Componisten/werken

Kent u Christoph Graupner? (3)

 

© Gerard van der Leeuw, augustus 2020

 

‘Erbauliche Worte eines Gesangs, haben einen desto tiefern Eindruck in die Gemüther, wo mit wohl bedachten und ausgesuchten Expressionen, der Sinn und Nachdruck des Textes, durch die Music gleichsam lebendig vorgestellet wird; Und ist dieses bey jeder Composition, da ein gewisser Text und Worte vorgeschrieben sind, das vornehmste. Denn so lange als in der Distinction: Punctum, Comma, Semicomma, Colon, Interrogatio, exclamatio, parenthesis, und sofort, nicht einerley sind, so lange folge, daß jedwedes von diesen auch in der Music seine eigene Expressiones habe müsse. Auch ist sonderlich in acht zu nehmen, jedem Wort seine gebührliche und erforderliche Emphasin zu geben, und wo sich der Sensus im Paragrapho endet, muß sich solcher gleicher gestalt in der Harmonie enden, welches in allen Compositionen, und sonderlich im Stylo recitativo, gar viel zu sagen hat, und läßt sich hieraus vor allen andern das Judicium eines Componisten am allermeisten prüfen, ob er dem Text, den er vor sich hat, gewachsen oder nicht.’

aldus Christoph Graupner in zijn voorwoord tot het Neu vermehrtes Darmstädtisches Choral-Buch (Darmstadt, 1728). En ook als u niet vertrouwd bent met de in de retorica gebruikelijke terminologie zult u begrijpen wat hij hier wil zeggen: een componist dient de door hem gebruikte tekst zó op muziek te zetten, dat de luisteraar zich nog scherper bewust wordt van de inhoud ervan. De eerste cantate van Graupner die ik goed leerde kennen was 'Es begab sich, daß Jesus in eine Stadt mit Namen Nain ging' voor de zestiende zondag na Trinitatis GWV 1157/37 uit 1737. Hij staat op een cd die ik ruim twintig jaar geleden, nieuwsgierig naar de mij in die tijd volslagen onbekende componist voor een appel en een ei kocht bij de Zwolse V & D.

En ook na al die jaren is dit nog altijd een veel gedraaide en gekoesterde cd (CPO 999 592-2). De nog jonge Hermann Max dirigeert Das Kleine Konzert en de Rheinische Kantorei. Solisten zijn de sopraan Barbara Schlick, de tenor Hein Meens en de bas Stephan Varcoe. De tekst van de cantate is, behoudens het inleidende bijbelcitaat en het uitleidende koraal, geschreven door Johann Conrad Lichtenberg. Centraal in de cantate staat de bij die zondag horende evangelielezing Lucas 7, 11-17, over de opwekking van de jongeling te Naïn. (1) Hieronder de volledige tekst, waarbij men moet bedenken dat Graupner zelden of nooit de verschillende onderdelen benoemde, vandaar dat die aanduidingen hier tussen haakjes staan. Bovendien zijn in de beruchte 'Brandnacht' in Darmstadt vrijwel alle gedrukte tekstboekjes van deze cantates in vlammen opgegaan.

(Dictum) Tombeau (tenor)
Es begab sich, dass Jesus in eine Stadt mit Namen Naïn ging; als Er aber nahe an das Stadttor kam, siehe, da trug man einen Toten heraus, der ein einziger Sohn war seiner Mutter, und sie war eine Witwe. (Lucas, 7, 11-12, parafrase)

(Recitatief) (bas)
Mein Herz! Was siehest du?
Eine Leiche.
Wer ist's?
Ein junges Blut.
Was hörest du?
Trauerlieder und wie die Witwe kläglich tut.
Was denkest du?
Der Arme und der Reiche, so jung als alt entgeh'n dem Tode nicht.
Was glaubest du?
Sie werden wieder vom Tod und Moder aufersteh'n.
Was hoffest du?
Das, was mir Gott verspricht: ich soll ins ew'ge Leben geh'n.
Was tust du denn?
Ich will die Sünde meiden,
so kann ich hoffnungsvoll dereinst von hinnen scheiden.

(Aria) Tombeau (bas)
Ein Jüngling liegt, ach auf der Bahre,
die Kindheit zollt dem Tode schon.
Was pochst du denn auf deine Jahre,
o Mensch, und hast es deinen Hohn,
wenn man vom Sterben spricht!
Du denkst: es trifft mich nicht.
Kein Stand, kein Alter, keine Zeit
hat jemand je vom Tod befreit. / da capo

(Recitatief) (sopraan)
O Mensch, nimm deiner wahr,
bespiegle dich an jeder Leiche.
Erblickst du eine Totenbahr,
ach, denke, daß auch dich des Todes Pfeil erreicht.
Hörst du der Trauerlieder Schall,
wie Wittwen, wie die Waisen weinen,
sprich: ach, vielleicht betrifft die Meinen
gar bald ein gleicher Fall.
Senkt man den Toten in die Erde
bedenke, wer sein Nachbar werde.
Die Reihe ist vielleicht an dir,
drum schicke dich beizeit, du bleibst nicht immer hier.

