CD-recensie

 

© Siebe Riedstra, november 2011

 

 
   
 

Schmitt: La tragédie de Salomé op. 50 – Le palais hanté op. 49 – Psaume XLVII op. 38

Susan Bullock (sopraan), São Paulo Symphony Orchestra & Chorus o.l.v. Yan Pascal Tortelier

Chandos CHSA 5090 • 68' • (sacd)

 

 

 

Schmitt: Psaume XLVII op. 38 – Suite sans esprit de suite op. 89 – La tragédie de Salomé op. 50

Christine Buffle (sopraan), BBC National Orchestra and Chorus of Wales o.l.v. Thierry Fischer

Hyperion CDA67599 • 78' •

 

 


 
  Florent Schmitt

Florent Schmitt leefde van 1870 tot 1958; hij componeerde zijn eerste genummerde werk in 1891 – zijn laatste opus, een vierstemmige Mis op. 138, ontstond in zijn sterfjaar. Het is in een notedop het verslag van een componistenleven van bijna zeventig jaar, dat grote successen kende en eindigde in vergetelheid.

Schmitt werd geboren in de Elzas, studeerde in Parijs bij Massenet en Fauré, en won de Grand Prix de Rome in 1900 (zijn vijfde poging). Tijdens zijn driejarig verblijf in Rome componeerde hij enige van zijn belangrijkste werken: het Pianokwintet op. 51, en Psalm XLVII, op. 50, voor sopraansolo, koor en orkest. Minder bekend, maar nu opgenomen door Chandos, is Le Palais Hanté, op. 49, een orkestwerk dat gebaseerd is op het gedicht The Haunted Palace uit The Fall of the House of Usher van Edgar Alan Poe. Terug in Parijs sloot hij zich aan bij de Club des Apaches, waarvan ook zijn studievriend Maurice Ravel, Maurice Delage, André Caplet, de pianist Ricardo Viñes, en de dichter Tristan Klingsor leden waren.

In 1907 schreef Schmitt de partituur die hem beroemd zou maken, een zetting van Salomé, als tegenhanger van de opera die Richard Strauss componeerde op de tekst van Oscar Wilde. Schmitt baseerde zich op een Franse tekst, en componeerde geen opera, maar een ballet, of zoals hij zelf opmerkte, een opera ‘sans paroles’, zonder woorden. De première vond plaats onder bescheiden omstandigheden, met een orkest van slechts twintig spelers. Schmitt maakte onmiddellijk een gecondenseerde versie voor groot orkest, die in 1910 in première ging. De partituur van die versie droeg hij op aan Igor Strawinsky, en de raakvlakken met Le Sacre du Printemps, waaraan Strawinsky in die tijd werkte, zijn onmiskenbaar. Strawinsky was er destijds vol lof over, maar wist zich daar als oude man niets meer van te herinneren. Overigens kijkt Schmitt ook achterom, in het tweede deel van Salomé horen we onmiskenbaar de klankwereld van Debussy’s Pelléas et Mélisande – een wereld waarin gestopte hoorns en een vocaliserend vrouwenkoor het klankbeeld domineren.

Le Tragédie de Salomé is Schmitts bekendste partituur gebleven, en dat vindt zijn weerslag in de lijst van opnamen. Om te beginnen bracht het label Marco Polo in 1991 een cd uit met daarop de complete versie uit 1907 (8.223448). Helemaal origineel is die niet, het is een hybride van de originele bezetting voor twintig instrumenten, waarin een volledig bezet strijkorkest de plaats van vijf solostrijkers inneemt. Van de revisie voor groot orkest maakte de componist er zelf eentje die door EMI op cd werd gezet (klik hier), en in 1959 kwam er een gezaghebbende registratie op de markt door Paul Paray met ‘zijn’ Detroit Symphony op het label Mercury onder de titel ‘Dances of Death’ (434 336). Het Orchestre Philharmonique de Radio France onder Marek Janowski volgde in 1990 op Erato, die is heruitgegeven in een goedkope versie. Ongetwijfeld zijn er daarna nog meer opnamen aan de catalogus toegevoegd, maar hier concentreren we ons op twee recente registraties op Hyperion (2007) en Chandos (2010).

Wat deze twee logistiek onderscheidt is het toegevoegde repertoire. Chandos kiest voor Le Palais Hanté, op. 49. Daardoor ontstaat een drieluik dat een weerslag vormt van de Romeinse jaren van de componist. Hyperion kiest voor een werk van latere datum, de Suite sans esprit de suite, op. 89, in 1937 gecomponeerd voor piano, en direct daarna georkestreerd. De titel behoeft enige uitleg, want ‘sans esprit de suite’ betekent in het Frans ‘zonder samenhang’.

Psalm 47 is de andere partituur die vaker is opgenomen. Het is een werk dat in 1906 baanbrekend was door zijn oudtestamentische primitieve exotisme: de invloed op Arthur Honegger is onmiskenbaar terug te horen in een werk als Le Roi David. Maurice Ravel wist zich het hedonistische slotkoor in vijfkwartsmaat kennelijk goed te herinneren toen hij de Danse Final van zijn Daphnis et Chloé neerschreef. Aardige bijzonderheid is dat de orgelpartij bij de première werd gespeeld door Nadia Boulanger. Het werk heeft de vorm van een drieluik, twee uitbundige lofprijzingen voor koor en orkest omsluiten een middendeel waarin de sopraan een exotische dialoog aangaat met een vioolsolo.

Blijft over de opnamekarakteristiek, en gezien de reputatie van beide labels is die voorspelbaar. Chandos biedt het bekende kamerbrede concept waarin de ruimte het wint van de doorzichtigheid. Hyperion kiest voor een overzichtelijk totaalbeeld waarin aandacht besteedt wordt aan het detail. In Psalm XLVII heeft dat consequenties voor de manier waarop de koorklank overkomt. De registratie uit São Paolo verdoezelt door de grotere afstand tussen koor en microfoon het feit dat we met een – goedgetraind – amateurkoor te maken hebben. Het koor van de BBC in Wales moet zich op de korte afstand waarmaken, en slaagt daarin voortreffelijk. Wat rest is de sopraansoliste. Susan Bullock op Chandos heeft haar reputatie te danken aan Brünnhilde, en dat is aan een groot volume en een nog groter vibrato te horen. Christine Buffle op Hyperion heeft een wat bescheidener stemgeluid en vibrato. Sharon Sweet op Erato heeft goede papieren, maar is volkomen onverstaanbaar en kampt met intonatieproblemen.

Samenvattend mogen we vaststellen dat het opgenomen repertoire hier een belangrijke rol speelt, maar dat de eerste keuze wat betreft Salomé en Psalm XLVII door de betere sopraansoliste en de minder verdoezelende opnametechniek moet gaan naar Thierry Fischer en zijn manschappen in Wales.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links