CD-recensie
© Paul Korenhof, november 2024 |
Als geheel is dit een fraaie Parsifal uit Bayreuth, uitmuntend gedirigeerd door Pablo Heras-Casado en over het geheel uitstekend gezongen, maar ik betwijfel of Wagner er echt tevreden over zou zijn. Niet voor niets wilde hij zijn laatste muziekdrama reserveren voor zijn eigen Festspielhaus: hij was van mening dat het alleen daar helemaal tot zijn recht zou kunnen komen. Kernpunt daarbij was het feit dat hij de partituur helemaal had afgestemd op de Bayreuther akoestiek, waarin het geluid uit een overdekte orkestbak niet direct de zaal in komt, maar eerst naar het toneel gaat om vervolgens, akoestisch rondcirkelend en als drager van de stemmen, het publiek te bereiken. Mijn eerste kennismaking met die bijzondere akoestiek was een première van Parsifal in de jaren zeventig en ik zal nooit dat mystieke gevoel vergeten van de eerste momenten die ik toen meemaakte. Gezeten in het midden van de zaal voelde ik mij helemaal omringd door onzichtbare strijkers die, teruggekaatst door een onzichtbaar voordoek, de zaal in cirkelden zonder dat ik precies kon bepalen waar die muziek vandaan kwam. Die indirecte en in de hoogte ook wat afgeronde orkestklank, die zeker in Parsifal, Tristan und Isolde en ook het tweede bedrijf van de Meistersinger mysterieus kan overkomen, ook als bij open doek de richting makkelijker te bepalen is, blijft een van de twee akoestische wonderen van het Festspielhaus. Het tweede wonder betreft de zang die door die orkestbak nooit wordt afgedekt of overstemd. Integendeel! De stemmen worden als het ware de zaal in gedragen en zijn ook met het grootste gemak verstaanbaar. Het zingen van de zwaarste partijen lijkt daar een peuleschil in vergelijking met wat zangers elders uit de kast moeten halen om goed over het voetlicht te komen. Dat maakt ook dat zangers er soms partijen kunnen zingen die in veel andere theaters te zwaar voor hen zouden zijn, zeker in moderne theaters (zoals dat in Amsterdam) met een volledig open orkestbak. Het betekent bovendien dat de tekst, de basis van ieder drama (en dus ook van een muziekdrama) altijd overal in het theater uitstekend verstaanbaar is. Bij de meeste opnamen uit Bayreuth komen die akoestiek en die balans, met de daarmee samenhangende aandacht voor de tekst, goed tot uitstekend tot hun recht. Ongetwijfeld zal daarbij ook wel zijn gewerkt met enkele steunmicrofoons in de orkestbak, maar het specifieke karakter van die Bayreuther akoestiek bleef vrijwel altijd behouden en de balans werd hooguit verstoord als een solist(e) in de enscenering op een minder gelukkige plaats terechtkwam. Bij deze opname van Parsifal lijkt het echter of de orkestbak vol microfoons is gehangen om zoveel mogelijk een 'normale' akoestiek na te bootsen. Daarbij lijkt het of dirigent Pablo Heras-Casado met zijn gedegen, sterk op de orkestklank gerichte, maar ook wat zakelijke aanpak eveneens wil benadrukken dat Parsifal een 'gewoon' muziekdrama is. Zijn lezing is er een met prachtig, soms bijna nadrukkelijk gedetailleerd orkestspel met vlotte tempi en heeft weinig gemeen met de legendarische Bayreuther interpretaties van Hans Knappertsbusch. Tegelijk verschilt zijn aanpak eveneens van sterk op sfeer gerichte, niet uit Bayreuth afkomstige opnamen van onder meer Herbert von Karajan, Georg Solti en Reginald Goodall. Volle strijkers, prominente blazers, geïndividualiseerde instrumenten en een breed scala aan helder gedefinieerde hoge en lage tonen roepen al met al een klankbeeld op dat meer aan het Amsterdamse Muziektheater dan aan het Bayreuther Festspielhaus doet denken. In het tweede bedrijf werkt dat nog wel, maar in het eerste bedrijf is weinig sprake van de mystiek aandoende natuur rond de graalburcht Montsalvat, laat staan dat de Karfreitagszauber in het derde bedrijf tot volle bloei komt. Dat alles heeft onvermijdelijk gevolgen voor de solistische bijdragen die niet alleen minder op de voorgrond lijken te staan, maar die soms ook minder goed verstaanbaar zijn. Dat laatste lijkt in het huidige Bayreuth echter geen prioriteit meer te hebben, en ook dat is niet wat Wagner voor ogen stond. Zelfs het Duits krijgt kennelijk geen al te grote aandacht meer, zeker niet als het gaat om teksten van graalridders en knapen. Wat de (Spaanse) Dritter Knappe op dit punt te berde brengt, is ronduit abominabel (en de kwaliteit van zijn zang verdient evenmin een hoofdprijs), terwijl