DVD-recensie

De nieuwe wereld is een andere wereld

 

© Paul Korenhof, september 2016

 

American Operas

Heggie: Moby Dick

Jay Hunter Morris (Captain Ahab), Stephen Costello (Greenhorn), Morgan Smith (Starbuck), Jonathan Lemalu (Queequeg), Talise Trevigne (Pip) e.a.
Dirigent: Patrick Summers
Regie: Leonard Foglia
Opname: San Francisco, oktober 2012

Kern: Show Boat

Heidi Stober (Magnolia Hawks), Michael Todd Simpson (Gaylord Ravenal), Bill Irwin (Cap'n Andy Hawks), Patricia Racette (Julie La Verne), Morris Robinson (Joe), Angela Renée Simpson (Queenie), Harriet Harris (Parthy Ann Hawks), Kirsten Wyatt (Ellie Mae Chipley), John Bolton (Frank Schultz) e.a.
Dirigent: John DeMain
Regie: Francesca Zambello
Opname: San Francisco, juni 2014

Gershwin: Porgy and Bess

Eric Owens (Porgy), Laquita Mitchell (Bess), Lester Lynch (Crown), Chauncey Packer Sportin' Life), Karin Slack (Serena)
Dirigent: John DeMain
Regie: Francesca Zambello
Opname: San Francisco, juni 2009

EuroArts 2063688 (6 dvd's)

Looking For Cole

A portrait of the great American composer Cole Porter
Samenstelling: Wilfried Van den Brande
m.m.v. Kim Criswell, Wayne Marshall, WDR Funkhaus Orchester, Brussels Philharmonisch Orkest

EuroArts 2061418 (1 dvd)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


De befaamde openingszin uit The Go-Between van J.P. Hartley ("The past is a foreign country: they do things differently there.") kan zonder veel problemen worden geplakt op het Amerikaanse muziektheater, zelfs nog op dat van onze eigen tijd. Ik schreef daar al eerder over naar aanleiding van een nieuwe cd-uitgave in de reeks American Operas van Pentatone van The Ghosts of Versailles van John Corigliano en letterlijk op de dag waarop die bespreking op deze site gepubliceerd werd, verscheen een dvd-box van EuroArts met eveneens de benaming American Operas. Het zijn drie opnamen van de San Francisco Opera, eveneens bijeengebracht onder de naam American Operas, en het zijn tevens drie werken die nooit door een Nederlandse operagezelschap gespeeld zijn.
Dat we een van die werken ooit bij DNO zullen zien, acht ik ook heel onwaarschijnlijk. Zij passen gewoon niet in het 'modern muziektheater' zoals dat hier beleden wordt. Show Boat is een echte musical en valt hier dus onder de noemer 'populair amusement', Porgy and Bess blijft een 'neger-opera' zolang het werk onder de grote auteursrechten valt en Moby Dick is typisch een 'moderne Amerikaanse opera' met een 'verhaaltje' dat voorlopig overeind moet blijven, in ieder geval tot componist en librettist vijftig jaar dood zijn. Voor de 'moderne regisseurs' die in West-Europa door theatermakers en critici geprotegeerd worden, is aan deze werken geen eer te behalen. Zij kunnen niet eens van de zangers eisen dat die in hun blootje op hun hoofd gaan staan, laat staan dat zij het verhaal aan hun eigen wensen kunnen aanpassen.

Opera hier en daar
Nogmaals en voor alle duidelijkheid: ik heb niets tegen 'nieuwe muziek', integendeel, maar ik heb wel iets tegen de mentaliteit van veel Nederlandse en Duitse critici die alles wat bekend, populair of zelfs 'melodisch' is, afdoen als traditioneel en achterhaald, en die zulke partituren het liefst uit de operatheaters zouden verbannen. Theater, zeker het uit algemene middelen gesubsidieerde theater, is er voor het 'grote publiek', niet alleen voor 'kenners' en critici. Dat 'grote publiek kijkt vaker naar de tv en ziet vaker bioscoopfilms dan dat het toneelstukken en opera's bezoekt, en het stelselmatig vergroten van de kloof tussen tv en film enerzijds en het 'moderne theater' anderzijds, zorgt alleen maar dat steeds meer mensen van dat theater vervreemd raken.
Verwijzen naar volle zalen komt neer op manipulatie met een hongerig publiek dat niet meer genoeg te eten krijgt. DNO geeft momenteel per seizoen 85 voorstellingen van twaalf verschillende werken, bijna de helft van wat De Roo zijn publiek voorzette. Zelfs in het 'voorzichtige' openingsseizoen van Het Muziektheater werden er nog 110 voorstellingen gegeven en de bedoeling was dat dit aantal zou toenemen, niet dat het zou krimpen tot 85. Bij een subsidie van 24 miljoen euro is dat een beschamend aantal.
Buitenlandse critici zijn laaiend enthousiast over wat hier in vergelijking met andere operacentra op het gebied van muziektheater gepresteerd wordt, maar zij vergeten erbij te vermelden dat de grote gezelschappen in Londen, Parijs, München, Wenen en New York gemiddeld drie keer zoveel voorstellingen geven - met meestal duurdere solisten! Afgezien daarvan kan men zich afvragen of de subsidie bedoeld is om critici te behagen of om het publiek waar te bieden voor zijn (belasting)geld.

