CD-recensie

 

© Paul Korenhof, november 2023

Lully: Thésée

Mathias Vidal (Thésée), Karine Deshayes (Médée), Déborah Cachet (Eglée), Marie Lys (Cléone, Cérès, une bergère), Bénédicte Tauran (Minerve, la Grande Prêtresse de Minerve, une divinité), Thaïs Raï-Westphal (Dorine, Vénus, une bergère, une divinité), Robert Getchell (Bacchus, un Plaisir, un Jeu, un berger, un vieillard, une divinité), Fabien Hyon (un Plaisir, un Jeu, un vieillard, un combattant, une divinité), Philippe Estèphe (Egée), Guilhem Worms (Arcas, Mars, un Plaisir, un jeu)
Chœur de Chambre de Namur
Les Talens Lyriques
Dirigent: Christophe Rousset
Aparté AP325 (3 cd's)
Opname: Boulogne-Billancourt, 3-5 maart 2023

 

De vierde van het dozijn muziekdrama's dat Lully zou schrijven op een tekst van Philippe Quinault, is hun derde gezamenlijke tragédie lyrique nadat zij drie jaar eerder hun samenwerking waren begonnen met de pastorale Les fêtes de l'Amour et de Bacchus. De première op 10 januari 1676 in de theaterzaal van het kasteel St Germain-en-Laye waar Lodewijk XIV geboren was en dat lang zijn voornaamste residentie zou blijven, viel midden in de in 1672 begonnen oorlog met de Nederlanden waarnaar ook wordt verwezen in de proloog. We horen daar hoe Venus met koren van Cupido's en Gratiën, en met de geesten van Plezier en Sport zich beklagen dat de vorst niet meer in de tuinen van Versailles vertoeft. Zij worden echter tot zwijgen gebracht door Mars die de Zonnekoning hulde brengt als de nieuwe oorlogsgod, waarna Ceres en Bacchus, overtuigd van een naderende overwinning, betogen dat er weldra weer een tijd aanbreekt voor liefde en feesten.

De opera zelf is gebaseerd op delen uit boek VII van Ovidius' Metamorfosen, waarin na de tocht van Jason en de Argonauten de avonturen van Theseus (Thésée) worden beschreven. De verbindende schakel is de tovenares Medea (Médée) die na haar huwelijk met Jason en de dood van hun kinderen een affaire is begonnen met Theseus' vader, de Atheense koning Aegeus (Égée). Als beiden - overigens in pais en vree - uit elkaar gaan, laat Medea haar oog vallen op jongere Theseus, terwijl Aegeus nu heil ziet in een huwelijk met de hem als voogd toevertrouwde Aglaea (Églé).

Aegeus en Medea weten echter niet dat er een liefde is opgebloeid tussen Theseus en zijn stiefzuster, maar als dat uitkomt, stelt Medea al haar toverkunsten in het werk om daar een einde aan te maken. Dat leidt in een Franse barokopera natuurlijk tot schitterende taferelen met gifdranken en betoverde paleizen die opeens veranderen in magische oerwouden vol monsters en onderwereldfiguren. Desondanks slaagt zij er niet in haar doel te bereiken enzij delft wederom het onderspit, in dit geval mede door het ingrijpen van de godin Minerva, van oudsher de beschermster van de Atheners.

Curieus is daarbij de parallel met Phèdre, Theseus' derde echtgenote, die in zowel in de gelijknamige tragedie van Racine als in de daarop gebaseerde tragédie lyrique Hippolyte et Aricie van Rameau uit 1733 vergeefse pogingen doet Theseus' zoon Hippolytus te verleiden. En om het plaatje compleet te maken: Phèdre is de zuster van Theseus' tweede echtgenote Ariadne, zoals we zien in de weer anderhalve eeuw jongere opera Ariane van Massenet die ik onlangs besproken heb (klik hier). Niet alleen de klassieke mythologie vormt een aaneenschakeling van terugkerende thema's, maar ook het Franse muziektheater!

Een andere en ook wel saillante overeenkomst is dat zowel Massenet's aandacht als die van de twee eeuwen oudere Lully vooral uitgaat naar vrouwelijke personages, want ook bij Lully blijft Thésée als karakter een beetje in de schaduw. Hij krijgt fraaie muziek te zingen en Mathias Vidal kwijt zich daarvan uitstekend, maar ook Lully's Theseus klinkt niet echt als een krijgshaftige held.