juist de kleinere rollen essentieel kunnen zijn voor de sfeer van het drama. Ook heb ik het ensemble bloemenmeisjes echt wel eens verleidelijker en meer als eenheid gehoord. De bezetting van de hoofdrollen doet evenmin denken aan de grote tijden van het 'Neu Bayreuth'. Dat is vooral duidelijk bij de Gurnemanz van de bas Georg Zeppenfeld, op dit moment internationaal min of meer de specialist voor deze rol. Hier klinkt zijn zang idiomatischer dan in een recente Sony-opname uit Wenen, waarin alle solisten gehinderd worden door een regisseur die de plank volkomen mis had geslagen. Noch vocaal noch in zijn frasering haalt hij echter het niveau van grote voorgangers als Ludwig Weber, Hans Hotter, Franz Crass en Hans Sotin. En dan heb ik het nog niet eens over de vertolking van Kurt Moll, die met een fluwelen timbre en prachtig doorgetrokken legatolijnen in de DG-opname onder Karajan een vertolking neerzette die zangtechnisch door niemand geëvenaard is (en dat wellicht ook nooit zal worden). Bij de Amfortas van de bariton Derek Welton straalt de intensiteit van zijn muzikale voordracht af, maar in tekstbehandeling blijft hij achter bij de aangrijpende portretteringen van George London, Dietrich Fischer-Dieskau en ook Bernd Weikl, die (in die volgorde) de wroeging en de tot doodsverlangen leidende machteloosheid van de zondige vorst beter hoorbaar maakten. Minder goed uit de verf komt de Klingsor van Jordan Shanahan, wiens opvatting van een boze tovenaar beter past in Paulus de boskabouter dan in Parsifal. Niet alleen de onvergetelijke Franz Mazura, maar ook Gustav Neidlinger en Zoltán Kelemen legden alleen al in hun openingsmaten meer venijn dan Shanahan in zijn hele rol. Maar laat ik een slag om de arm houden: de Sony-opname uit Wenen (klik hier) toonde aan dat een regisseur dit werk volledig onderuit kan halen en wellicht werkte de regie van Jay Scheib in Bayreuth ook niet mee. Ik heb die niet gezien, dus ik kan er ook niet over oordelen. In de titelrol was de oorspronkelijk aangekondigde maar geïndisponeerde Joseph Calleja vervangen door de tenor Andreas Schager die de afgelopen jaren een verdienstelijke carrière heeft gemaakt in het grote Wagner-repertoire. Tot zijn eerdere opnamen (op dvd) behoren Siegfried, Götterdämmerung en Tristan und Isolde, en van hem kennen we ook al een Parsifal onder Barenboim uit Berlijn. Hier komt zijn stem inmiddels minder jeugdig over dan in die eerdere opname en mede gezien de no-nonsense aanpak van Heras-Casado is het begrijpelijk dat hij in het eerste bedrijf ook minder als 'reiner Tor' en in het laatste bedrijf minder mystiek. Daar staat tegenover dat hij tijdens de confrontatie met Kundry in het tweede bedrijf, het meest 'opera-achtige' deel van dit drama, alles aan contrasterende emoties uit de kast trekt wat maar mogelijk is. En dat brengt ons bij de Kundry van Elina Garança, hier (nog) beter op dreef en zeker ook geloofwaardiger dan in de Sony-opname met Jonas Kaufmann en dankzij de Bayreuther akoestiek durft zij daarbij ook haar vocale grenzen op te zoeken. Dat moet ook, want eerlijk is eerlijk: de gecompliceerdste en fascinerendste vrouwenrol uit misschien wel de hele operageschiedenis is deze belcanto-zangeres niet op het lijf geschreven. De diepere lagen die vertolksters als Martha Mödl en Waltraud Meier hoorbaar maakten, ontbreken hier ook een beetje. Daar staat echter een schitterend gezongen vertolking tegenover, mooi afstandelijk en nergens agressief in het eerste bedrijf, en met in het tweede bedrijf een geloofwaardige mix van sensualiteit en moederlijkheid die aannemelijk maakt dat zij door Parsifal's afwijzing tot in het diepst van haar vrouwelijke trots getroffen wordt. _________________ Waar alles zich afspeelt, blijft onduidelijk (Klingsor's 'bloementuin' suggereert het badhuis van een Turkse harem) en de graalridders lijken de restanten van een hippiegroep uit de jaren zestig, die hier de overlevenden schijnen van een klimatologische of zelfs nucleaire ramp. Maar zij zijn kennelijk geen leden van een gesloten mannengemeenschap en zo zien we ook regelmatig een onfunctionele, dus overbodige en daarmee irritant aanwezige vrouw of vriendin van Gurnemanz met wie deze tijdens het voorspel - en voor het oog van een duidelijk zichtbare camera(man) - een potje ligt te vrijen. Weer zo'n productie waarvan ik blij ben dat ik er geen reis naar Bayreuth voor heb ondernomen! index |
|