CD-recensie

 

© Paul Korenhof, maart 2022

Marina Rebeka - Spirito

Bellini: Norma 'Casta diva'- Il pirata 'Oh! s'io potessi'
Donizetti: Maria Stuarda 'Io vi rivedo alfin ...Ah! se un giorno' - Anna Bolena 'Piangete voi? ... Al dolce guidami'
Spontini: La vestale 'Ô des infortunes ... Toi qui j'implore ... Impitoyables Dieux'
Marina Rebeka (sopraan)
Irene Sabignano (mezzosopraan), Marco Caponi (tenor), Francesco Paolo Vultaggio (bariton), Gianluca Margheri (bas)
Teatro Massimo di Palermo
Dirigent: Jader Bignamini
Prima Classic PRIMA001
Opname: Palermo, juli 2018
www.primaclassic.com

   

Met een jaar vertraging gaat op 10 mei bij DNO de met spanning verwachte Donizetti-cyclus van start. In drie opeenvolgende jaren kunnen we dan in het theater de drie 'Tudor-opera's' meemaken, waarvan we tot nu toe alleen Maria Stuarda ooit bij DNO hebben gezien met een onvergetelijke titelrol van Joan Sutherland. Haar plaats zal nu in alle drie de opera's worden ingenomen door de Letse sopraan Marina Rebeka, terwijl Jetske Mijnssen de ensceneringen voor haar rekening zal nemen.

Marina Rebeka is voor het Nederlandse publiek overigens geen onbekende meer, maar sinds haar debuut bij DNO in Guillaume Tell (2013) is zij wel internationaal uitgegroeid tot een van de leidende sopranen in het Italiaanse repertoire. Daarnaast heeft zij samen met haar echtgenoot, de Argentijnse geluidstechnicus Edgardo Vertanessian, haar een eigen cd-label Prima Classic opgericht, waarop reeds diverse opnamen werden uitgebracht. Niet alleen is zij daarbij als zangeres te horen, maar zij treedt ook op als 'executive producer' en zij draagt bovendien de verantwoordelijkheid voor het gebruikte muzikale materiaal, waarbij zij haar eigen vervaardigde.

De eerste uitgave van Prima Classic die mijn pad kruiste, was een in 1919 in Riga opgenomen uitgave van La traviata met naast Rebeka de tenor Charles Castronovo en de bariton George Petean. Het bleek een verrassende en een alleszins aantrekkelijke uitvoering waaruit ik in december grote delen op de Concertzender (klik hier) heb laten horen. Een jaar eerder had Rebeka echter in Palermo reeds dit recital opgenomen, dat nu dus dient als smaakmaker voor de geplande Donizetti-cyclus die ook in Valencia en Napels te horen zal zijn.

Hoewel steeds met een enkele uitzondering alle hier vertolkte rollen ook door zangeressen als Callas, Sutherland, Sills en Caballé zijn gezongen, kunnen zij vocaal niet over één kam worden geschoren. Niet alleen vraagt de muziek van Spontini om een bredere laagte dan die van Bellini of Donizetti, ook bij Donizetti zit er al verschil tussen Anna Bolena en de meer naar mezzo-kleuren neigende Maria Stuarda, die ook gezongen wordt door mezzosopranen. Een heldere sopraan is zeker geen misbezetting, maar toch hoop dat Rebeka een iets donkerder timbre heeft ontwikkeld tegen de tijd dat zij de Schotse koningin hier op het toneel zet. (Klik hier voor meer informatie over de stemkarakters, i.h.b. bij de 'Tudor Queens'.)

Een verschil tussen Bellini en Donizetti is dat de zangpartijen van de laatste dikwijls directer en extraverter overkomen, terwijl Bellini's sopraanpartijen vragen om een meer ingetogen of terughoudende vertolking. Terecht benadrukte Leo Riemens hierbij de vereiste 'morbidezza', een fluwelige souplesse, enigszins introvert getint, met binnen een frase zelden sterke contrasten in kleur en dynamiek.

Om die morbidezza te laten doorklinken, moet de expressie worden opgebouwd op basis van een heldere frasering van de tekst met goed gearticuleerde, licht aangezette consonanten. Daarbij moet zorgvuldig gewaakt worden voor het extra accenturen van woorden of klanken, aangezien dit kan leiden tot de neiging naar ofwel een schijn van sentimentaliteit ofwel goedkope ('veristische') effecten.

