CD-recensie
© Sylvester Beelaert, juli 2024 |
Gedurende ongeveer een kwarteeuw was Kurt Atterberg de 'officiële' componist van Zweden, niet weg te branden van de concertpodia, radioprogramma's, kranten, jury's en commissies. Behalve componist was hij cellist, dirigent, criticus en administrateur. Strikt genomen was hij in de muziek niet eens professioneel: als elektotechnisch ingenieur werkte hij fulltime in het patentbureau, waar men hem na meer dan een halve eeuw, tegen zijn zin, de dienst opzegde. Atterberg was kortom zeer vlijtig. Een blik op het facsimile van de autografe Achtste Symfonie bevestigt dat: een enorme hoeveelheid noten, met schoolse toewijding geschreven. In totaal componeerde hij negen symfonieën, waarvan de laatste, Sinfonia visionaria, niet toevallig met soli en koor is; weliswaar met een apocalyptische tekst uit de Voluspaa (het visioen van de Godendeemstering). Er verschenen parallel twee integrales op cd, op Sterling met het Symfonieorkest van Malmö, en op CPO met het Radio Symfonieorkest van Stuttgart onder leiding van de toen jonge Fin Ari Rasilainen (nóg een telg uit de klas van Jorma Panula). Dezelfde combinatie van 7 en 8 verscheen al in 1998 in de Sterling-serie (CDS-1026-2, o.l.v. Michail Jurowski). Bovendien nog iets integraler, want in deze opname laat Rasilainen tachtig maten (213 tm 293) in het eerste deel van de Zevende weg; net een passage, overgenomen uit de Sluimer-aria in Atterbergs opera Fanal, waar de toelichting speciaal naar verwijst; Atterberg stelde op latere leeftijd zelf deze 'für das Gleichgewicht des Satzes nicht sonderlich vorteilhafte' coupure voor, terwijl hij - gelukkig - ook het vierde deel schrapte. Atterbergs reputatie en invloed kregen een gevoelige deuk na de Tweede Wereldoorlog, wegens zijn al dan niet vermeende nazi-sympathieën. Ik heb de zaak niet bestudeerd en kan er geen oordeel over vellen; de onstuitbare zingbaarheid en het martiale enthousiasme van deze beide tijdens de oorlog gecomponeerde symfonieën lijken mij toch enigszins suspect. Aan de andere kant kleeft er iets onheilspellends aan de woeste saltarello-finale van de Zevende; en is de Achtste - net als de kleinere Vierde - volledig gebaseerd op Zweedse volksliederen, wat als een uiting van patriotisme kan worden begrepen. Atterberg noemde zichzelf een nationaal-neoklassicist, in tegenstelling tot de nationaalromantiek van de generatie van Alfvén, Peterson-Berger en Stenhammar. (De naam Romantica voor de Zevende bedoelde hij naar eigen zeggen provocerend, tegen de heersende zakelijkheid). Helemaal niet neo-klassiek aan Atterberg zijn het al genoemde hoge aantal noten - hij heeft de gewoonte om zijn texturen, wat mij betreft ad nauseam, vol te proppen met figuratie die een illusie van voortstuwing moet geven; en zijn melodische uitgangspunt. Zelfs wanneer er een sonateschema op wordt toegepast, zijn Atterbergs delen eigenlijk steeds variaties op een melodie, en dus in wezen koraalfantasieën. Dat 'echte' symfonici als Nielsen en Sibelius zich, althans op papier, enthousiast uitlieten over Atterbergs werk, is mij dan ook een raadsel. Dit gezegd, is dit toch geen opname om weg te gooien. Liefhebbers van gematigd-laatromantisch symfonisch repertoire zullen er zeker plezier aan beleven. Uitvoering en opname zijn een fractie beter dan de Sterling-versie, die omwille van de genoemde coupure alleen door rabiate integralisten verkozen moet worden. Aart van der Wal besprak hier de Zevende, samen met de Negende, uitgebracht door het Britse Chandos, een opname van 2015. index |
|