Show Boat
Dat het in Amerika ook niet allemaal van een leien dakje gaat, blijkt uit de reacties toe de San Francisco Opera, die overigens maar enkele producties per jaar brengt, in 2014 Show Boat op het repertoire nam. Een onvervalste musical in het operatheater zagen zelfs veel Amerikanen niet zitten, maar de scepsis schijnt te hebben geduurd tot het doek opging. In de regie van Francesca Zambello en onder de bezielende leiding van John DeMain werd Kern's befaamde musical uit 1927 gepresenteerd als één overweldigend brok muziektheater.
Dat Show Boat met zijn rassenproblematiek, karaktertekeningen en kaleidoskoopeffect niet zomaar een musical was, wisten we al lang, zeker sinds de door John Glinn verzorgde kritische en 'overcomplete' EMI-opname uit 1987 met Frederica von Stade als Magnolia Hawks en Teresa Stratas als Julie La Verne. Ondanks al zijn charmes kwam daarvan in de verfilming met Ava Gardner en Kathryn Grayson uit 1951 echter weinig over. De spectaculaire verfilming van een al even spectaculaire voorstelling in het War Memorial Opera House laat echter weinig wensen wens onvervuld.

In sommige opzichten is de dvd-kijker zelfs in het voordeel ten opzichte van de toeschouwers in San Francisco, die soms moeite hadden met de mix van operazangers en musicalsterren en - daarmee samenhangend - een niet altijd perfecte balans tussen akoestisch zingen en elektronische versterking. Dat valt weg in deze meeslepende voorstelling, waarin Zambello en DeMain het showelement optimaal combineerden met aandacht voor individuen en karakters.
In het begin had ik heel even moeite met het 'opera-achtige' van Patricia Racette als de verouderende Julie, maar uiteindelijk bleek dat haar rol juist extra allure te geven. Bovendien ontstond daardoor ook het juiste contrast met de jongere Magnolia van Heidi Stober, die hier in de Ravenal van Michael Todd Simpson een tegenspeler op niveau vond. Op de juiste momenten wordt de show echter gestolen door Morris Robinson als Joe ('Ol' Man River'), Angela Renée Simpson als Queenie en de in dit werk zo belangrijke 'gekleurde' herensectie van het San Francisco Opera Chorus, dat mij soms letterlijk kippevel bezorgde.

Porgy and Bess
Gershwin's opera wordt door veel Nederlanders ten onrechte nog steeds als musical beschouwd. Daaraan is de bioscoopfilm met Sammy Davis jr als Sportin' Life medeschuldig, maar de belangrijkste reden is toch dat representatieve uitvoeringen hier beperkt zijn gebleven tot een paar voorstellingen door reizende gezelschappen en twee indrukwekkende concertante uitvoeringen van de KRO en de VARA. (Een voorstelling in het Nederlands met zwart geschminkte solisten door Opera Forum bleef in 1972 helaas steken in de goede bedoelingen.) Ook op de dvd was het werk tot nu toe slecht vertegenwoordigd met alleen een onnatuurlijk nagesynchroniseerde bioscoopversie van Trevor Nunn met overigens uitstekende hoofdrollen van Willard White en Cynthia Haymon.

