Componisten/werken

Retourtje Dresden (2)

 

© Gerard van der Leeuw, november 2023

 

De volgende ochtend zit ik al vroeg aan het ontbijt. Dan zet ik koers naar de Stadtkirche St. Andreas die zowaar op dit vroege tijdstip al open staat. Van buiten ziet de kerk er niet erg indrukwekkend uit, maar van binnen is het een typische hofkerk, met een schitterende, door een Mozesfiguur gedragen preekstoel uit 1636 en een fraaie, zij het enigszins protserige ’Fürstenstand’: een drie verdiepingen hoge stamboom verheerlijkt de hier tijdens de diensten gezeten vorstelijke familie. Erg mooi is hier het reliëf waarop we Graaf Albrecht VII met zijn familie zien knielen voor een crucifix. Alles gedragen door de wildeman en -vrouw.

Mooi ook het altaar uit 1636 en het zgn. Schönfeldse epitaaf. In een oude orgelkast een Ladegast-orgel met 33 registers uit 1882. Helaas kan ik niet, zoals Schiller op 19 juli 1788, de toren op om daar de klokken te bekijken.

Vlakbij de kerk bevindt zich het tweede kasteel van Rudolstadt: de tussen 1734 en 1741 gebouwde Ludwigsburg. Niet te bezichtigen, maar ik kan er wel omheen lopen. Dan volgt een mooie klim naar de Heidecksburg. Omdat het al flink warm begint te worden neem ik een weg door het groen. Wat een grandioos bouwwerk is dit. Aan alle kanten heb je hier een weids uitzicht over de omgeving. Met een machtige opgang, waarmee je met paarden en koets tot voor de entree kan komen. Precies om tien uur mag ik naar binnen en wordt bij de ingang begroet door de afgietsels van de hoofden van de twee Dioscuren, Castor en Pollux. Goethe had in 1786 de originele beelden op de Piazza del Quirinale in Rome gezien en maakte speciaal om deze koppen te zien in 1817 een reisje naar Rudolstadt. Werkelijk schitterend hier is de feestzaal, een van de mooiste rococozalen in Duitsland met boven de toegangsdeur het balkon voor de musici van de hofkapel.

De Große Festsaal

Bijzonder ook de akoestiek in het kleine muziekzaaltje met zijn verlaagde vloer en afgeschuinde wanden. Hier leer ik nog een met Rudolstadt verbonden componist kennen: Christian Gotthelf Scheinpflug (1722-1770), de componist van meer dan twintig symfonieën en een aantal jaargangen cantates.

Het ging de Heidecksburg niet altijd voor de wind: in 1735 vernietigde een grote brand een flink deel van het slot, waarbij o.a. ook een zeer groot deel van het oeuvre van hofkapelmeester Philipp Heinrich Erlebach verloren ging.

Ik breng ook een bezoekje aan de expositie Rococo en miniature: duizenden natuurgetrouwe miniatuurtjes in een schaal van 1:50, die de wereld van de uitbundige rococo oproepen. Gemaakt door twee enthousiastelingen, Gerhard Bätz en Manfred Kiedorf in 50 jaar noeste arbeid.

In de slottuin staat nog iets bijzonders: het onlangs gerestaureerde octogonale Schallhaus. Als u wilt weten hoe het werkt, ga dan op YouTube naar Klangwunder Schallhaus auf Schloss Heidecksburg.

Poppetje gezien, kastje dicht: ik loop via de grandioze opgang weer Rudolstadt in op weg naar het station. Daar neem ik de trein naar Leipzig, maar stap uit in Weißenfels, waar ik alleen maar een vluchtige blik op Schloss Neu-Augustusburg werp, want ik wil naar het Heinrich Schütz Haus, het huis dat Schütz in 1651 heeft gekocht en waar hij van 1657 tot aan zijn dood in 1672 heeft gewoond. Het blijkt een prachtig, in 1552 gebouwd renaissancehuis, dat men tussen 2010 en 2012 heeft omgetoverd tot een modern museum. Je krijgt hier een goed beeld van leven en werk van Schütz, deels door te luisteren naar fictieve hoorspelen, waarin ‘Schütz zelf’ over zijn leven verhaalt. Dat klinkt misschien een beetje stoffig, maar in deze omgeving werk het prima.

Nog altijd maakt het indruk te horen hoe de man met de zeis en de eindeloze oorlogen gedurende zijn leven hebben huisgehouden: Schütz verloor achtereenvolgens zijn vrouw, 24 jaar oud en haar zuster (1625), zijn zus (1628), zijn vriend Johann Hermann Schein (1630), zijn vader (1631), zijn broer (1631), zijn moeder (1635), nog een broer (1637) en zijn dochter (1638). En dat alles onder uiterst moeilijke economische omstandigheden. Geen wonder dat Schütz weg wilde uit Dresden en uiteindelijk rust zocht in de stad waar hij een relatief onbezorgde jeugd had doorgebracht.

Hier schreef Schütz zijn Passionen, zijn Weihnachtshistorie en zijn Schwanengesang. Er zijn instrumenten te zien en te horen, er liggen gedrukte uitgaven en ook aan kinderen is gedacht. Een museum dat geen Schützliefhebber mag overslaan.

Op de terugweg naar het station ga ik even langs de Jägerhof, tegenwoordig een hotel. Hier werd op 27 februari 1713 Bachs cantate Was mir behagt, ist nur die muntre Jagd BWV 208 uitgevoerd. Het werk, Bachs vroegste wereldlijke cantate is geschreven voor de 31ste verjaardag van hertog Christian von Sachsen-Weißenfels. Bach schreef voor de hertog nog twee cantates (BWV 249a en 210a) en werd in 1729 benoemd tot Fürstlich sächsischweißenfelsischen Hofkapellmeister von Haus aus.

De Novalis-Gedenkstätte, het huis waar Novalis tot zijn vroege dood in 1801 heeft gewoond, is helaas gesloten.

Dan reis ik toch echt via Leipzig naar Dresden, waar ik vlak bij het oude centrum een hotelletje heb. Ik koop een broodje en wat drinken. Morgen verder.

Klik hier voor de vorige aflevering en hier voor de volgende aflevering.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links