder 'onvermijdelijk' maar ten dele wel te begrijpen - is de vervlakking van het bel canto. Het heeft er alle schijn van dat vocale precisie en afwerking in het operatheater minder aandacht krijgen, naarmate de ogen meer op de regie en de oren minder op de muziek gericht zijn. Bij de barokmuziek valt het nog mee, vooral dankzij de vele barokspecialisten onder de dirigenten, maar componisten als Rossini, Bellini en Donizetti worden toevertrouwd aan dirigenten die het hele repertoire 'doen' - en in veel theaters zijn dat niet meer de groten in dit vak. De gevolgen horen we vooral in het gebrek aan afwerking. Al die kleine nootjes en dynamische aanduidingen zien de meeste zangers nog wel staan, maar de articulatie ervan laat steeds meer te wensen over. Waar Callas en Sutherland in hun coloratuurreeksen bijvoorbeeld nog tot heldere roulades kwamen, 'glijden' veel moderne zangeressen door en langs de noten en mag je al blij zijn als ze daarbij allemaal nog worden aangestipt. Vocale verschillen Op één punt kan ik mij echter niet over het vocale verschil met vroeger heen zetten. Wie de opnamen kent van belcantoreuzen als Ezio Pinza en Cesare Siepi of persoonlijkheden als Nicola Rossi-Lemeni en Nicola Zaccaria, zal grote moeite hebben met de Oroveso van de bas Raymond Aceto. Hij zet een theatraal overtuigende hogepriester neer, meer strijdlustig dan 'waardig', brengt zijn teksten ook goed gearticuleerd, verstaanbaar over het voetlicht, maar mist zowel het timbre als de legatotechniek voor deze muziek. Dat komt niet als een verrassing. Nu jonge zangers steeds vroeger aan een 'grote carrière' moeten beginnen, krijgen zwaardere stemmen onvoldoende kans om te rijpen en imposante bassen voor het Italiaanse en Duitse repertoire zijn er nauwelijks of helemaal niet meer. Een goede legatotechniek vinden we bij deze stemsoort alleen nog in de vocaal minder indrukwekkende regionen van de barokspecialisten. De tijden van Ezio Pinza, Cesare Siepi en Nikolai Ghiaurov lijken voorgoed voorbij. Pollione Met Bergonzi en Domingo braken andere tijden aan, maar voor Pollione moeten we toch denken aan zangers die rollen als Arnold in Guillaume Tell op hun repertoire hadden. Meer nog dan Pavarotti (die de rol met Sutherland opname) had Nicolai Gedda er de juiste man voor geleken, ondanks het feit dat het in zijn vertolkingen toch altijd een beetje ontbrak aan italianità. Domenico Donzelli, de eerste Pollione, was immers een echte belcantotenor in zijn nadagen die door Rossini zelfs nog was uitgenodigd voor de rol van Belfiore in de eerste uitvoeringen van Il viaggio a Reims . Hoe zijn stem klonk, weten wij natuurlijk niet meer, maar omdat hij nooit eerder met Bellini had samengewerkt, heeft hij in de compositieperiode van Norma de componist uitgebreid laten weten waartoe hij wel en niet in staat was. Hoewel Gregory Kunde inmiddels ook de titelrol in Verdi's Otello op zijn repertoire heeft, bezit hij een vergelijkbare achtergrond en Rossini's Otello staat zelfs nog steeds op zijn repertoire. Zijn timbre lijkt soms ietwat kaal, maar hier staat inderdaad een belcantotenor die ook de meer 'heldische' momenten van zijn rol kan waarmaken. Bovendien zingt hij met inachtneming van Bellini's aanwijzingen en horen we diverse details die we bij traditionele uitvoeringen zelden of nooit gehoord hebben. Corelli had naast Callas (1961 - nog in zijn goede tijd) momenten die ik nooit zal vergeten en die ik ook hier soms wel mis, zeker aan het slot van het eerste bedrijf en in 'In mia man'. Als geheel is Kunde's