(Aria) (sopraan)
Schicke dich, mein Herz zum Sterben,
Sterben bringt mir kein Verderben,
Nein, der Tod ist mein Gewinn. ��
Wird der Leib zu Staub und Moder,
jeder Toter wird durch Christum auferstehen
denn so werd ich Jesum sehen,
weil ich hier sein eigen bin. / da capo

(Koraal) (koor)
Amen, mein lieber, frommer Gott,
bescher uns all’n ein’n sel’gen Tod.
Hilf, daß wir mögen allzugleich
bald in dein Reich
kommen und bleiben ewiglich. (2)

Lichtenberg geeft in zijn tekst een typisch Lutherse draai aan het bijbelverhaal. Niet de vreugde over de opgestane jongeling staat centraal, maar de geloofszekerheid dat allen door Christus tot een eeuwig leven gewekt zullen worden:

Wird der Leib zu Staub und Moder,
jeder Toter wird durch Christum auferstehen

De dood is derhalve geen droevige aangelegenheid. Hij verlost ons juist van het aardse tranendal (Bachs Komm du süße Todesstunde) en brengt ons dichterbij de hemel. (3)

Graupner schrijft tot twee keer toe de term Tombeau (4) in de partituur.

Graupner: begin van de cantate 'Es begab sich, daß Jesus in eine Stadt mit Namen Naïn ging'

En vergelijk de openingszinnen eens met de Bijbeltekst, hier geciteerd naar de Statenvertaling: En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Nain, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een grote schare. En als Hij de poort der stad genaakte, zie daar, een dode werd uitgedragen, die een eniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe en een grote schare van de stad was met haar.

Lichtenberg heeft zowel de discipelen als de 'grote schare' weg-gelaten, weggemoffeld zogezegd. Met als resultaat dat het ver-haal direct veel intiemer wordt: geen klagende en rouwende me-nigte. Een moeder, een dode zoon en Christus, meer niet. De cantate kan met vier strijkers, vier zangers, twee chalumeau-spelers en een organist worden uitgevoerd; de hobopartij in het slotkoraal, die alleen de koraalmelodie verdubbelt, werd ongetwijfeld door een van de chalumeau-spelers vertolkt.

Bijzonder ook het feit dat Graupner de dialoogvorm in het eerste recitatief niet met twee zangers laat uitvoeren. Ook dat verhoogt het gevoel van intimiteit en introspectie.

Volgt een tweede Tombeau, een overpeinzing over de dood. Prachtig weet Graupner hier de beide chalumeaux in te zetten. De dood is hier een overgang naar het eeuwige leven.

Opvallend in deze sobere omgeving, de uiterst virtuoze sopraanaria Schicke dich, mein Herz, zum Sterben, die wel door een sopraan van de ter ziele gegane Darmstädter opera gezongen zal zijn. Vergeten we niet dat Graupner van huis uit operacomponist was! (5) Maar het gaat hier natuurlijk ook over het eeuwige leven en dat kan wel wat spektakel verdragen. Het slotkoraal is van dit alles de conclusie.

Lichtenberg neemt in zijn teksten vrijwel altijd een middenpositie in tussen de orthodoxie enerzijds en het piëtisme anderzijds.

Een ding wordt hij nooit moe te benadrukken: dat Jezus met zijn lijden Gods toorn over onze zonden heeft weggenomen. Zie bij-voorbeeld volgende passage uit de cantate Erzittre, toll und freche Welt voor de zondag Invocabit van 1741 GWV 1120/41:

Dictum (koor)
Gott hat den, der von keiner Sünde wußte, für uns zur Sünde
gemacht, auf daß wir würden in Ihm die Gerechtigkeit, die vor
Gott gilt. (naar de 2de brief van Paulus aan de Corinthiërs 5, 21)

(Duett, Grave) (sopraan, alt)
Jesus fühlet Höllen-Flammen
Gottes Zorn will Ihn verdammen,
daß er unsrer schonen kann.
Wird der Bürge so geschlagen,
ach! was müßten wir ertragen,
nahm Er Sich nicht unsrer an. / da capo

En wat weet Graupner in maar een paar noten het verschil tussen de toornende God (de kloppende noten in strijkers) en de eenzame Jezus (de enkele viool) weer te geven.

Vader Lichtenberg mag dan wel geen literair genie geweest zijn, zijn teksten geven Graupner alle ruimte voor zijn van diep tekstbegrip getuigende muziek.

In de volgende aflevering, De man uit Zerbst, aandacht voor Graupner en de chalumeau.

Naar de vorige aflevering / Naar de volgende aflevering

_____________
(1) J.S. Bach schreef voor dezelfde zondag na Trinitatis de cantates BWV 161, Komm du süße Todesstunde (1715); BWV 95, Christus, der ist mein Leben (1723); BWV 8, Liebster Gott, wann werd' ich sterben (1724) en BWV 27, Wer weiß, wie nahe mir mein Ende (1726).
(2) De 18de strofe van het koraal Ich hab mein Sach’ Gott heimgestellt (1589) von Johann Leon.
(3) Ik denk hierbij ook aan de mooie dichtregels van Ida Gerhardt: Geen die het laken terug zal slaan / nu hij niet meer te wéér kan wezen. / Geen stilte is zo stil als deze. - / Hij kwam aan de overzijde aan . (Rondeel voor Leopold) en denk ook aan het slot van Het land, in brieven van Elisabeth Maria Post (1788).
(4) Een Tombeau is in de Franse barokmuziek een treurstuk voor een overleden collega. Nikolaus Harnoncourt wees ooit op de overeenkomst tussen het openingskoor van Bachs Mattheus passie en de Tombeau de Mr. Méliton van Marin Marais. (Pierre Méliton was net als Marin Marais een gambist en een leerling van De Sainte Colombe).
(5) Zie ook: Evan Cortens: 'Die Music sowohl in alß außer der Kirchen' : Graupner's Cantatas and the 'Opernteufel' of Darmstadt, in: Fasch und die Konfessionen: Bericht über die Internationale Wissenschaftliche Konferenz am 21. und 22. April 2017 im Rahmen der 14. Internationalen Fasch-Fest-tage in Zerbst/Anhalt. Fasch-Studien 14, Redaktion Barbara M. Reul and Konstanze Musketa, Beeskow, 2018, p. 293vv.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links