CD-recensie
© Siebe Riedstra, januari 2011
|
Mark Padmore (1961) begon zijn muzikale leven als klarinettist en koorzanger, in het begin van de jaren tachtig maakte hij deel uit van The Sixteen en het Hilliard Ensemble. Met de Hilliards is hij te horen op het inmiddels klassieke Perotinus album van het label ECM. In de negentiger jaren werkte Padmore als solist regelmatig met William Christie, Philippe Herreweghe en John Eliot Gardiner en maakte hij naam als Evangelist in de Passiemuzieken van Johann Sebastian Bach. Pas in 2002 gaf hij zijn eerste belangrijke liederenrecital, met Schuberts ‘Die Schöne Müllerin’. Zijn begeleider, Roger Vignoles, moedigde hem aan om zich te bekwamen in het liedrepertoire, met als resultaat dat Padmore vandaag de dag een belangrijk deel van zijn tijd besteedt aan het geven van recitals. Daarbij werkte hij niet alleen met beproefde begeleiders als Julius Drake, Graham Johnson en Malcolm Martineau, maar heeft hij ook relaties opgebouwd met bekende pianosolisten als Imogen Cooper, Till Fellner and Paul Lewis. Met laatstgenoemde nam hij twee van de grote cycli van Schubert op, ‘Die Winterreise’ en ‘Die Schöne Müllerin’. Voor zijn laatste grote recitaltournee koos Padmore voor een samenwerking met fortepianist Kristian Bezuidenhout (1979), een pianist die in een buitengewoon kort tijdsbestek een grote naam voor zichzelf heeft gemaakt, met een platencontract bij Harmonia Mundi om de complete werken voor piano van Mozart vast te leggen (klik hier voor de recensie). Het thema van de tournee was de dichter Heinrich Heine, de poëet die een bron van inspiratie was voor Franz Schubert. Toen Robert Schumann in 1838, tien jaar na de dood van Schubert, Wenen bezocht, maakte hij voor het eerst kennis met diens Negende Symfonie en de drie grote liederencycli ‘Winterreise’, ‘Müllerin’ en ‘Schwanengesang’. Hoewel Schumann aanvankelijk enigszins neerkeek op het fenomeen Lied, voelde hij zich in 1840, pas getrouwd met zijn geliefde Clara, verplicht om brood op de plank te brengen. Gezien de populariteit van liederen in het toenmalige burgerlijke mileu was het publiceren ervan een voor de hand liggende manier om inkomsten te verwerven. Dat Schumann voor Heinrich Heine koos was geen toevel. Heine’s ‘Das Buch der Lieder’, uitgegeven in 1820, genoot een immense populariteit en inspireerde bij de negentiende-eeuwse toonzetters maar liefst 8000 liederen. Daaronder zijn ook de vijf die op deze cd de beide bundels van Schumann separeren, afkomstig uit de cyclus ‘Sängerfahrt’ van Franz Paul Lachner (1803-1890). De zes jaar jongere Lachner was gedurende de laatste twee jaar van diens leven met Schubert bevriend. Zijn muziek is schatplichtig aan Schubert, en sommige van zijn liedzettingen gebruiken teksten die ook door Schubert en Schumann zijn gekozen. In dit recital zijn dat ‘Im Mai’, de opening van ‘Dichterliebe’ (Im wunderschönen Monat Mai), en ‘Das Fischermädchen’, ook gecomponeerd door Schubert. Ze vormen het klinkende bewijs voor het verschil tussen talent en genie. Pianist Paul Lewis bespeelt op de cd’s met ‘Die Winterreise’ en ‘Die schöne Müllerin’ een moderne Steinway. Voor Schumann heeft Kristian Bezuidenhout gekozen voor een Erard uit 1837, niet direct een pianomaker wiens naam je met Robert en Clara Schumann zou verbinden. Voeg daaraan toe dat Bezuidenhout op zijn eerste Mozart-cd nogal vrij met de noten omgaat, en het dreigbeeld van een onidiomatische vertolking tekent zich af. Dat valt echter reuze mee, integendeel zelfs: Bezuidenhout laat de noten voor zichzelf spreken, en zijn instrument sprankelt en gonst geheel in stijl. Deze begeleiding is een gespreid bedje voor de lichte tenorstem van Mark Padmore. Padmore past met zijn stemtype in de lijn Peter Pears, Anthony Rolfe Johnson en Philip Langridge, de beide laatste helaas vorig jaar overleden. Padmore’s stem is wat lichter dan die van Langridge, en wat minder warm dan die van Rolfe Johnson. Het verschil met zijn grote voorgangers is ook dat hij een operarol als Peter Grimes (nog) niet aankan met zijn lichte tenorstem. In de Britse muziekwereld is Ian Bostridge, met een nog lichter geluid, de enige die zich met hetzelfde repertoire – en op hetzelfde niveau – bezighoudt. Ook hij maakte opnames van Schuberts cycli, en ook hij werkte samen met grote pianisten als Leif Ove Andsnes en Mitsuko Uchida. Beide tenoren vallen op door hun voorbeeldige uitspraak, een verschijnsel dat vaker optreedt bij vocalisten die in een niet taaleigen idioom moeten zingen. Een licht herkenbaar Brits accent is daarbij uiteraard niet te vermijden. Interpretatief zijn de verschillen tussen Bostridge en Padmore enorm. Kort gezegd: Bostridge interpreteert en ontdekt daarbij allerlei details die de aandacht afleiden van de essentie. In het bos van Heine staat hij stil bij iedere boom en vestigt zo vooral de aandacht op zichzelf. Padmore laat de noten voor zichzelf spreken, probeert zichzelf uit te vlakken, en stelt zo de componist centraal. Sterker nog, naar eigen zeggen wil hij vooral de dichter laten spreken. Beide heren hebben een enorme aanhang. De recitals die Padmore met exact dit programma uitvoerde op een aantal belangrijke podia als Carnegie en Wigmore Hall, trokken volle zalen en werden enthousiast in de pers besproken. Zowel Padmore als Bezuidenhout zijn dan ook communicatieve en sympathieke artiesten. Op de cd valt het visuele element af en moeten we het alleen van de klank hebben, en ook daarvan valt zeer te genieten. Soms stoort een licht nasale bijklank, die ook een karakteristiek was van Philip Langridge. In het lied ‘Im Rhein, im heiligen Strome’, met zijn baritonale begin, komt Padmore iets aan kracht tekort, maar dat wordt ruimschoots gecompenseerd door de lekkere scherpe ritmes in de begeleiding van Bezuidenhout – iets dat hij uit zijn ervaringen met oude muziek heeft meegenomen. ‘Dichterliebe’ behoort met ‘Winterreise’ en ‘Müllerin’ tot de top vijf van meest geliefde liederencycli, en is in de loop der tijd vele malen opgenomen. Tot de onbetwiste toppers behoort Peter Schreier. Iedere generatie heeft zijn eigen favorieten, die voor een volgende wellicht niet meer om aan te horen zijn. Iets waarvan je je pijnlijk bewust wordt wanneer je Lotte Lehmann en Bruno Walter weer eens in de speler legt. Mark Padmore is een tenor voor de eenentwintigste eeuw, en in Kris Bezuidenhout heeft hij een ideale partner gevonden, waarbij de keuze van het instrument zeker geen geringe rol speelt. Samen maken ze een nieuw geluid, dat prachtig is vastgelegd in ideale akoestische verhoudingen. index |
|