CD-recensie

 

© Maarten Brandt, maart 2008


 

Bach: Matthäus-Passion BWV 244 (versie 1742).

Nicholas Mulroy (tenor, evangelist), Matthew Brook (bas, Christus), Susan Hamilton, Cecilia Osmond (sopraan) Clare Wilkinson, Annie Gill (alt), Malcolm Bennett (tenor), Brian Bannatyne-Scott (bas), Dunedin Consort & Players o.l.v. John Butt.

Linn CDK 313 • 2.41' • (3 sacd's)


Er gaat nauwelijks een jaar voorbij of er verschijnt wel een nieuwe uitvoering van Bach’s onvolprezen Matthäus-Passion. Het geniale van dit meesterwerk is dat het in de loop der talrijke decennia mogelijk is gebleken met sterk uiteenlopende en al dan niet op historiserende leest geschoeide vertolkingen voor de dag te komen die toch ieder voor zich wisten te boeien door hun onloochenbare kwaliteiten . dit om het even of het daarbij ging om Mengelberg (Philips) Van der Horst (Telefunken, later Fidelio/Vanguard), Klemperer (EMI), Richter (DG), Münchinger (Decca), Harnoncourt (3 x: op Teldec), Herreweghe (2x : op Franse Harmonia Mundi) Leonhardt (Deutsche Harmonia Mundi) en niet te vergeten natuurlijk Koopman (2 x: op Erato en Antoine Marchand Records + dvd) om slechts de belangrijkste te noemen. Bij alle verschillen wortelen deze verklankingen in het besef dat de Matthäus-Passion een werk van een allesomvattende universele religieuze en muzikale boodschap is, waarvan de dramaturgie alle lagen van de bevolking aanspreekt, om het even of men nu wel of niet belijdend godsdienstig is. Dat de tijd niet heeft stilgestaan, valt aan de hand van hiervoor genoemde lezingen van Bach’s meest bekende compositie haarscherp af te horen, ook dat verdiepende inzichten in de ‘Stand der Dinge’ op het gebied van de barokmuziekpraktijk kan leiden tot veranderingen in opvatting en verder dat een dergelijk veranderingsproces verrassende duidingen aan het licht kan brengen inzake bijvoorbeeld de instrumentatie, de juiste stemming, de bezetting en wat dies meer zij.

Roomser dan de Paus

Helaas zijn er ook interpreten die roomser willen zijn dan de Paus en een eenmaal omhelsde overtuiging tot dogma willen verheffen, ook als de realiteit aantoont dat de overtuiging in kwestie op drijfzand berust. Tot die categorie behoren Bach-adepten als Joshua Rikfin en Andrew Parrott die menen dat Bachs grote koorwerken solistisch moeten worden uitgevoerd, dat wil zeggen overeenkomstig de bezetting van een stem per ligging – sopraan, alt, tenor en bas – en waarbij de ‘koorleden’ dus ook de recitatieven en aria’s voor hun rekening nemen. Hoewel onderzoek heeft uitgewezen (op deze site valt daar in verschillende bijdragen veel wederwaardigs over te lezen) dat Bach duidelijk voor een klein koor met vier stemmen per ligging opteerde - wat neerkomt op 16 zangers per koor en dus in het geval van de Matthäus 32 vocalisten, nog afgezien van de cantus firmus in het openingskoor - blijven Rifkin en zijn navolgers vasthouden aan hun solistische opzet. Wat in het geval van Rifkin extra vreemd is, omdat hij dit procédé uitgerekend op de Hohe Messe toepaste. Hoewel het werk er uiteindelijk niet is gespeeld, was de Hohe Messe immers aanvankelijk voor Dresden bedoeld, dat vermaard was vanwege (sic!) een groot koor en dito orkest!

