CD-recensie Twee Franse verrassingenmet Judith van Wanroij
|
De combinatie van een recente uitgave van Bru Zane met een opname uit 2013 illustreert wat wij in ons land de afgelopen decennia gemist hebben. Het beleid van Pierre Audi heeft hier, in combinatie met het snobisme van sommige critici en van het 'nieuwe operapubliek', geleid tot overwaardering van het scenische ten opzichte van het muzikale aspect. En doordat opeenvolgende bezuinigingen andere opera-activiteiten op desastreuze wijze reduceerden, werd de beeldvorming sindsdien volledig bepaald door het repertoire dat DNO. Dat alles leverde scenisch spectaculaire voorstellingen op, maar muzikale ontwikkelingen en spraakmakende herontdekkingen van ouder repertoire zijn de afgelopen decennia vrijwel aan ons voorbijgegaan. Niet het repertoire stond immers voorop, maar wat Audi en de voor hem 'interessante' regisseurs daarmee wilden doen. Hele gebieden van het repertoire kwamen daardoor zelden of nooit aan bod, maar andere kwamen al heel snel tereug, soms in tenenkrommende ensceneringen. De verwaarlozing betrof niet alleen de regelmatig genoemde gebieden van 19de-eeuws bel canto en verisme, maar meer nog het Franse repertoire, dat afgezien van Carmen, Pelléas et Mélisande en enkele opera's waartoe Audi zich aangetrokken voelde, vrijwel non-existent was. En in een land waar dankzij staatssecretaris Halbe Zijlstra en andere cultuurbarbaren DNO op operagebied een monopoliepositie is gaan innemen, werkt dat heel sterk door. Ondanks enkele opmerkelijke rollen uit het 18de-eeuwse repertoire bij DNO (o.a. Donna Elvira in Don Giovanni ) lijkt de naam van Van Wanroij hier nog niet echt doorgedrongen, maar ten onrechte. In stijlgevoel, technische beheersing, articulatie en aandacht voor de tekst doet zij regelmatig denken aan de jonge Erna Spoorenberg en haar affiniteit met het Franse repertoire is uitzonderlijk. Haar vertolkingen vormen de perfecte illustratie van het feit dat bel canto veel meer is dan 'mooie zang'. Het is een mentaliteit die dramatiek integreert in een voordracht waarin zang en interpretatie een volmaakt geheel worden! In Les Danaïdes, wellicht de bekendste opera van Salieri doordat sopranen als Montserrat Caballé zich eerder over de hoofdrol ontfermd hebben, is Van Wanroij een jeugdige Hypermnestre, meer een lyrische, intens fraserende heldin in de stijl van Lully en Rameau dan een tragédienne in de stijl van Gluck. Haar zang alleen al is hier pure verrukking. Door haar 'echte' bel canto overtuigt Van Wanroij des te meer in een vertolking waarin zij zich niet alleen uit liefde voor haar bruidegom tegen haar vader en daarmee tegen de klassieke conventies keert. Haar weigering haar wraakzuchtige vader te gehoorzamen wordt vooral een gewetenskwestie die haar monoloog aan het slot van het tweede bedrijf maakt tot het hoogtepunt van deze atypische tragédie lyrique. Een tragedie immers met 99 doden en daarna eeuwige kwellingen in de onderwereld voor vijftig van hen, maar met een happy ending voor de hoofdpersoon en haar geliefde. Als haar geliefde Lyncée doet de lyrische tenor Philippe Talbot precies wat van hem verwacht wordt: fraai zingen in een vertolking die vooral sympathiek overkomt. De ware tegenspeler van Van Wanroij is echter de Griek Tassis Christoyannis. Met zijn heldere, soms tenorale bariton, past hij vocaal perfect in dit puur Franse muziekdrama dat in 1784 in de Parijse Académie in première ging. Van de wraakzuchtige, niets en niemand ontziende Danaüs maakt Christoyannis een zoetgevooisde maar bikkelharde manipulator en de confrontaties met zijn opstandige dochter worden daarmee tot evenzovele momenten van sterk muziektheater. Dat laatste overigens niet alleen dankzij muziek van Salieri, maar ook dankzij het libretto waarvoor niemand minder dan Raniero de' Calzabigi de basis