Of het aan Rebeka ligt of (waarschijnlijker) aan het feit dat deze Letse sopraan zelden of nooit heeft kunnen werken met specialisten van de oude stempel als Tullio Serafin of Richard Bonynge, een feit is dat zij beter thuis lijkt in Donizetti dan in Bellini. Technisch komt zij prima uit de verf, maar in beide componisten, en zeker in Bellini, zou een breder kleurenpalet niet misstaan. Wellicht speelt hier ook mee dat zij de grote scènes van Anna Bolena en Maria Stuarda opnam voordat zij in het theater met die rollen vergroeid was geraakt. Haar 'Al dolce guidami' tijdens de Amsterdamse streaming van vorig jaar liet inderdaad meer emotie horen.

Welke problemen bij Bellini kunnen rijzen zonder goede coaching, blijkt meteen al bij de eerste malen van 'Casta diva', zonder meer een van de moeilijkste aria's, niet zozeer om te zingen, als wel om te vertolken. Rebeka's zang staat als een huis, maar haar articulatie krijgt te weinig aandacht en leidt tot iets als 'Ca?ta diwa', waarbij de eerste 'a' bijna klinkt als een korte 'o' in het Engelse 'hot'. Daarbij is na de 's' ook de 't' nauwelijks hoorbaar, terwijl in de volgende regel 'sacre' klinkt als 'zogre' met een zachte 'z' en dezelfde 'o'. Het zijn voorbeelden, maar kenmerkend voor een vertolking waarin de nadruk meer ligt op dynamische schakeringen dan op kleuring en de voor Bellini essentiële band tussen tekst en zanglijn.

De slotscène uit Il pirata komt in sfeer beter uit de verf en het zal interessant zijn om die binnenkort te vergelijken met de versie die Rebeka twee jaar later in Catania opnam voor een complete uitgave. Daar werkte zij met de ervaren Fabrizio Carminati, terwijl de jonge Jader Bignamini hier niet veel verder dan kundig musiceren.
Letterlijk betekent 'bel canto' gewoon 'mooie zang', een combinatie van techniek en stijl, maar in de praktijk is het een mentaliteit waarin uitvoerenden moeten groeien. En dirigenten spelen daarin een grote rol, maar zij moeten dan wel een grote ervaring hebben opgedaan - zowel in 'bel canto' als in het werken met zangers.

Een vreemde eend in de bijt lijkt de Franse aria uit La vestale, Spontini's ondergewaardeerde tragédie lyrique uit 1807 waarvan menigeen behalve de titel slechts één aria kent. Tussen tussen 1824 en 1849 werd het werk dertig keer opgevoerd door het Théâtre Français in Den Haag (met een 'nakomertje' in 1861), maar nadien is het hier bij mijn weten nooit meer te horen geweest, zelfs niet een matinee van VARA, KRO of NTR.

In de Scala oogstte Callas in 1954 groot succes als Julia (Giulia) en later nam zij de aria 'O Nume tutelar' ook op voor de plaat. Zelfs in Italië kwam het werk daarna niet verder dan een enkele incidentele uitvoering tot de Scala het veertig jaar later onder Riccardo Muti nogmaals opvoerde. Ditmaal werd echter gekozen voor het originele Franse libretto en werd het werk ook voor de cd opgenomen. Een nieuwe versie van Julia's 'Toi que j'implore', hier als complete scène, is echter van harte welkom.

Toen ik Rebeka bij DNOI hoorde in Guillaume Tell, was ik niet weg van haar uitspraak van het Frans die klinkers en medeklinkers tot een vloeiende maar nauwelijks verstaanbare klankenstroom liet worden. In deze opname, met een Franse taalcoach, is haar uitspraak een stuk beter, maar ik mis toch soms de articulatie van de Frans geschoolde zangeres voor wie de tekstweergave bijna nog belangrijker is dan de muziek. Aan de andere kant maakt Rebeka's hoorbare enthousiasme begrijpelijk waarom deze muziek de uitsmijter wordt na zestig minuten Italiaans bel canto.

In de heldere opname staat de zangeres ook in het klankbeeld duidelijk op de voorgrond, maar ik denk toch dat haar timbre aan zeggingskracht had gewonne,n als haar stem iets meer in het orkest was ingebed. In een fraaie klaphoes gaat de cd vergezeld van een simpel boekje met biografieën van soliste en dirigent plus een door Rebeka geschreven toelichting. Voor meer informatie en de zangteksten wordt verwezen naar de site van Prima Classic.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links