Smaak en kwaliteit als normen

Betekent dit nu dat het uit den boze zou zijn Bachs koorcomposities solistisch te bezetten? Geenszins, zolang men maar niet claimt, zoals Rifkin, Parrott en hun navolgers doen, dat het daarbij om een ‘authentieke’ weergave zou gaan. Want niets is minder waar. Maar verder is het natuurlijk altijd boeiend Bach’s klinkende nalatenschap op verschillende manieren tot leven te wekken, onverschillig of het daarbij gaat om de symfonische adaptaties van Stokovski, een bewerking voor saxofoonkwartet dan wel koperensemble, of het interpreteren van klavecimbelcomposities op piano of orgel door Glenn Gould, András schiff, Helmut Walcha of Gustav Leonhardt. Zolang het maar met smaak gebeurt en van de nodige kwaliteit getuigt, want om die normen gaat het.

Jos van Veldhoven heeft zeer onlangs weer eens bewezen hoe fenomenaal een solistisch bezette Johannes Passion kan overkomen, en wel omdat hij er als geen ander voor hem in slaagt binnen deze kleinschalige dimensies een optimale flexibiliteit in zowel de klank als de articulatie te bewerkstelligen, dit alles gekoppeld aan een uiterst warm, verzadigd en toch tot op de vierkante millimeter transparant klankbeeld. Dan is het mij werkelijk om het even of dit al dan niet – en dus naar wij nu weten waarschijnlijk niet – gedurende Bach’s verblijf in Leipzig zo is geschied.

Euforie

En dat brengt mij nu op de gloednieuwe uitgave van de Matthäus-Passion in solistische bezetting op het Engelse Linn label, door het Dunedin Consort onder supervisie van John Butt, zijnde de tweede opname volgens dit stramien van dit opus sedert de DG-registratie van Paul McCreesh en zijn Gabriele Consort & Players. Butt wordt in het booklet als een niet geringe autoriteit ten tonele gevoerd. Behalve als interpreet van de orgelwerken van Bach, Elgar en Messiaen en als dirigent van een onlangs op cd uitgebrachte en alom bejubelde Messiah van Händel met het Dunedin Consort staat hij ook bekend als een regelmatig publicerend musicoloog met als specialiteit de barok. Zo kan in de loop van 2009 het verschijnen van zijn boek ‘Bach’s dialogue with modernity: Perspectives on the Passions’ tegemoet worden gezien. Ook in Nederland is de euforie rond Butt al losgebarsten, blijkens een uitlating op een van onze muzieksites van iemand dat de uitvoering door Butt hem zo oprecht voorkomt “dat wat mij betreft het ‘wettig en overtuigend bewijs’ nu definitief geleverd is dat Bach op deze wijze gewoon móét.”

Geen jongenssopranen

Dunedin c.s. breken met hun vertolking een lans voor de manier waarop Bach’s zijn Passion in 1742 heeft uitgevoerd en in het door de dirigent zelf geschreven begeleidende commentaar legt hij verantwoording af van het hoe en waarom. Onder meer van de aanwezigheid van het klavecimbel als continuo-instrument van coro 2, dat volgens Butt vermoedelijk niet moet worden toegeschreven aan de onklare staat van het bewuste orgel op dat moment, maar zou zijn ingegeven door de behoefte aan meer contrastwerking in met het in coro 1 aanwezige orgel. De uitvoering heeft mij op dit punt niet kunnen overtuigen, omdat – in weerwil van de kleine formatie aan musici – de zo karakteristieke milde en ronde klank van het orgel in coro 1 praktisch onhoorbaar is.

Van Veldhoven heeft in zijn pionierende uitvoeringen van de Matthäus terzake van het continuo aanzienlijk dieper nagedacht dan Butt door niet of orgel, klavecimbel en zelfs luit in te schakelen maar deze continuo-instrumenten zowel afwisselend als in combinatie te gebruiken conform de dramaturgische situatie van het moment. Het resultaat is bij hem dan ook een contrastwerking die bij Butt alom schittert door afwezigheid. Hetzelfde geldt voor de aanwezigheid van twee viola da gamba in plaats van een in de befaamde ‘Geduld’-aria waardoor – volgens Butt – het karakter van de muziek puntiger en wrijvender zou worden en dus meer in overeenstemming met de dramatiek van de tekst. Wat je hoort is echter louter stug- en hoekigheid en dat is duidelijk wat anders: in plaats van een geselende aria sleept het geheel zich voort, waardoor wel aan het geduld (van de luisteraar) wordt geappelleerd, maar de lading van de woorden niet echt beklijft.

