|

CD-recensie
© Paul Korenhof, april 2021
|
Rossi: L'Orfeo
Francesca Lombardi Mazzulli (Orfeo), Emanuela Galli (Euridice), Paola Valentina Molinari (Aristeo), Mauro Borgioni (Satiro), Alessandro Giangrande (Momo, La Vecchia), Alessio Tosi (Endimione, Apollo), Clarissa Reali (Nutrice, Giunone, Gratia Seconda), Arianna Stornello (Venere, Proserpina), Rocco Lia (Augure, Plutone), Sara Bino (Amore), Gabriella Martellacci (Gelosia), Raffaele Giordani (Giove), Marta Fumagalli (Mercurio), Martina Zaccarin (Sospetto, Gratia Prima, Parca Seconda), Michele Lo Bianco (Caronte, Bacco), Maila Fulignati (Vittoria), Caterina Dellaere (Himeneo)
Allabastrina
Dirigent: Elena Sartori
Glossa GCD923903 (3 cd's)
Opname: Bolzano, 22-28 aug. en 28-29 dec. 2019 |
|
|
Een van de verrassendste dvd's van de afgelopen jaren was een opname van Rossi's L'Orfeo in een uitvoering door Raphaël Pichon en Pygmalion, geregisseerd door Jetske Mijnssen en met Judith van Wanroij in de titelrol (klik hier).
De speelduur van net iets meer dan drie uur vliegt daar voorbij, maar uit deze nieuwe opname blijkt wel dat Pichon een uur heeft gecoupeerd. De nieuwe uitgave van Glossa staat bovendien op dermate volle cd's (79'35", 79'47", 76'29"), dat ik mij afvraag of ook hier het blauwe potlood is gehanteerd om de uitvoering nog tot drie cd's te beperken. En inderdaad blijkt dat de eerste uitvoering op 2 maart 1647 in het Parijse Palais-Royal zes uur geduurd moet hebben.
Al met al had de eerste Italiaanse opera die voor Parijs werd gecomponeerd, een omvang die niet onderdoet voor die van sommige werken van Wagner en Meyerbeer. Met zijn 'tragicommedia in tre atti' heeft Luigi Rossi dus flink uitgepakt, maar het libretto van Francesco Buti bestaat dan ook uit drie verschillende, met elkaar verweven opera's. Het bekende verhaal van Orpheus en Euridice, hier gevolgd door de dood van Orpheus, wordt gecombineerd met het verhaal van Aristeus' onbeantwoorde liefde voor Euridice en met verwikkelingen binnen de godenwereld als gevolg van een vete tussen Venus en Apollo.
Aan de basis van deze groots opgezette opera ligt een toen in Italië en Frankrijk favoriete dramaturgie die kan worden samengevat met 'liefde is lijden'. Het centrale personage hierbij is de man, die niet zelden aan zijn liefde ten onder gaat. De vrouw blijft daarbij meestal wat op de achtergrond, maar als zij zich manifesteert, is dat met een duidelijk doortastender optreden (Monteverdi's Poppea!) en vaak ook een ironiserende houding.
In het 17de-eeuwse muziektheater leidde dit tot de inzet van de toen nog als 'week' en 'gevoelig' ervaren castraatstem voor de zwakkere en zelfs passieve minnaar. Pas in de latere opera seria zou de castraat schitteren als de edele en stralende held waarmee wij hem nu associëren. (Een duidelijk voorbeeld van deze door het tijdsbeeld bepaalde dramaturgie biedt in deze L'Orfeo de karaktertekening van Aristeo in zijn recitatief en aria 'Ah, ben cantar possio . . . Che fai meco' - akte I, scène 4).
Waar wij nu op grond van onze behoefte aan variatie twee verschillende stemtypen zouden verwachten voor de beide ongelukkige minnaars van Euridice, leidde dat bij Rossi tot twee castraatrollen. Het feit dat Aristeo daarbij een minstens zo prominente plaats inneemt als Orfeo, misschien ook niet wat wij nu zouden verwachten, hangt mogelijk samen met de beschikbaarheid in Parijs van Marcantonio Pasqualini, de favoriete castraat van Rossi's beschermheer, kardinaal Barberini.
De vormgeving van deze L'Orfeo doet met haar mengeling van komische serieuze elementen denken aan de Venetiaanse opera van Cavalli, terwijl de muzikale structuur met al duidelijk onderscheiden aria's en ensembles (inclusief het gebruik van de aanduiding 'aria') wijst op verwantschap met de Romeinse opera van Landi.