In San Francisco trad in 2009 voor Porgy and Bess hetzelfde artistieke team aan als voor Show Boat. Dat het resultaat muzikaal zo mogelijk nog bevredigender is, is waarschijnlijk mede beïnvloed door het feit dat het hier ook technisch om een echte opera gaat, vrijwel zonder gesproken dialogen, met een zang die veel homogener 'klassiek' georiënteerd is. Wel permitteerde Zambello zich een paar ingrepen en actualiseringen die niet altijd gunstig uitpakken. De plaatsing in een buurt met woonkazernes in de jaren vijftig maakt het geheel minder schilderachtig, maar brengt de problematiek wel iets dichter bij. Daarbij past het vervangen van Porgy's wagentje door een kruk, maar dat levert een probleem op, al was het maar dat hij met die kruk wel degelijk mee had kunnen gaan naar Kittawah Island, waar Bess weer in handen van Crown valt. Bijzonder goed kon ik mij echter vinden in de beslissing het tweede en derde bedrijf tot één geheel samen te voegen.

Belangrijker is dat Zambello Gershwin's opera hier presenteert als een levendig maar ook aangrijpend muziekdrama, met aandacht voor zowel het spectaculaire element als voor de details in de tekening van de personages, zelfs bij de kleinste rollen. Eric Owen's markant gezongen Porgy ontwikkelt zich daarbij tot het centrale karakter en mede door haar niet al te romige en daardoor 'realistische' timbre wordt Bess door Laquita Mitchell opvallend geloofwaardig neergezet. Dit is geen romantische Bess uit een zwijmelmusical, maar een operapersonage in de meest 'veristische' traditie. Dat levert bovendien een mooi contrast op met de wel iets romantischer getinte Serena van Karen Slack.

De uitvoering wordt echter gedragen door de kleurrijke weergave van de (vrijwel complete!) partituur onder de bezielende leiding van John DeMain met koorscènes die het bijeengebrachte ensemble tot de ware hoofdrolspeler maken. De ster daarbij was Chauncey Parker, een zanger en acteur van de eerste orde met een enorm gevoel voor timing en ritme die wist waar hij zich als Sportin' Life vrijheden kon veroorloven, maar die zijn rol desondanks geheel benaderde als operazanger en er geen chargerende musicalfiguur van maakte. Een tegenvaller: de Crown van Lester Lynch, met autoriteit gezongen, maar als personage zonder juist dat element waardoor je Bess gelooft als zij verklaart dat zij zich door hem gehypnotiseerd voelt.

Moby Dick
De beroemde roman van Melville omwerken tot een opera lijkt een nog grotere opgave dan waarvoor Prokofjev zich gesteld zag bij Oorlog en vrede van Tolstoj. Niet alleen is Moby Dick nauwelijks minder omvangrijk, maar is het aantal zijpaden nog groter, ondanks het veel geringere aantal personages, terwijl een schip als belangrijkste plaats van handeling ook niet bepaald eenvoudig is. (De escapades die regisseurs als Richard Jones uithalen met de situering van Billy Budd van Britten, eveneens naar een gegeven van Melville, spreken op dit punt boekdelen.)

Grote lof allereerst voor librettist Gene Scheer, die erin slaagde van het complexe gegeven een uiterst coherent, helder en zelfs betrekkelijk eenvoudig libretto te maken. Driekwart van het boek negeerde hij simpelweg om zich helemaal te concentreren op de zoektocht van kapitein Ahab, die volledig geobsedeerd is, op het psychopathische af, door de witte walvis die hem ooit een been heeft gekost. Bij wat hij daaruit destilleerde, bleef hij in hoge mate trouw aan het origineel, vooral in de dialogen, al creëerde hij wel enkele verrassende effecten, bijvoorbeeld door de befaamde openingszin 'Call me Ishmael', te bewaren voor de afsluitende zin van de epiloog. De jonge Greenhorn, een door Scheer gecreëerd personage, wordt in die slotscène als enige overlevende van de Pequod gevonden op het strand waar hij is aangespoeld, drijvend op de doodkist van de Polynesische harpoenier Queequeg. Hij wordt daar gevonden kapitein Gardiner die nog steeds op zoek is naar de verloren zoon waarnaar Ahab op zee weigerde te zoeken.

Al met al is de opera Moby Dick natuurlijk - onvermijdelijk zelfs - een drama met vooral psychologische en weinig 'echte' handeling, geworden, maar gebrek aan theatraal effect kan het libretto van Scheer niet ontzegd worden. Er wordt veel verteld en ook veel gefilosofeerd, maar zelfs de dialoog van Ahab met Gardiner (een stem uit de verte) over diens verzoek om te helpen met zoeken naar zijn zoon, bezit een spanning die men zou toewensen aan menige moderne opera waarin meer 'gebeurt'. Shakespeareaans is zelfs de scène aan het slot van het eerste bedrijf, als Starbuck overweegt kapitein Ahab in diens slaap te doden om zo een einde te maken aan diens destructieve zoektocht. De parallel met Hamlet en de biddende Claudius ligt voor de hand.