Hoewel Butt pretendeert ‘authentiek’ te zijn is het vreemd dat hij de cantus firmus van het openingskoor door vrouwelijke sopranen (die ook tekenen voor de kleine vrouwelijke rollen in de evangelietekst) laat zingen en niet door jongensstemmen, wat in de tijd van Bach uiteraard wel het geval was. Harnoncourt in zijn eerste opname en Leonhardt – hoewel zij niet voor een solistische bezetting kozen – zijn op dit punt volledig consequent.

Moeizame aangelegenheid

Het grote probleem van deze productie is de vocale cast. Een van de oorzaken waarom de kleinschalige benadering in van Veldhovens fameuze Johannes en Matthäus-interpretaties zo weet te overtuigen is het streven naar homogeniteit bij de zangers. Welnu, die is hier heel ver te zoeken. De ene stem galmt, de ander vibreert en weer een ander gaat zich te buiten in een niet alleen kaal maar ook soms qua toonzuiverheid laakbare sonoriteit. Tel daarbij op dat de stemmen erg op de voorgrond zijn geplaatst en voorzien van een mager hoog en een wollig laag wat de opname betreft en het wordt duidelijk waarom het beluisteren van het totaal tot een uiterst moeizame aangelegenheid wordt.

In de koralen, die erg recht toe recht aan worden gezongen en waarin de expressie van de tekstbeleving er te dikwijls aan moet geloven, ontbreken meestal de fermates aan het slot. Van de beide alten spant Annie Gill de kroon door zich als alt voor sopraan te willen uitgeven, met als resultaat een bijna overal merkwaardig onevenwichtige klank. Dat geldt tevens voor de evangelist Nicholas Mulroy (die ook het tenoraandeel van coro 1 zingt) die door een van buitenaf opgelegde dramatiek en het in het verlengde daarvan overdreven benadrukken van bepaalde klinkers haast de lachlust opwekt. Over de Christuspartij van Matthew Brook (die eveneens de basaria’s van coro 1 voor zijn rekening neemt) valt al evenmin veel goeds te berichten: larmoyant, sentimenteel en stimmlich vaak onstabiel. Opvallend bij veel zangers is, maar dat kan evengoed ingegeven zijn door de aanpak van Butt, dat de klinkers (bijvoorbeeld bij het woord ‘trink’ in de door Brian Bannatyne-Scott gezongen basaria ‘Gerne will ich mich bequemen’ van deel 1) op een lang melisme soms heel lelijk in vierkante mootjes worden gehakt. En dan is er nog de sopraan Susan Hamilton, die het ondergaan van de beroemde ‘Aus Liebe’- aria tot een beproevend gebeuren weet te maken door hoorbaar duidelijk een jongensstem te willen imiteren, dezelfde sopraan die ook door haar aandeel in het beroemde duet van het eerste deel de toehoorder hevig ontrieft.

Ik zou nog lang kunnen doorgaan met opsommen van onvolkomenheden van deze curieuze uitgave, die over de gehele linie – ook nog afgezien van de duidelijke technische tekortkomingen, waaronder ook een niet zelden ronduit slechte uitspraak van het Duits – buitengewoon onidiomatisch is en op geen enkele manier de geest van Bachs muziek ook maar een fractie benadert, iets waarin alle hierboven genoemde en, nogmaals, nadrukkelijk van elkaar verschillende dirigenten wel slaagden, en hoe! Zelfs McCreesh’ eveneens aanvechtbare lezing valt dan nog mee. Ook al omdat zijn cast vocale coryfeeën als Magdalena Kožená, Peter Harvey, Susan Bickly en James Gilchrist omvat. Resumerend: een Matthäus die onverwijld dient te worden ondergebracht onder de noemer van ‘De nieuwe kleren van de keizer.’


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links