Die al duidelijk herkenbare 'nummers' zijn echter nog bescheiden van omvang en de essentie van de handeling ligt in uitgebreide, aan de stile rappresentativo verwante recitatieven, met ondersteuning door een levendig gehanteerde aartsluit. (Dat het continuo bij Euridice en Venus wordt aangevuld met een theorbe of een barokgitaar wijst weer op de 'actievere' rol van de vrouw in dit operatype).
Een feit is echter dat Buti's libretto anderhalf keer zo lang is als dat van Busenello voor Monteverdi's vijf jaar oudere Poppea , met een speelduur van ruim drie uur ook al redelijk van omvang. Rossi's muzikale aanpak mag nog zo kleurrijk zijn en de benadering door Elena Sartori en het 24 man grote ensemble Allabastrina nog zo levendig en 'theatraal', bij een vier uur durende opera met zoveel recitatieven is voor moderne, op een 'snellere dramaturgie' gerichte oren, het gevaar van langdradigheid bijna onvermijdelijk.
Daarbij komt dat veel van de scènes en ensembles van goden en halfgoden toch meer de kant van het divertissement uit gaan dan dat zij dramaturgisch functioneel zijn. Zij zijn zeker illustratief voor het theater van de 17de eeuw, maar voor de moderne mens leiden zij de aandacht af van de hoofdhandeling
Hoe interessant de kennismaking met deze complete(re) versie ook is, zeker als tijdsbeeld, halverwege het tweede bedrijf begon ik met enige regelmaat te verlangen naar de door Pichon tot drie uur teruggebrachte versie op Harmonia Mundi.
Aan Sartori en Allabastrina ligt dat beslist niet. Zij houden de vaart erin en een rijk instrumentaal kleurenpalet houdt ook de aandacht geboeid, zeker als de opera niet in één ruk door wordt beluisterd. De solisten houden de muzikale spanning echter niet altijd vast. Afgezien van enkele zwakke intonaties staat hun zang technisch op een behoorlijk niveau, maar het ontbreekt sommigen aan vocale persoonlijkheid.
Positieve uitschieters zijn onder meer Emanuela Galli als een sterk bezielde Euridice, even overtuigend in haar hartstochten als op meer verstilde momenten, en Clarissa Reali die met een fraai getimbreerde sopraan zowel een sterke Nutrice als een wilskrachtige Juno neerzet. (Juno in haar vermomming als oude vouw, 'La vecchia', is een karakterrol van de countertenor Alessandro Giangrande.)
Hoewel Aristeo duidelijk een zwakker personage is dan Orfeo, overtuigt de vertolking van Paola Valentina Molinari mij als karakter meer dan die van Francesca Lombardi Mazzuli in de titelrol. Louter vocaal zijn de bijdragen van beide sopranen echter even aantrekkelijk, zij het dat Lombardi Mazzuli in timbre te dicht ligt bij dat van Galli's Euridice om in hun beider scènes het verschil steeds hoorbaar te maken.
Bij de opname in het Auditorium Castaneum di Velturno te Bolzano is duidelijk getracht om met minimale middelen een sterk theatrale sfeer op te roepen en dat werkt door op met name de tenor Alessio Tosi als een naar het einde toe steeds poëtischer fraserende Endimione, en de bariton Mauro Borgioni als een met smakelijke humor gekarakteriseerde Satiro.
Een ander pluspunt is de levendigheid van de koren en van de ensembles van goden en halfgoden die meer dan eens doen denken aan de ensemblezang in Landi's Sant'Alessio. Maar om zowel het werk als de uitvoering helemaal op waarde te schatten verdient een 'consumptie in scènes' waarschijnlijk de voorkeur boven een benadering als één gesloten muziekdrama.
Een minder prettige bijkomstigheid is dat in het cd-boekje geen vertaling van het libretto te vinden is. Bij zo'n lange opera (de Italiaanse tekst alleen al beslaat ruim vijftig bladzijden) heeft dat waarschijnlijk een praktische reden, maar het beperkt het luistergenot aanzienlijk, zeker bij een uitgave zo'n hoog percentage recitatieven, terwijl de synopsis zich beperkt zich tot de hoofdlijnen. Een zoektocht naar een vertaling op internet bleef helaas zonder resultaat.
|
|