Pollione echter een van de pluspunten van deze opname en ik werd tijdens het duet met Adalgisa vooral getroffen door een 'Vieni a Roma' waarin ook zijn twijfels en onzekerheden doorklinken. Het geeft extra diepte aan zijn 'Misera te! Che festi?' later in dat bedrijf. Sondra Radvanovsky Dat Radvanovsky de rol technisch en emotioneel aan kan, is duidelijk. Daarbij is haar articulatie van zowel de woorden als de fiorituren ruim voldoende, naar moderne maatstaven zelfs goed, maar soms lijkt zij meegesleurd door de huidige neiging expressiviteit boven articulatie te stellen. Een voorbeeld daarvan vinden we in 'Vanne, si: mi lascia, indegno' (finale I), waar zij iets te veel emotie in haar stem wil leggen en te weinig vertrouwt op de combinatie van woorden en noten. Wat zij in haar acteren wil uitdrukken en op haar zang probeert over te brengen, leidt juist tot vervlakking van de expressie, en wie zich daar concentreert op haar fysieke expressie, zal misschien onder de indruk komen, maar dat geldt minder voor wie naar haar luistert. Sonya Yoncheva Kwestie van smaak Al met al blijft het eindoordeel een kwestie van smaak die zich voor menigeen zal toespitsten op de duetten. Callas en Stignani zetten daarin twee karakters tegenover elkaar met stemmen die hun eigen persoonlijkheid bleven behouden als zij maximaal naar elkaar toe kleurden, terwijl Sutherland en Horne vooral voor subliem vocaal vuurwerk zorgden. Radvanovsky en Goebanova bezitten noch de persoonlijkheid van het eerste duo, noch de vocale perfectie van het tweede, maar bieden wel een fraai afgewerkte en harmonieuze samenzang op een niveau dat zeldzaam geworden is en dat zeker vergeleken kan worden met menige illustere uitvoering uit het verleden. Kortom: iedere generatie heeft zijn eigen Norma en iedere generatie zal ook vinden dat de Norma van de volgende generatie niet meer op hetzelfde niveau staat. Met uitvoeringen als de onderhavige ben ik in deze tijd echter dik tevreden en binnen de grenzen van het medium dvd/bd is deze uitgave zonder meer een uitstekende optie. Op de in alle opzichten verzorgde uitgave (ik zag de blu-raydisc) is verder niets aan te merken, of het zou moeten zijn dat ook CMajor nog steeds vasthoudt aan die hinderlijke muziekjes onder het menu. Daar zit echt geen muziekliefhebber op te wachten. ____________________ 1) Een interessant en bijzonder leerzaam artikel van Andrew Porter over deze materie en over vrijwel alle belangrijke zangeressen en opnamen van Norma tot 1980 is te vinden in: Opera on Record, samengesteld door Alan Blyth (uitg. Hutchinson, Londen 1979) 2) De naam Cecilia Bartoli, een meer recente vertolkster (klik hier), ontbreekt in dit lijstje. Laten we haar beschouwen als 'hors concours'. Voor Bellini-liefhebbers met oren aan hun hoofd zijn haar vertolkingen - onder leiding van in deze materie onervaren dirigenten - stilistisch ofwel een gruwel, ofwel een bron van hilariteit. 3) Oorspronkelijk was Anna Netrebko aangekondigd, maar die heeft enkele maanden vóór de première afgezegd - in een plotselinge vlaag van zelfkennis? 4) Op de vraag of alle en ook de juiste noten gezongen worden, ga ik bewust niet in. Nog afgezien van de moeilijkheidsgraad en de vrijheid om in belcantopartijen (binnen stilistische grenzen) te variëren, bestaat er gewoon geen 'officiële' partituur. Bellini heeft zowel vóór als ná de première zo veel - en zo frequent - wijzigingen in zijn partituur aangebracht, dat het zelfs niet meer mogelijk is daaruit een definitieve versie te destilleren. index |
|