Bovendien moeten we tot het einde van de tweede acte wachten eer onze titelheld eindelijk het toneel betreedt. En als we hem dan eindelijk horen, raakt hij na een korte entrée (niet meer dan een recitatief) meteen verwikkeld in een ontmoeting met een Médée die alles doet om hem in te palmen. Karina Deshayes doet dat bovendien bijzonder verleidelijk, zeker in haar dialoog, maar laat meteen daarna in haar 'Dépit mortal' ook al iets van het achterste van haar tong zien. Daarmee contrasteert haar karakter duidelijk met dat vande minder wilskrachtige Thésée, die we daarna trouwens voorlopig weer niet meer horen.

Keert Thésée (pas halverwege het vierde bedrijf) terug op het toneel, dan raakt hij meteen verwikkeld in de cruciale scène waarin Médée met haar toverkunsten Églée ervan heeft overtuigd dat Thésée in doodsgevaar verkeert. Deze kan haar geliefde nu alleen nog maar redden door hem ervan te overtuigen dat zij een afkeer van hem heeft, en dat is dus precies het moment waarop onze held weer mag meedoen. Ook hier is de sterkste rol weer die van Deshayes als een venijnige Médée, die de arme Églée overtuigt met een schijn van zoetgevooisde empathie en dreigende ondertonen.

Zeker met deze vertolking als de motor van het drama zou de naam Médée als titel van de opera niet misplaatst zijn, want in de scène die volgt, komt Thésée nog zwakker over dan bij zijn eerste optreden. Zijn pathetische verwijten aan Églé ('Églé ne m'aimes plus, et n'a rien a me dire?') klinken bijna huilerig, en hoewel Vidal hier natuurlijk trouw is aan de partituur, had hij de Atheense held best iets mannelijker mogen laten klinken. Het klinkt bijna ongeloofwaardig dat Églé zich dermate door hem laat inpalmen dat zij haar belofte aan Médée breekt en Thésée uiteindelijk toch haar liefde bekent.

Aan de andere kant: de sopraan Deborah Cachet zet hier zo'n lieftallige, fraai gezongen Églé neer dat een andere uitkomst bijna niet mogelijk is. Volgens haar biografie zingt deze jonge Belgische sopraan (tot nu toe) uitsluitend barokmuziek, maar ik zou haar graag eens horen als Susanna (Le nozze di Figaro) of Zerlina (Don Giovanni). Liefst in een baroktheatertje. Aan fraaie zang is in deze opname trouwens geen gebrek en daarvoor hoeven we niet eens bij de hoofdrollen te zijn. Het duetje dat op de scène van Thésée, Églée en Médée volgt, klinkt als een vocaal juweeltje in de vertolking door twee zangeressen, de sopranen Marie Lys en Thaïs Raï-Westphal, die hier ook in andere rollen opmerkelijk fraaie bijdragen leveren.

De technisch en stilistisch verzorgde zang en het vocale niveau van deze jonge solisten is kenmerkend voor de productie als geheel met onder meer markante bijdragen van de bariton Philippe Estèphe in de kleine maar belangrijke rol van Thésée's vader Égée. De opera, geschreven in oorlogstijd, eindigt trouwens niet met een ballet waarin de vorst kon participeren, maar met een loflied op de liefde, gezongen door Marie Lys en de bas Guilhem Worms als Cléone en Arcas, twee burgers van het van de machnaties van Médée bevrijde Athene.

Het zou neerkomen op het dragen van uilen naar datzelfde Athene om hier ook nog eens uitgebreid de loftrompet te steken op Christophe Rousset en Les Talens Lyriques. Ik volsta met de constatering dat zij zich in deze door Lully rijk georkestreerde partituur merkbaar naar hartelust kunnen uitleven. Dat gebeurt bovendien met een doorzichtigheid en een detailwerking die, mede dankzij de door Little Tribeca verzorgde opname, exemplarisch zijn. Op een gegeven moment heb ik zelfs de hoofdtelefoon erbij gepakt om het allemaal nog beter te kunnen horen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links