Componisten/werken Kent u Christoph Graupner? (5)
© Gerard van der Leeuw, januari 2021
|
||||
Voor de derde Kerstdag 1712 schreef Graupner op een tekst van Georg Christoph Lehms een zogenaamde Dialoog-cantate: de hele cantate bestaat uit een dialoog tussen Jezus (bas) en de gelovige ziel (sopraan). De dialoog kon toen al bogen op een zeer lange traditie, die teruggaat tot het gregoriaans en de middeleeuwse mystiek. In de Barok was de dialoogvorm ook bij andere componisten populair, zoals Schütz (de Dialogus Ich beschwöre euch SWV 339 op een tekst uit het Hooglied), Weckmann (de Dialogus Gegrüsset seist du, Holdselige), Buxtehude (de Dialogus inter Christum et fidelem animam BuxWV 111) en niet te vergeten Bach: cantate 49, Ich geh und suche mit Verlangen, door Bach ook Dialogus genoemd, is een perfect voorbeeld. Zelfs de piepjonge Mozart schreef nog een dialoogcantate: de Grabmusik KV 42 uit 1767, een dialoog tussen de ziel (bas) en een engel (sopraan). In 1712 werd 27 december als St. Johannesdag gevierd, de feestdag van de apostel en evangelist Johannes. Hier geen kribbe, geen kindje Jezus, geen herders, geen engelen, maar geheel conform de evangelielezing van die dag (Johannes 21, 15–24) de vraag naar de onvoorwaardelijke navolging: Seele: Jesus ist und bleibt mein Leben, Jesus: So liebst du mich von ganzem Herzen, Seele: Jesus ist und bleibt mein Leben, Jesus: Wie aber, wenn dich Kreuz und Leiden drückte, Seele: So ließ ich mir mit innigstem Ergötzen Jesus: O Seele, diese Triebe Seele: Sollt’ ich dich nicht, geliebter Jesu, lieben, Jesus: Die Worte geh’n dir itzt von Herzen, Seele: Nein, liebster Jesu, nein, Jesus: Die Wollust schleicht ganz lieblich ein. Seele: Doch nicht in meine Brust. Jesus: Sie gibt vor Ach nur Scherz, Seele: Am Ende folget doch alsdenn die Höllenpein. Jesus: So liebst du mich? Seele: Ja, ja, ich liebe dich. Jesus: Wohlan, so soll des Himmels Sonnenschein Jesus/Seele: Ach, wie will ich dich umfassen,
Het werk is geschreven voor sopraan, bas, twee hobo’s, twee corni di selva, twee violen en continuo. De cantate begint met een arioso, waarin de ziel haar trouw aan Jezus bevestigt en dat in de loop van het stuk een aantal keren terugkeert en ook de basis vormt van het slotduet. Opvallend genoeg zwijgen hier de violen. De bas (Jezus), vraagt in een aantal recitatieven (secco, dus alleen met continuo), steeds dringender of de ziel het echt meent. Meesterlijk weet Graupner woorden als Kreuz, Leiden, Tod, Ruhe en Wollust in uiterst kort bestek nadruk te verlenen. De ziel antwoordt in een prachtige aria, waarin viool en hobo unisono de unio mystica symboliseren. Een uitgelaten slotduet, nu pas met de volledige bezetting, besluit deze indrukwekkende cantate.
Naar deel 1 / 2 / 3 / 4 / 6 / 7 / 8 / 9 / 10 / 11 / 12 / 13 / 14 / 15 / 16 / 17 / 18 index |
||||