CD-recensie

 

© Maarten Brandt, maart 2009

 

 

Bach: Mis in b, BWV 232 (Hohe Messe).

Lucy Crowe en Joanne Lunn (sopraan I), Julia Lezhneva en Blandine Staskiewicz (sopraan II), Nathalie Stutzmann en Terry Way (alt/altus), Colin Balzer en Markus Brutscher (tenor), Christian Immler en Luca tittoto (bas), Les musiciens du Louvre
o.l.v. Marc Minkowski.

Naïve V 5145 • 1.41' • (2 cd's)


Het opnemen van de grote passies en andere koorwerken van Johann Sebastian Bach in Madurodam-formaat bezetting lijkt zo langzamerhand een hype te worden. Elders op deze site valt te lezen, onder meer in de vorm van een interview door collega Aart van der Wal met Ton Koopman (klik hier), dat het op zijn zachtst gezegd hoogst twijfelachtig is dat Bach voor zijn grootschalige vocale composities dermate kleine formaties gebruikte. In het geval van de Hohe Messe is dit zelfs nog veel minder waarschijnlijk, want, ook al heeft Bach dit 'Opus Ultimum' tijdens zijn leven nooit kunnen horen, het stuk in kwestie was aanvankelijk voor Dresden bedoeld, de stad die juist vermaard was vanwege de aanwezigheid van een groot koor en orkest.

Daar staat tegenover dat het uiteraard iedere dirigent vrij staat naar hartenlust te experimenteren met onverschillig welke grote of kleine bezetting, zolang men daarmee maar niet pretendeert de wetenschappelijke waarheid in pacht te hebben. Minkowski werkt in zijn heet van de naald verschenen opname van Bach's Hohe Messe met 10 zangers en een orkest van 25 leden. Tot mijn aangename verrassing heeft dit, anders dan men op grond van het voorgaande zou verwachten, tot een magistrale en ronduit monumentale opvatting geleid, een visie die zich haaks verhoudt tot de ielige, laakbare en in vocaal opzicht uiterst heterogene vertolking van de Matthäus Passion door het Dunedin Consort onder John Butt (Linn) (klik hier voor de recensie). Het grote verschil schuilt onder meer in de omstandigheid dat Minkowski niet alleen naar grote stemmen heeft gezocht (en grote stemmen zijn het, dit in de beste zin des woords) maar zich vooral grondig heeft afgevraagd of die stemmen bij elkaar een evenwichtig en compact totaal opleveren. En wat men ook kan afdingen op de kleine omvang van Minkowski's ensemble, daarin is hij voorbeeldig geslaagd. 

Tot dit imposante resultaat zal ongetwijfeld ook de fraaie akoestische ambiance (incluis de soms tussen - maar niet tijdens! - de delen op de achtergrond hoorbare vogels) van de Bonaval Basiliek in Santiago de Compostella in niet geringe mate hebben bijgedragen waar dit geheel in juli 2008 werd vereeuwigd. De klank is gevat in een weldadig aura en, mede als gevolg van de al genoemde akoestiek, baadt de zaak in een en al sonore weelde, zonder dat de helderheid van het discours er ook maar een seconde aan heeft hoeven te geloven. Tijdens de tutti lijkt het daarom wel alsof er - mannenstemmen! - een echt koor staat te zingen in plaats van een handjevol vocalisten.

Daarbij hanteert Minkowski uiterst flexibele tempi, soms snel en veerkrachtig maar niet zelden ook breed en vol van grandeur, blijkens bijvoorbeeld het afsluitende Dona Nobis Pacem, en niet te vergeten het adembenemend mooi vertolkte Qui tollis, waarvan de smartelijke accenten door dit gezelschap optimaal zijn geprofileerd, bijna op het theatrale af. Want, zoveel is duidelijk, de weergave van dit stuk door Minkowski en de zijnen is overgoten door een zuidelijke glans, is barokker dan barok en zelfs qua retoriek hier en daar, speciaal gezien vanuit het oogpunt van de klank van de mannelijke zangers wanneer zij in tuttiverband opereren, renaissancistisch. Alsof bij wijze van spreken Ensemble Clément Jannequin de Hohe Messe tot leven wekt.

Ook de solistische bijdragen zijn zonder reserve buitengewoon indrukwekkend. Voor mij een grote ontdekking is de tenor Markus Brutscher die het duet Domine Deus door zijn aandeel tot een betoverende miniatuur maakt. Maar over alle solisten valt slechts de loftrompet te steken, ook over Nathalie Stutzman die voor een hoogst idiomatisch en diepdoorleefde weergave van het Agnus Dei tekent. Kortom, of er nu in koorverband, ensemblematig (getuige een Christe Eleison dat ik zelden zo mooi uit één stuk heb horen verklanken als hier door Lucy Crowe en Blandine Staskiewicz) dan wel solistisch wordt gezongen; alles verkeert perfect met elkaar in evenwicht, zodat men kan zeggen dat het grote wordt weerspiegeld in het kleine en omgekeerd. dit haast indachtig de hermetische filosofie van die dagen waarin de alchemistische  'Tabula Smaragdina' met de befaamde zinspreuk 'Zo boven, zo beneden' een levende werkelijkheid was, ook en niet in de laatste plaats in de kunsten.

Rest nog te melden dat de instrumentale bijdragen, zoals de als een huis overeind staande hoornsolo van Johannes Hinterholzer in het Quoniam, hiermee volledig in overeenstemming zijn. De cd's zijn gestoken in een fraai boekwerk in drie talen waarin tevens een interview met Minkowski is opgenomen waarin hij onder andere verduidelijkt waarom hij afwisselend orgel en klavecimbel voor de continuo-partij gebruikt. Namelijk omdat in het eerste geval versmelting wordt nagestreefd en in het tweede juist een scherpe tracering van de diverse klankblokken hetgeen verduidelijkend werkt ten aanzien van de polyfonie - niet voor niets immers een van de meest wezenlijke facetten van dit werk. Een geduchte aanrader dus, deze riante en in meer dan een opzicht Bourgondische uitgave van Bach's onvolprezen Hohe Messe.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links