CD-recensie
© Paul Korenhof, augustus 2023 |
De toelichting stelt terecht dat na één keer beluisteren een gefundeerd oordeel over deze partituur waarschijnlijk onmogelijk is en ik had zelf het gevoel dat twee keer luisteren nog niet volstond. Daarbij speelde mee dat ik nooit eerder een noot van deze partituur gehoord had, doordat een drie jaar geleden door Naxos uitgebrachte opname uit Freiburg mij kennelijk ontgaan is . Voor die eerdere opname verwijs ik naar de bespreking van Gerard Scheltens, die daarin ook uitgebreid aandacht besteedt aan het libretto en de achtergronden van deze in ieder geval muzikaal sterk ondergewaardeerde opera. Aangezien Bru Zane claimt dat de nieuwe opname uit Luik, de geboorteplaats van de componist, muziek bevat die in Freiburg gecoupeerd werd (of in een licht afwijkende versie werd uitgevoerd), ben ik mij ook gaan bezighouden met de uitgave van Naxos, die eveneens wordt gepresenteerd als 'original uncut version'. Daarbij blijkt dat die opname zelfs vier minuten langer duurt, maar afgezien van het feit dat de tempi van dirigent Fabrice Bollon breder overkomen dan die van Gergely Madaras in Luik, blijken de verschillen zo minimaal, dat ik beide versies aan de hand van de partituur zou moeten volgen om ze vast te stellen. Dat bleek op korte termijn niet mogelijk (zelfs op www.imslp.org zag ik niet meer dan de balletmuziek), dus die poging heb ik maar gestaakt. Bij een in feite totaal onbekende opera van bijna drie uur (Naxos 2.42' - Bru Zane 2.38') lijken deze kennelijk minimale verschillen eigenlijk ook het vermelden niet waard zijn. De eerste indruk bij een vergelijking valt uit in het voordeel van Naxos. Niet alleen klinkt het orkest uit Freiburg iets meer op de voorgrond dan dat uit Luik, wat ik bij deze muziek niet bepaald een nadeel vind, maar ook lijkt Bolton meer gevoel te hebben voor deze muziek en daarbij meer drama op te roepen. Die indruk van meer dramatiek wordt versterkt doordat de twee vrouwenstemmen in het korte eerste bedrijf, die van Hulda en haar moeder, in timbre duidelijker contrasteren dan bij Bru Zane, maar bovenal - en dat tot het einde toe - door het versterkte koor van het Theater Freiburg. Hoewel ik tot het einde toe grote bewondering bleef houden voor de aanpak van Bollon en vooral voor de krachtiger en theatraler overkomende koren, wentelde het totaalbeeld al snel in het voordeel van Bru Zane. Allereerst had dat te maken met de kwaliteit van zowel de opname, helderder en minder compact dan die van Naxos, als van het door Madaras met veel gevoel voor de grote lijnen maar ook met duidelijke aandacht voor de details geleide orkest. Daarnaast zijn ook de solisten duidelijk te prefereren, zeker als het gaat om de titelrol. De Amerikaanse Jennifer Holloway mag dan vooral bekend zijn door Wagner-rollen als Senta en Sieglinde, zij heeft ook in het Franse repertoire haar sporen verdiend. Hoewel haar zang soms wat grof van klank is, weet zij de veeleisende titelrol het volle pond te geven, vooral in scènes die vervuld zijn van wraakzucht, maar ook in het wagneriaanse derde bedrijf, waar haar Isolde-achtige arioso 'Heure chérie' gevolgd wordt door een liefdesduet dat naar dezelfde opera lijkt te verwijzen. Dat de epiloog uiteindelijk een pendant van de 'Liebestod' bevat, verbaast dan niet meer, en ook daar scoort Holloway hoog, zowel door haar zang als door de intensiteit van haar vertolking. Als haar minnaar Eiolf horen we de tenor Edgaras Montvidas, ondanks een soms ietwat kelige klank krachtig in zijn liefdesduet met Hulda, maar daarna even geloofwaardig in in het lyrischer getinte 'tweede liefdesduet' bij zijn terugkeer naar zijn vroegere Swanhilde, die uitgroeit tot het interessantste karakter na de titelrol in deze opera. De bezetting met Judith van Wanroij kon ik mij niet beter wensen: fraai idiomatisch en met een prachtig lyrisch kleurenpalet, en bovendien met een stemklank die haar alleen al daardoor tot een totaal ander personage maakt dan Hulda. De overige rollen blijven zowel in het libretto als in de muziek aan de vlakke kant, maar worden vocaal zonder uitzondering voortreffelijk ingevuld. Dat geldt dan met name voor Matthieu Lécroart als Hulda's opgedrongen bruidegom Gudleik (die zij effectief vóór hun huwelijk om het leven laat komen). Een andere uitschieter vormt Gudrun, de mater familias van de stam van Aslak, hier met Véronique Gens luxueus bezet, hoewel ik me afvraag of zangeres met een iets donkerder timbre en een stevigere laagte wellicht beter op haar plaats zou zijn geweest. Of Hulda een blijvende plaats in het theater verdient, weet ik niet, maar de orkestpartij met 41 blazers waaronder vier saxofoons, zes klarinetten en zes fagotten behoort tot de interessantste die Franck ons heeft nagelaten. Bru Zane poneert de stelling dat het werk vooral in de vergetelheid raakte doordat de discipelen van de componist diens uitstapje naar het theater te frivool vonden voor hun gewaardeerde leermeester. Dat kan zijn, maar ik zie het werk eerder in een ZaterdagMatinee dan op het operatoneel. Niet alleen door een verhaaltje dat mij soms doet denken aan de stripverhalen over Eric de Noorman, maar ook door de niet altijd even sterke dialogen van librettist Björnstjerne Björnson met herhaaldelijk onnatuurlijke korte zinnetjes die een beetje in de lucht blijven hangen. Een ander winstpunt is de uitgave van Palazzetto Bru Zane in het bekende tweetalige boekwerk, waarbij de drie cd's weer een plaats vonden in de harde kaft. Het boek zelf bevat naast het complete libretto en de nodige illustraties onder meer artikelen over het ontstaan en de achtergronden van Franck's opera, en een verslag van Alfred Bruneau naar aanleiding van de première op 3 maart 1894 in Monte Carlo. index |
|