legde. Dat Salieri's opera als geheel hier zo sterk uit de bus komt, danken we vooral aan de expressieve, van theatraal vuur doortrokken uitvoering door Les Talens Lyriques onder leiding van Christophe Rousset. Bru Zane heeft inmiddels een nieuwe persing op de markt gebracht, in hetzelfde aantrekkelijk uitgegeven Frans-Engelse boekwerk, fraai geïllustreerd en met twee leeslinten als de eerste editie. Een echt 'hebbedingetje'! Dat 'na Gluck' is echter een moderne visie. Voor tijdgenoten was de muziek vooral 'na Piccini', dus 'Italiaanser', maar ons zegt de toenmalige controverse tussen zogenaamde gluckisten en piccinisten weinig, zoals het de beide componisten zelf ook weinig gezegd moet hebben. In werkelijkheid is Lemoyne's stijl juist 'Franser' dan die van Piccini. Zijn aandacht voor de tekst leidt zelfs tot momenten waarop de zang zo sterk neigt naar declamatie, dat gesproken kan worden van prioriteit van de tekst. Het grote succes waarbij Phèdre ondanks kritiek op een teveel aan couleur locale in het eerste bedrijf, op één lijn werd gesteld met de belangrijkste opera's van Gluck, leidde op 21 november 1786 tot de première in de Académie, waar het werk zes jaar lang op het repertoire zou blijven. Indachtig de geuite kritiek hadden Hofmann en Lemoyne intussen de partituur hier en daar ontdaan van wat Gluck 'overbodige muziek' zou noemen, en het succes was zo mogelijk nog groter dan voorheen. Die ontvangst was bij beide gelegenheden overigens mede te danken aan Mme Saint-Huberty, de vertolkster van de titelrol. Zij was een zangeres met een korte carrière, ook omdat zij zich als 'mezzosopraan' (een stemvak dat toen nog niet bestond) regelmatig moest forceren in muziek die net iets te hoog voor haar lag. Haar zang neigde daardaar vaak naar overdadig 'belten', maar door haar vertolkingen gold zij op dat moment wel als de grote een tragédienne van het Franse muziektheater. Centraal in de bezetting staan dezelfde twee solisten als bij Les Danaïdes, en beide hebben een hoorbare vocale groei doorgemaakt. Van Wanroij klinkt rijper, minder jeugdig en met een sterkere kern in haar timbre, terwijl het timbre van Christoyannis met behoud van zijn oorspronkelijke kern iets donkerder is geworden, ik zou bijna zeggen: met meer 'volwassen brons'. Dat laatste past uitstekend bij een Thésée die uit de onderwereld terugkeert om misleid door het optreden van Phèdre in een heftige aria bij de god Neptunus de dood van zijn eigen zoon af te roepen. Daarnaast zorgt de sterke vertolking van Christoyannis buiten het timbreverschil ook voor een duidelijke tegenstelling in karakteri tegenover de onschuld in de stem van de tenor Julien Behr als zijn zoon Hippolyte. Als Onone horen we de jonge Frans-Armeense Melody Louledjian, een lyrische sopraan met een mooi rond timbre, bijna te mooi voor Phèdre's manipulerende hofdame en goed contrasterend met de kernachtiger stem van Van Wanroij. De dramatiek van hun duet aan het begin van het tweede bedrijf met de daarop volgende aria van Phèdre maakt hun scène tot een van de sterkste punten in deze verrassende partituur. Na enkele muzikaal 'uitgeklede' voorstellingen met een kleiner ensemble in Frankrijk werd in Boedapest met een stilistisch fraai Hongaars koor en orkest een complete opname gemaakt. Na ampele overweging werden daarin ook de delen opgenomen die Lemoyne voor de première in de Académie had geschrapt. In het wederom bijzonder verzorgde boekwerk wordt die keuze verdedigd met het argument dat de moderne luisteraar nu zijn eigen conclusies kan trekken. Terecht natuurlijk, en met de afstandsbediening kan iedereen zijn eigen keuze maken. Voor mij bevat de door Györgi Vashegyi met vaste hand geleide uitvoering echter geen maat te veel, maar wel had de opname iets directer mogen klinken, zeker in sommige koorpassages. index |
|