Voor dit libretto schreef Jake Heggie een sterke, expressieve partituur die Moby Dick ook muzikaal in het verlengde van Billy Budd doet belanden, zij het dat Britten toch net iets meer flair had voor een 'aria-achtige' expressiviteit. Zijn personages komen muzikaal krachtiger uit de verf, terwijl bij Hegge begrip van de tekst van groter belang is. Aan de andere kant wordt die tekst muzikaal wel effectief tot sterk ondersteund, bijvoorbeeld in de soloscène van de overboord geslagen scheepsjongen Pip, als travestierol de enige vrouwenstem in deze mannenopera.

De voorstelling die in oktober 2012 in San Francisco werd vastgelegd, is gebaseerd op die van de wereldpremière in Dallas op 30 april 2010 met ten dele dezelfde medewerkenden. De regie van Leonard Foglia volgt in alles de lijn van libretto en partituur en plaats een filmisch gedetailleerde personenregie. De gestileerde toneelbeelden met net niet te veel concrete details van Robert Brill zorgen daarbij voor de juiste sfeer en de cameraregie vangt dat alles in een mooie mix van close-ups en totalen.
Jay Hunter Morris, die kort na de wereldpremière de rol van Ahab overnam van Ben Heppner, combineert de kwaliteiten van een niet al te zware Wagner-vertolker met de persoonlijkheid van een karaktertenor. Onder zijn handen groeit de geobsedeerde walvisjager uit tot een geloofwaardig personage, herkenbaar zowel voor wie het boek gelezen heeft als voor iedereen die de centrale verhaallijn daarvan pas door deze opera leert kennen. Niet minder overtuigend zijn de overige opvarenden van de Pequod, in het bijzonder de tenor Stephen Costello als Greenhorn, de bariton Morgan Smith als Starbuck en de sopraan Talise Trevigne als Pip, misschien wel de meest aansprekende van alle personages. Wat de Queequeg van Jonathan Lemalu soms te kort komt aan vocale nuances, wordt ruimschoots gecompenseerd door zijn uitbeelding, ook als die misschien iets te voor de hand liggend is.

Of ik Moby Dick prefereer boven Dead Man Walking? Ik weet het niet. Vermoedelijk zal ik naar dat oudere werk vaker terugkeren, al was het maar omdat de personages daarin minder 'literair' zijn, dichter bij ons staan en ook meer herkenbare emoties vertolken. Dat neemt niet weg dat Heggie het Amerikaanse muziektheater verrijkt heeft met een werk dat een plaats waard lijkt in de lijn die vooral Benjamin Britten en andere Britse componisten de afgelopen zeventig jaar hebben uitgestippeld.

Algemeen
Cameramensen en opnametechnici hebben bij alle drie de werken uitstekend werk geleverd en ook gaan die alle drie vergezeld van een tweede dvd met uitgebreide interviews en toelichtingen. Twee punten van algemene kritiek op de drie uitgaven samen: de vreemde en soms bijzonder onlogische track-indeling en de neiging de - toch al overbodige - muzikale introducties vóór de eigenlijke uitvoeringen een hoger geluidsvolume te geven dan de opera's zelf.

Looking for Cole
De Belgische zanger Wilfried Van den Brande is meer dan alleen maar een bewonderaar van Cole Porter. Hij nam al voldoende van diens songs op om er vijf cd's mee te vullen, bestudeerde leven en werken van de Amerikaanse componist en tekstschrijver, gaf een recital in Carnegie Hall en produceerde ook een documentaire over het leven, de muziek en de betekenis van zijn idool. Het is in hoge mate een Belgische documentaire, helaas sterk op het buitenland gericht, zodat we nu een Engelse 'voice over' horen bij sommige sprekers die zich in prima verstaanbaar Nederlands uitdrukken. Het is ook een documentaire met weinig muziek, of beter: veel korte flitsen, waarschijnlijk mede om de auteursrechten laat te houden, zodat we nu regelmatig een uitmuntende vocaliste als Kim Criswell horen in een veel te kort fragment. Een documentaire is interessant, maar wie kijkt er vaker dan twee keer naar? Om deze dvd echt de moeite waard te maken had er ook een substantieel muzikaal gedeelte op moeten staan.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links