CD-recensie
© Siebe Riedstra, mei 2015
|
De nummering van de vijf grote symfonieën van Mendelssohn is net als bij die van Schubert een rommeltje. De Reformatiesymfonie uit 1830 is in feite de tweede, de Italiaanse uit 1833 de derde. Over de Eerste symfonie uit 1824 - de componist was vijftien jaar - is geen twijfel mogelijk. Mendelssohn mag als schepper van virtuoze partituren als de Italiaanse Symfonie en de Ouverture tot Een Midzomernachtsdroom nog zo geliefd zijn, van zijn complete symfonieën loopt de catalogus bepaald niet over. Wie gevolgd heeft hoe de afgelopen paar jaar menige grote Maestro zich heeft gebogen over de complete symfonieën van Robert Schumann zal zich daarover allicht verbazen. Ik heb het nagekeken en vind twee nieuwe edities naast die van De Vriend: Christoph Poppen op het label Oehms, en Thomas Fey op Hänssler. Drie relatief jonge dirigenten waarvan je nieuwe inzichten mag verwachten. Bij de interpretatie van deze werken kan men grofweg twee richtingen kiezen. De lijn doortrekkend vanuit Mozart en Beethoven, of terugwerkend vanuit Brahms. Twee grote meesters die het in dit repertoire gemaakt hebben, Kurt Masur en Claudio Abbado, kiezen voor dat laatste en staan daarmee symbool voor bijna twee eeuwen uitvoeringspraktijk. Uiteraard hebben ensembles met een tijdeigen instrumentarium zich ontfermd over individuele symfonieën, maar ik wil me hier beperken tot de rechtstreekse competitie. Thomas Fey heeft zijn 'eigen' Heidelberger Sinfoniker tot zijn beschikking en combineert de vijf grote symfonieën met de jeugdwerken voor strijkorkest. Zijn benadering is een en al sturm und drang, na een tijdje erg vermoeiend; bovendien laten de Heidelbergse blazers het qua intonatie afweten. Christoph Poppen heeft met de Deutsche Radio Philharmonie een uitstekend orkest, maar opent interpretatief geen nieuwe inzichten - hij houdt het op een romige Brahmsiaanse aanpak. Blijft de versie van een orkest dat de durf heeft zich Netherlands Symphony Orchestra te noemen, en daar onlangs onder dwang HETSymfonieorkest van maakte. Afgekeken van deFilharmonie in Vlaanderen? Jan Willem de Vriend heeft dit orkest met een aantal spraakmakende opnamen en optredens fors op de muzikale kaart van Nederland gezet. Hij doet dat door op een tijdeigen manier naar oude partituren te kijken zonder daarbij het hele instrumentarium te vervangen door oude instrumenten. Alleen trompetten en hoorns zijn hier zo te horen terug naar het ventielloze tijdperk. De strijkers gebruiken moderne snaren en stokken, maar zijn zuinig met vibrato. De benadering die de Vriend kiest heeft de kenmerken van zijn Beethoven: enorm gedreven met een kien oor voor ongewone kleuren. Eén voorbeeld: de gefluisterde inzet van de coda van het eerste deel van de Reformatie-symfonie (de laatste drie minuten, na het Dresden Amen). Pure magie. En dat is maar één van de vele redenen om de Mendelssohn van De Vriend en HET Symfonieorkest met belangstelling te gaan beluisteren. Collega Aart van der Wal heeft de eerste uitgave van dit drietal hier uitgebreid besproken (klik hier), met lovenswaardige opmerkingen over de opnamekwaliteit. Die is inderdaad voorbeeldig, met name wat betreft de manier waarop het orgel in het klankbeeld is opgenomen - het Muziekcentrum is een van een handvol concertzalen in Nederland met een volwaardig pijporgel. Met de overgang naar de volgende cd was het even wennen aan de wel zeer prominente plaats van pauken en koperblazers in de luide passages van de Eerste symfonie. Doorluisterend naar de overige drie symfonieën ligt dat vooral aan het feit dat de opnamen gemaakt werden in een lege zaal, met iets te veel galm. De gevulde zaal in Enschede heeft van nature een ideale akoestiek. Spijtig dat juist dit orkest zo verschrikkelijk te lijden heeft onder de ontembare bezuinigingsdrift van dit tijdsgewricht. index |
|